Als getuige van God optreden
Naar de toespraak ‘Witnesses of God’, gehouden op 25 februari 2014 tijdens een devotional aan de Brigham Young University–Idaho. Zie www2.byui.edu/DevotionalsandSpeeches voor de volledige tekst in het Engels.
Als ‘het zout van de aarde’ moeten wij, heilige der laatste dagen, onze smaak behouden door ons geloof na te leven en als getuige van God stelling te nemen.
We leven in een wereld waarin velen het bestaan van God of het belang van zijn geboden loochenen. Ik hoop dat je door mijn woorden doeltreffender zult zijn in je plicht om van God te getuigen en naar waarheid en deugd te handelen.
I.
Ik begin met de eerste drie geloofsartikelen:
‘Wij geloven in God, de eeuwige Vader, en in zijn Zoon, Jezus Christus, en in de Heilige Geest.
‘Wij geloven dat de mens zal worden gestraft voor zijn eigen zonden en niet voor Adams overtreding.
‘Wij geloven dat door de verzoening van Christus de gehele mensheid kan worden gered door gehoorzaamheid aan de wetten en verordeningen van het evangelie’ (Geloofsartikelen 1:1–3).
Een groot profeet uit het Boek van Mormon heeft diezelfde waarheden onderwezen:
‘Gelooft in God; gelooft dat Hij bestaat, en dat Hij alle dingen heeft geschapen, zowel in de hemel als op aarde; gelooft dat Hij alle wijsheid en alle macht bezit, zowel in de hemel als op aarde; gelooft dat de mens niet alle dingen doorgrondt die de Heer kan doorgronden.
‘En voorts, gelooft dat gij u moet bekeren van uw zonden, en ze moet verzaken, en u voor het aangezicht van God moet verootmoedigen; en vraagt Hem in alle oprechtheid van hart u te willen vergeven’ (Mosiah 4:9–10).
In deze tijd ontkennen of twijfelen velen aan het bestaan van God en houden vol dat alle gedragsregels door de mens zijn opgesteld en naar eigen goeddunken kunnen worden aanvaard of verworpen.
Waarom heb ik het over zulke fundamentele waarheden zoals het bestaan van God en het bestaan van de absolute waarden van goed en kwaad die ons gedrag bepalen? Soms zijn de meest essentiële zaken die we voor het voetlicht kunnen brengen, zaken die we als vanzelfsprekend beschouwen. We verzuimen soms eenvoudige fundamentele waarheden te berde te brengen, omdat we veronderstellen dat iedereen ze begrijpt, maar dat is niet zo. We moeten nadruk leggen op de fundamentele waarheden waarop ons geloof gevestigd is. Dat komt in de kern neer op het bestaan van God en de eeuwige werkelijkheid van de waarheden en het goed en kwaad, die door zijn leringen en zijn geboden zijn bepaald.
II.
De loochening van God en de afzwakking van zijn rol in het menselijk bestaan, die hun oorsprong in de renaissance hebben, zijn in deze tijd alomtegenwoordig. De verheerlijking van de menselijke rede heeft goede en slechte gevolgen gehad. De wetenschap heeft ons ontelbare verbeteringen gebracht, maar het verwerpen van goddelijk gezag als de ultieme basis van goed en kwaad door wie God door wetenschap vervangen hebben, doet vele gelovigen zich afvragen: ‘Waarom [telt] de willekeur van de briljante liberale filosofen [of zelfs de willekeur van een Amerikaans hooggerechtshof] bij morele beslissingen zwaarder dan de wil van God’?1
Wie de goddelijke invloed in hun leven door de menselijke rede vervangen hebben, hebben zichzelf verzwakt en daarmee afbreuk aan de samenleving gedaan.
Ik ben dankbaar dat er twee manieren zijn om kennis te krijgen, namelijk de wetenschappelijke methode en de geestelijke methode, die begint met geloof in God en steunt op de Schriften, geïnspireerd onderwijs en persoonlijke openbaring. Er bestaat uiteindelijk geen conflict tussen de kennis die we door deze verschillende methodes krijgen omdat God, onze almachtige eeuwige Vader, alle waarheid kent en ons oproept om beide methodes te gebruiken.
De profetieën over de laatste dagen voorzeggen een grote tegenstand tegen geïnspireerde waarheid en daden. Sommige van deze profetieën gaan over de antichrist en andere over de grote en gruwelijke kerk.
