Boodschappen uit de Leer en Verbonden
Dit is onze godsdienst, het redden van zielen
In de priesterschapsvergadering zingen we vaak ‘Gij ouderlingen Israëls’, geschreven door Cyrus H. Wheelock. In het derde vers staat:
Wij zorgen voor d’armen, als Jezus eens deed,
bezoeken die treuren, verlichten hun leed,
verblijden hun ziel met zijn boodschap en leer,
en spreken van Zion, het land van de Heer.1
Op de zaterdag vóór de algemene oktoberconferentie van 1856 kwamen ouderling Franklin D. Richards en een handvol teruggekeerde zendelingen in de Salt Lake Valley aan. Zij rapporteerden aan president Brigham Young dat er honderden pioniers (mannen, vrouwen en kinderen) over de lange route naar de vallei verspreid waren, terwijl de winter vroeg was ingetreden. De mensen hadden honger en veel karren en wagens hadden het begeven. Mensen en dieren kwamen om het leven. Allen zouden omkomen als ze niet gauw gered werden.
Op zondagochtend droeg president Young alle sprekers voor die dag en de daaropvolgende conferentie op om te spreken over de penibele situatie van de pioniers. In zijn toespraak zei hij:
‘Dat is mijn geloofsovertuiging; dat is wat de Heilige Geest, die ik heb, mij ingeeft. Namelijk om de mensen te redden. (…)
‘Ik zal u zeggen dat al uw geloof, godsdienst en het belijden van uw religie nooit uw ziel in het celestiale koninkrijk van God zal brengen als u niet precies de beginselen uitvoert die ik u nu leer. Ga heen en haal die mensen van de vlakten.’2
Cyrus H. Wheelock woonde die bijeenkomst bij. Hij nam deel aan het eerste reddingsteam dat op 7 oktober uit Salt Lake City vertrok, op zoek naar de verspreide heiligen op de vlakten.
Later rapporteerde George D. Grant, de leider van het reddingsteam, aan president Young: ‘Het heeft voor mij niet zoveel zin om een beschrijving van de toestand van deze mensen te geven, want dat zult u van [anderen] horen (…) ; maar u kunt zich wel tussen de vijf- en zeshonderd mannen, vrouwen en kinderen voorstellen, die uitgeput zijn door het trekken van handkarren door modder en sneeuw; die langs de weg instorten; die bibberend van de kou neervallen; kinderen die huilen met verstijfde ledematen door de kou, met bloedende en soms blote voeten in sneeuw en ijs. Zelfs de dappersten onder ons konden het bijna niet aanzien, maar we gaan door en doen al het mogelijke, zonder het vertrouwen en de hoop op te geven.’3
Broeder Wheelock had de tekst van ‘Gij ouderlingen Israëls’ wellicht in gedachten tijdens die moeilijke dagen in 1856. De reddingswerkers bezochten werkelijk de treurenden en verlichtten hun leed. Zij verblijdden hun ziel en spraken van Zion in de Salt Lake Valley.
Mensen redden
In onze tijd, met vliegtuigen waarin we in één dag van Europa naar de Salt Lake Valley kunnen reizen, zijn de omstandigheden drastisch veranderd. Maar de uitspraak van president Young gaat nog steeds op — het is nog steeds onze geloofsovertuiging om mensen te redden. Als leden van de kerk van de Heer hebben we altijd de plicht om mensen in geestelijke en lichamelijke nood te helpen. Zoals de Heer tegen de ouderlingen in de begindagen van de herstelde kerk zei: ‘Denkt in alles aan de armen en de behoeftigen, de zieken en de bezochten, want wie die dingen niet doet, is mijn discipel niet’ (LV 52:40).
Wij willen ware discipelen van onze Heer Jezus Christus zijn. Wij verklaren dat we God liefhebben en zijn geboden willen onderhouden. Iedere zondag hernieuwen we ons doopverbond, eren we God in onze bijeenkomsten en prijzen we hem voor de vele zegeningen die Hij ons geeft. De woorden van koning Benjamin zijn nog steeds waar: ‘Wanneer gij in dienst van uw medemensen zijt, [zijt] gij louter in dienst van uw God’ (Mosiah 2:17).
Als de Heer iemand wil zegenen of iemand in nood wil helpen, stuurt Hij vaak een naaste buur, een vriend of vriendin of een familielid. Dat is een van de manieren waarop Hij anderen steun en redding biedt. Daardoor geeft Hij ons ook meer begrip van het grote gebod: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’ (Matteüs 22:39).
Is het dan verwonderlijk dat we zelf vaak het meest gezegend worden als we anderen proberen te helpen? De Heer heeft beloofd: ‘Hij die zijn sikkel met zijn macht inslaat, die legt een voorraad aan, zodat hij niet verloren gaat maar redding brengt voor zijn ziel (LV 4:4). Redding brengen aan anderen brengt redding voor onze eigen ziel.
