Is dit het wel waard?
Brandon Comstock (Utah, VS)
Ons zoontje van vier, Coleton, gaf ons trots een vel papier dat zijn jeugdwerkleerkracht hem had gegeven, met zijn rol in het komende jeugdwerkprogramma. Het was onze taak om hem zijn tekst van zeven woorden te leren voor het programma, dat twee weken later zou plaatsvinden.
Op maandagavond hielden we tijdens de gezinsavond een generale repetitie. Met een glimlach op zijn gezicht deed Coleton tientallen pogingen om zijn tekst op te zeggen. Mijn vrouw en ik gaven reacties als ‘Doe niet zo dom als je het zegt’ en ‘Probeer duidelijk te spreken’.
Ondanks alle moeite was ik er niet eens zo zeker van dat het beter ging dan aan het begin.
De voorbereidingen voor de kerk op zondagochtend werden gehinderd door twee kwijtgeraakte sokken, een kind van acht maanden met pijn van het tandjes krijgen, en een huilend jongetje van vier.
Toen de dienst was begonnen, moest ik al vóór het openingslied twee keer met een huilend kind naar de gang. Tegen de tijd dat het koor opstond om te zingen, had ik bijna alle hoop opgegeven dat het gezin een opbouwende ervaring zou hebben, en hoopte ik alleen nog maar dat ik gewoon het eind van de dienst zou halen.
Toen uiteindelijk het amen was uitgesproken, slaakte ik een zucht van verlichting. Maar toen ik de overwinning vierde, vroeg ik me toch af: ‘Is dit het wel waard? Bereiken we werkelijk iets door onze kinderen elke week mee naar de kerk te nemen?’
Ik moest denken aan de woorden van ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen. Hij heeft gezegd: ‘[Mijn vrouw] en ik maakten ons wel eens boos omdat de rechtvaardige gewoonten waar we zo hard aan werkten, niet onmiddellijk de geestelijke resultaten leken op te leveren die we voor ogen hadden. […]
‘[Mijn vrouw] en ik dachten dat als we onze zoons de inhoud van een bepaalde les of tekst leerden begrijpen, wij ons doel hadden bereikt. Maar dat doel bereiken we niet altijd wanneer we samen lezen, bidden of leren. Wel hielden we consequent vol, en dat was wellicht de grootste les — een les die we destijds niet op waarde hebben geschat.’ (‘Thuis ijveriger zijn en meer betrokken’, Liahona, november 2009, 19.)
Met hernieuwd vertrouwen keerde ik terug naar huis en bleef ik het telkens met mijn zoon oefenen. Toen het zijn beurt was om iets te zeggen, vonden we het geweldig toen hij duidelijk en vol vertrouwen verkondigde: ‘Jezus Christus is de Zoon van God.’
We hadden hem die zin vóór de uitvoering tientallen keren horen zeggen, maar op de een of andere manier was het veel bevredigender om hem dit op zichzelf, ergens anders dan thuis, te horen zeggen.
We moeten hem nog veel leren voordat het jongetje een man wordt, maar we zullen ons best blijven doen om de bijeenkomsten bij te wonen, gezinsavond te houden en onze dagelijkse gebeden op te zeggen, in de hoop dat hij op een dag, als hij alleen van huis is, nog eens terug zal denken aan die belangrijke zin: ‘Jezus Christus is de Zoon van God.’