Antichrist
De apostel Johannes gebruikt de term antichrist voor iemand ‘die de Vader en de Zoon loochent’ (1 Johannes 2:22). Vandaag de dag worden mensen die het bestaan van God loochenen atheïst genoemd. Sommigen van hen bespotten het geloof van wie in iets geloven dat niet bewezen kan worden, terwijl ze zelf op militante wijze het bestaan van God loochenen, hoewel ze dat niet kunnen weerleggen.
We zijn op zulke loocheningen van God voorbereid door het verhaal van Korihor in het Boek van Mormon. Op een manier die aan de meest atheïstische publicaties van deze tijd doet denken, zei Korihor, die tot tweemaal toe ‘antichrist’ genoemd werd (Alma 30:6, 12):
‘Gij kunt niet iets weten wat gij niet ziet; daarom kunt gij niet weten dat er een Christus zal zijn.
‘Gij kijkt vooruit en zegt dat gij vergeving van uw zonden ziet. Maar zie, dat is de uitwerking van een uitzinnige geest; en die verwarring van uw geest vloeit voort uit de overleveringen van uw vaderen, die u voeren tot een geloof in dingen die niet waar zijn’ (Alma 30:15–16).
Korihor zei ook ‘dat er geen verzoening voor de zonden van de mens kon worden gedaan.’ Hetgeen hij over de gevolgen van zijn verwerping van zonde en een Heiland zei, lijkt erg veel op wat velen in deze tijd geloven, namelijk ‘dat het ieder mens in dit leven verging naargelang de beheersing van het schepsel; dat het daarom ieder mens wel ging naargelang zijn vaardigheid, en dat ieder mens overwon naargelang zijn capaciteit; en dat wat een mens ook deed, het geen misdaad was’ (Alma 30:17; cursivering toegevoegd).
Moreel relativisme
Vandaag de dag noemen we Korihors filosofie moreel relativisme. Twee mensen hebben die filosofie als volgt omschreven: ‘In het geval van morele kwesties zijn er geen algemene objectieve goede of foute antwoorden, geen gepaste of ongepaste oordelen, en geen redelijke of rationele manieren waarop men altijd, overal en voor iedereen een moreel onderscheid kan maken.’2
Dat is de opvatting die in veel populaire media heeft postgevat en die velen die met sociale druk te maken krijgen erop na houden. ‘Vergeet die oude regels. Doe wat je goed lijkt. Afgezien van wat de landswetten en de publieke afkeuring opleggen aan wie worden betrapt, wordt er geen rekenschap geëist.’ Achter die ideeën schuilt de veronderstelling dat God niet bestaat of dat zijn geboden nu niet op ons van toepassing zijn als Hij wel zou bestaan.
Seculier humanisme
De verwerping van een onbewijsbare God en de loochening van goed en kwaad hebben zeer veel invloed in de wereld van het hoger onderwijs. Het seculier humanisme, een moderne vorm van het humanisme, waarschijnlijk zo genoemd omdat ze nauw verbonden is met het secularisme, wordt al dan niet opzettelijk met het onderwijs op veel universitaire instellingen verweven.
Voor gelovigen is het ongewenste element in de verschillende humanistische filosofieën dat ze het bestaan van God verwerpen en dat ze de absolute morele waarden, die hun oorsprong in zijn geboden hebben, terzijde schuiven. Het Humanist Manifesto uit 1973 verwierp ‘traditionele morele regels’ en ‘traditionele dogmatische of autoritaire godsdiensten die openbaring, God, rituelen of overtuiging boven menselijke noden en ervaring plaatsen’. Er stond ook in: ‘We kunnen geen goddelijk doel […] voor het mensenras ontdekken. […] De mens is verantwoordelijk voor wat hij is of wordt. Geen god zal hem redden; hij moet zichzelf redden.’3
Uiteraard hebben aanhangers van het humanisme, ook wel humanisten genoemd, veel positieve bijdragen geleverd. Ze hebben bijvoorbeeld de democratie, mensenrechten, onderwijs en materiële welvaart gesteund. Zolang die ontwikkelingen gelovigen niet uitsluiten, hebben we alleen bezwaar tegen hun verwerping van goddelijk gezag en goddelijke waarden.