Goed om ons heen kijken
We kunnen anderen op vele manieren tot zegen zijn en mensen in lichamelijke en geestelijke nood helpen. Als we onze ogen goed de kost geven, zal de Heer ons gelegenheden tonen om anderen en onszelf tot zegen te zijn.
Ik heb onlangs een conferentie van humanitaire zendelingen van de kerk in Jordanië bijgewoond. Tijdens die bijeenkomst zag ik twee zusters aan het breien. Ze vertelden me dat ze mutsjes voor pasgeboren baby’s aan het breien waren. In het noordelijke deel van de hoofdstad, Amman, staat een ziekenhuis waarin gemiddeld vijftig baby’s per dag ter wereld komen. De mensen zijn er erg arm. Na de bevalling worden moeder en baby naar huis teruggestuurd, waar ze zonder verwarming zitten. Veel van die baby’s worden ziek en sterven door onderkoeling. Ik vroeg om twee voorbeelden van hun breiwerken.
Toen ik weer thuis was, nam mijn vrouw de voorbeelden mee naar de zustershulpvereniging. Daar is een wonder uit voortgekomen — zoals dat zo vaak in de bijeenkomsten van de zustershulpvereniging over de hele wereld gebeurt. Tijdens de kerstperiode zijn veel zusters in de wijken om ons heen begonnen met het breien en naaien van babymutsjes. Dat deed men alleen, samen met anderen, thuis of tijdens kerkactiviteiten.
Op een dag vroeg ik een aan vriend hoe het met hem ging. Hij antwoordde schertsend: ‘Ik heb nogal ‘last’ van babymutsjes. We praten dag en nacht alleen nog over babymutsjes. We komen er in om.’ Eén zuster belde me op en vroeg: ‘Is het niet warm in het Midden-Oosten?’ Toen ik haar verzekerde dat de mutsjes nodig waren, ging ze aan het werk.
Bij mijn volgende bezoek aan Jordanië had ik meer dan 800 babymutsjes in mijn koffers zitten. Toen we ze aan het hoofd van de baby-afdeling van het ziekenhuis overhandigden, beschouwde hij ze als een geschenk uit de hemel. Jordanië had net te maken met de koudste winter in zestien jaar, met temperaturen ver onder het vriespunt.
Iets voor anderen betekenen
Iedereen die dat wil, kan iets voor anderen in nood betekenen, ongeacht leeftijd, gezondheid, beschikbare tijd, vaardigheden of financiële middelen. We kunnen meedoen aan georganiseerde welzijnsprojecten. We kunnen een royale vastengave geven. We kunnen een zieke vriend of vriendin bezoeken en troosten. We kunnen iemand met problemen bij ons thuis uitnodigen. We kunnen als huisonderwijzer of huisbezoekster onze gezinnen of zusters trouw bezoeken. We kunnen een vriend of vriendin die het moeilijk heeft uitnodigen voor de kerk. We kunnen met de voltijdzendelingen op pad gaan. We kunnen familiehistorisch onderzoek doen en vaak naar de tempel gaan. We kunnen luisteren naar onze kinderen en kleinkinderen, ze dingen leren en ze aanmoedigen om in het licht te wandelen.
Soms kunnen we al iets voor een ander betekenen door een oprecht gebed, telefoontje of kaartje. Als we te druk zijn om iemand in nood te helpen, zijn we zeker te druk. Als wij goed doen in ons leven, doen we wat de Heiland van ons vraagt:
‘Ik draag u op het licht van dit volk te zijn. Een stad die bovenop een berg ligt, kan niet verborgen blijven.
‘Zie, steken de mensen een kaars aan en zetten ze die onder een korenmaat? Neen, integendeel, op een standaard, en zij geeft licht aan allen die in het huis zijn;
‘laat dan uw licht voor dit volk zo schijnen dat zij uw goede werken kunnen zien en uw Vader die in de hemel is, verheerlijken’ (3 Nephi 12:14–16).
Spreken van Zion, het land van de Heer
Iets voor anderen betekenen, is gewoon om anderen geven. Het gaat ons niet om cijfers of statistieken maar om het welzijn van de mensen om ons heen. Als we goed doen, iets voor anderen willen betekenen en naar ons vermogen geestelijke en stoffelijke hulp bieden, spreken we automatisch van Zion. Ze voelen zich aangetrokken door wie we zijn en waar we voor staan. Ze worden gezegend door wat ze zien en voelen. Zij verkrijgen of versterken hun getuigenis. De verzekering van de Heiland zal in onze ziel weerklinken:
‘Wees getrouw; handel in het ambt waartoe Ik u heb aangewezen; kom de zwakken te hulp, verhef de handen die slap neerhangen en sterk de knikkende knieën.
‘En indien gij getrouw zijt tot het einde, zult gij een kroon van onsterfelijkheid hebben en het eeuwige leven in de woningen die Ik heb bereid in het huis van mijn Vader’ (LV 81:5–6).
Onze godsdienst is waarlijk het redden van zielen.