Chauncey Riddle, voormalig hoogleraar filosofie aan de BYU, heeft geschreven: ‘Het humanisme verheft de mens tot god, het opperwezen, en het ontwikkelde menselijke verstand wordt de arbiter van alles wat waar, goed en mooi is.’ Hij herinnert ons er ook aan dat het humanisme ‘vandaag de dag in de media goed vertegenwoordigd is, omdat de meeste schrijvers, uitgevers, geleerden en mediafiguren die overtuiging aanhangen.’4
Velen die het bestaan van God ontkennen of betwijfelen, distantiëren zich waarschijnlijk van de filosofie van het moreel relativisme. Ze vinden dat ze zich wel degelijk door een x-aantal externe normen van goed en kwaad laten leiden, hoe moeilijk het ook is om absolute normen die niet op geloof in God gebaseerd zijn, te verklaren. Seculiere humanisten, die de ‘traditionele religieuze moraal’ formeel verwerpen en op ‘wetenschappelijk bewijs’5 vertrouwen, lijken de profetie in het Boek van Mormon over mensen ‘die zonder God in de wereld leven’ (Mosiah 27:31) te vervullen.
De grote en gruwelijke kerk en andere ‘kerken’
Profetieën in het Boek van Mormon beschrijven de ‘grote en gruwelijke kerk der gehele aarde […], waarvan de duivel de grondlegger is’ (1 Nephi 14:17). Die ‘kerk’ zou ‘heerschappij over de gehele aarde, onder alle natiën, geslachten, talen en volken’ (1 Nephi 14:11) hebben. Ze wordt ‘boven alle andere kerken zeer gruwelijk’ genoemd en zou ‘voor de lof der wereld’ ‘de heiligen Gods […] in gevangenschap [voeren]’ (1 Nephi 13:5, 9).
Aangezien geen enkele religieuze gezindte — al dan niet christelijk — ooit ‘heerschappij’ over alle naties der aarde heeft gehad of het potentieel heeft om alle heiligen Gods in ‘gevangenschap’ te voeren, moet deze grote en gruwelijke kerk wel iets zijn dat veel doordringender en wijdverspreider is dan een enkele ‘kerk’ of zoals we die term tegenwoordig begrijpen. Het moet elke filosofie en organisatie zijn die zich tegen geloof in God keert. En de ‘gevangenschap’ waarin deze ‘kerk’ de heiligen wil voeren, zal geen lichamelijke opsluiting zijn, maar een gevangenschap van verkeerde ideeën.
Nephi ontving de openbaring dat er slechts ‘twee kerken’ waren: ‘de kerk van het Lam Gods [en] de kerk van de duivel’ (1 Nephi 14:10; zie ook 13:4–6). Die beschrijving geeft het contrast aan tussen wie in God geloven en Hem naar hun beste kunnen dienen, en wie het bestaan van God verwerpen (zie 1 Nephi 14:10).
Andere leringen in het Boek van Mormon gebruiken het woord kerk ook om er geloof of ongeloof in God mee aan te geven. In de laatste hoofdstukken van 2 Nephi staat de profetie dat de andere volken in de laatste dagen ‘vele kerken’ zullen bouwen die ‘de macht en de wonderen Gods [geringschatten] en […] zichzelf hun eigen wijsheid en hun eigen geleerdheid om gewin [prediken]’ (2 Nephi 26:20). Ze vermelden ‘kerken die worden opgebouwd, maar niet tot de Heer’ (2 Nephi 28:3), die ‘met hun geleerdheid leren’ en ‘de macht Gods [verloochenen]’ (2 Nephi 28:4, 5). ‘Zij zeggen tot het volk: Luistert naar ons en hoort ons voorschrift aan; want zie, er is heden geen God’ (2 Nephi 28:5).
Toen de Heiland onder de Nephieten diende, waarschuwde de Hij voor een kerk die ‘niet op mijn evangelie is gebouwd, maar op de werken van mensen is gebouwd, of op de werken van de duivel’ (3 Nephi 27:11; zie ook de leringen over het ‘grote en ruime gebouw’ in 1 Nephi 8:26–33; 11:35; en 12:18). Die waarschuwingen zijn niet tot religieuze instellingen beperkt. In onze huidige situatie gelden ze ook voor een grote hoeveelheid aan seculiere filosofieën en activiteiten.
III.
Veel mensen die in God geloven, en in het goed en kwaad dat op grond van zijn geboden bestaat, worden geminacht en bespot vanwege wereldse leerstellingen en verwerping van God in veel organisaties, inclusief onderwijsinstellingen en de media. Dergelijke voorzegde moeilijkheden zijn het lot van de slinkende aantallen gelovigen, die net als wij in God en, op grond van zijn geboden, in goed en kwaad geloven. Dit is slechts een herhaling van wat er zich ten tijde van de Heiland afspeelde.
Zelfs al ‘[worden wij] in alles verdrukt, [wij zijn] niet vertwijfeld’ (2 Korinthe 4:8). We weten dat er ‘tegenstelling in alle dingen’ (2 Nephi 2:11) moet zijn om geestelijk te groeien. We weten ook dat ‘de Heer het goed [acht] zijn volk te kastijden; ja, Hij beproeft hun geduld en hun geloof’ (Mosiah 23:21). Maar de Schriften leren ons ook dat Hij hen verlost die op Hem vertrouwen (zie 1 Samuel 17:37, 45–46; Psalmen 34:22; Spreuken 3:5–6; Alma 36:27; 38:5).
Ik geef nu drie suggesties van dingen die we als antwoord op de huidige situatie kunnen doen. Ik begin met de makkelijkste. Ze hebben alle drie met de geweldige lering uit het Boek van Mormon te maken dat we ‘te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen waar [we ons] ook [mogen] bevinden, als getuige van God [behoren] op te treden, zelfs tot de dood’ (Mosiah 18:9).
De naam en invloed van God eren
Er wordt ons geleerd ‘om in Christus te geloven en Hem niet te verloochenen’ (2 Nephi 25:29); bij iedere gedachte op Christus te vertrouwen, niet te twijfelen en te vrezen (zie LV 6:36); en om over Christus te spreken, ons in Christus te verheugen, en Christus te prediken (zie 2 Nephi 25:26). We kunnen dit onder meer in onze persoonlijke gebeden en in onze persoonlijke omgang doen.
In onze persoonlijke en gezinsgebeden moeten we God vragen dat wij, en onze naasten en leiders, God als onze Schepper zullen erkennen, alsmede het goed en kwaad dat door zijn geboden wordt gestipuleerd. Dat moeten we doen voor het welzijn van al zijn kinderen.
We moeten ons kanten tegen de huidige tendens om zelfs in privégesprekken niets over godsdienst te zeggen. De afgelopen jaren zijn religieuze symbolen en eerbiedswoorden op kerst- en rouwkaarten bijna volledig verdwenen. We dienen bij onze keuze van dergelijke kaarten niet wereldse boven geestelijke uitingen te verkiezen om een wens over te brengen. Als gelovige is het onze plicht om de naam en invloed van God en Christus in onze gesprekken, ons leven en onze cultuur te bewaren.
Gods zegeningen openlijk erkennen
Steun de openlijke erkenning van Gods zegeningen. Hiermee gaan we de afname van openbare geloofsuitingen en verwijzingen naar God en zijn zegeningen tegen. Leg bijvoorbeeld eens het woordgebruik in de huidige openbare documenten van overheidsvertegenwoordigers in de Verenigde Staten naast vergelijkbare documenten en woorden van leiders in de beginperiode van Amerika. U zult zien dat men verwijzingen naar God en de invloed van godsdienst op de oprichting en instandhouding van de Amerikaanse staat opzettelijk weglaat.
Wat kunnen we daaraan doen? We kunnen allereerst het goede voorbeeld geven door de zegeningen van de Heer in ons leven en ons land in ons onderwijs thuis en in de kerk te erkennen. Om dit ‘in wijsheid en ordelijkheid’ (Mosiah 4:27) te doen, mogen we niet voorbijgaan aan de bijdragen waarmee burgers van joodse, islamitische en andere niet-christelijke overtuigingen, en atheïsten, onze naties tot zegen zijn. Maar we moeten de waarheid vertellen en zeggen dat bijvoorbeeld de Verenigde Staten grotendeels door christenen gesticht werden die de beginselen van hun geloof in de grondwet, wetten en cultuur van het land tot uitdrukking gebracht hebben.6
Broeder Clayton Christensen, hoogleraar aan de Harvard Business School en voormalig gebiedszeventiger, zegt in een recente verhandeling dat godsdienst de basis voor zowel democratie als voorspoed is. Hij herinnert ons eraan dat democratie en kapitalisme beide afhankelijk zijn van grootschalige gehoorzaamheid aan het niet-afdwingbare en dat de vervulling van deze voorwaarde afhangt van het feit of godsdiensten grondbeginselen zoals ‘de gelijkheid van mensen, het belang van respect voor elkaars eigendommen, en persoonlijke eerlijkheid en integriteit’ onderwijzen. Het secularisme mag dan wel de ambitie hebben om geloof in God en godsdienst te vervangen, het heeft noch de macht, noch het programma om te voorzien in wat broeder Christensen ‘de onmisbare basis van uitgebreide gehoorzaamheid aan het niet-afdwingbare’ noemt.7
U sterk maken voor godsdienstvrijheid
Maak u sterk voor godsdienstvrijheid. Dat is moeilijker omdat het de samenwerking tussen gelovigen van diverse godsdiensten vergt. Waar godsdienstvrijheid grondwettelijk bepaald is, dienen we druk op overheidsfunctionarissen uit te oefenen om die rechten te eerbiedigen. Ik zal hier slechts twee voorbeelden benadrukken die momenteel spelen.
Het eerste gaat over bidden in het openbaar. Iemand bidt als hij God aanroept, ongeacht zijn godsidee of de manier waarop hij God aanroept. Ongeacht de inhoud van het gebed, dat zal verschillen naargelang het geloof van de persoon die bidt, is een gebed dat namens een groep in het openbaar wordt uitgesproken een belangrijke bevestiging en symbolische uiting van die groep van haar afhankelijkheid van en eerbied voor God. Dat symbolische karakter geldt ook voor gebeden aan het begin van wetgevende bijeenkomsten of raadsvergaderingen, en voor eedafnemingen aan het begin van een getuigenverhoor of voor installaties in een openbaar ambt. Wat het godsidee van de persoon die bidt ook is, welke religieuze richting hij ook aanhangt en welke gebedstaal hij ook gebruikt, ik hoop dat we in de openbare ruimte het gebed als symbool van ons geloof in God blijven gebruiken, maar wel op een verstandige en tolerante manier. Daar moeten we ons sterk voor maken. Dat is het waard.
Ten tweede, dienen we stelling te nemen tegen overheidsfunctionarissen en beleidsmakers die beweren dat de vrije uitoefening van godsdienst zich beperkt tot ‘vrijheid van eredienst’. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld waarborgt de ‘vrije uitoefening’ het recht om ook buiten onze privéruimtes, zoals kerken, synagogen, en moskeeën, naar ons geloof te handelen. In de uitoefening daarvan zijn we alleen onderworpen aan de gevestigde overheidsinstanties die instaan voor de bescherming van de volksgezondheid, de veiligheid en het algemeen welzijn. De vrije uitoefening staat gelovige burgers zeker toe om naar hun geloof te handelen in openbare politieke debatten, bij verkiezingen of als wetgevers.
Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft in een krachtige toespraak tot een nationaal publiek van christelijke leiders gezegd dat wij als heiligen der laatste dagen de krachten graag bundelen ‘om de vrijheid van godsdienst te waarborgen, die ons het recht geeft om ons uit te spreken over [en actie te voeren voor] maatschappelijke kwesties die het christelijk geweten raken.’8
We moeten onze steun geven aan allianties van religieuze leiders en gelovigen die zich verenigen om de traditionele cultuur van geloof in God en de erkenning van zijn zegeningen te beschermen.
IV.
Tot slot wil ik alle gelovigen eraan herinneren dat we de heilige, religieuze plicht hebben om als getuige van God op te treden. We moeten ons geloof bevestigen, ons verenigen om ons recht op de vrije uitoefening van godsdienst te waarborgen, en de belangrijke rol van godsdienst in het stichten, bewaren en gedijen van naties in ere houden.
Ik herinner jullie, medechristenen, aan de ernstige lering van de apostel Johannes:
‘Elke geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is niet uit God; maar dat is de geest van de antichrist, waarvan u gehoord hebt dat hij komt, en die nu al in de wereld is’ (1 Johannes 4:3).
Uit het onderwijs van de Heiland over het zout dat zijn smaak verliest, blijkt duidelijk wat de gevolgen zijn als we niet als getuige van God optreden. Als het met andere bestanddelen vermengd wordt — net zoals wij door de waarden van de wereld kunnen verzwakken — verliest het zijn unieke invloed op de samenstelling van het geheel. De Heiland heeft gezegd: ‘Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertrapt te worden’ (Mattheüs 5:13).
Als ‘het zout van de aarde’ (Mattheüs 5:13) moeten we als heilige der laatste dagen onze smaak behouden door ons geloof na te leven en als getuige van God stelling te nemen. Als we dat doen, voegen we ons bij wie de ultieme overwinning van waarheid en deugd behalen, wanneer ‘elke knie zich [zal] buigen, en elke tong [God en de Heer Jezus Christus] zal belijden’ (Romeinen 14:11), die wij aanbidden en die wij dienen.