Ga je?
Als de Heer je vraagt op zending te gaan, ga je dan?
Mijn tijd in het voortgezet onderwijs en mijn eerste jaar aan de universiteit vielen samen met de Vietnamoorlog. Tegen de tijd dat ik naar de universiteit ging, was de kerk met de Amerikaanse overheid overeengekomen op welke manier de vele zendelingen tijd konden krijgen om op zending te gaan. De afspraak was dat elke wijk jaarlijks maximaal twee zendelingen op zending kon sturen. De overige jongemannen zouden niet geroepen worden en mogelijk in dienst moeten. Hoewel ik mijn hele leven al op zending wilde, leek de kans dat ik kon gaan erg klein.
In het najaar van 1969 schreef ik me bij de University of Utah in. Eind januari 1970 ontmoette ik mijn toekomstige vrouw. We gingen een paar keer uit en dat voorjaar waren we verliefd.
De bisschop heeft gebeld
Op een hete middag in juli kwam ik thuis en mijn moeder zei: ‘David, de bisschop heeft gebeld. Hij wil je graag spreken.’
‘Ik heb het druk’, antwoordde ik.
Mijn moeder keek me aan en zei: ‘Als je het te druk hebt om met de bisschop te spreken, bel je hem op en zeg je hem dat zelf.’
Zo druk had ik het nou ook weer niet, dus ik ging naar het kantoor van mijn bisschop voor het gesprek. Hij zat achter zijn bureau, waar ongebruikelijk weinig op lag. Ik had al gauw in de gaten dat dit gesprek bepaald niet zou verlopen hoe ik had gedacht.
‘David,’ zei hij, ‘een van de andere wijken heeft een plek voor een zendeling beschikbaar die ze niet kunnen vullen. Daarom kunnen wij een zendeling extra sturen. Als bisschap kregen wij het gevoel onze hemelse Vader te vragen of er iemand was die nu zou moeten gaan. Ik kan je dit zeggen: nu is de tijd dat de Heer wil dat jij op zending gaat.’
Ik was verbijsterd door zijn woorden. Ik had altijd gedacht dat ik vanwege de oorlog en het quotum nooit op zending zou kunnen gaan. Ik vroeg of ik er even over mocht nadenken. Hij vroeg me hoeveel tijd ik nodig had. Ik zei een week.
We sloten het gesprek af en ik liep – nog steeds verbijsterd – terug naar mijn auto. Ik begon wat rond te rijden in Salt Lake City om de gebeurtenissen van die middag te laten bezinken.
Leren dienen
Binnen een paar minuten reed ik terug naar de kerk, parkeerde de auto en liep terug naar het kantoor van de bisschop. Hij zat nog steeds achter zijn geheel lege bureau.
Ik keek hem aan en vroeg: ‘Bisschop, wat doet u?’
Vriendelijk antwoordde hij: ‘Ik wacht op jou.’
Toen zei ik: ‘Oké, bisschop, als de Heer het nu de tijd voor mij vindt om op zending te gaan, dan ga ik natuurlijk.’
Toen ik thuiskwam, was mijn moeder in de keuken. Ik was bang dat als ik haar alles vertelde wat ik voelde, ze zou gaan huilen. Dus in plaats daarvan zei ik: ‘Mam, ik kan het er nu niet verder over hebben, maar ik ga op zending, en ik ga al heel snel.’
Later die middag sprak ik met mijn vader over mijn besluit. Hij gaf me lieve en bemoedigende adviezen. Toen ging ik naar mijn vriendin (die nu mijn vrouw is) en vertelde haar wat ik had besloten. We liepen en praatten en huilden en praatten nog wat meer. Maar geen van ons beiden voelde enige twijfel. Als ik kon gaan, moest ik gaan en zou ik gaan.
In augustus werd ik naar Japan op zending geroepen en op 10 oktober 1970 vertrok ik.
Als de Heer roept, ga je dan?
In hoofdstuk 24 van Alma beloven de pasbekeerde Anti-Nephi-Lehieten om nooit meer bloed te vergieten. Als de vijand hen aanvalt, sterven ze liever dan die belofte te breken. Dan adviseert Ammon in hoofdstuk 27 de koning om uit hun land weg te trekken en zich bij de Nephieten aan te sluiten. De koning weigert omdat hij bang is dat de Nephieten hen niet zullen accepteren (zie Alma 27:3–6). Ammon vraagt de koning: ‘Ik ga navraag doen bij de Heer, maar indien Hij tot ons zegt: Ga naar uw broeders — zult u dan gaan?’ (Alma 27:7.) De koning van de Anti-Nephi-Lehieten antwoordt: ‘Doe navraag bij de Heer, en indien Hij ons zegt te gaan, zullen wij gaan; en anders zullen wij in het land omkomen’ (Alma 27:10). Ammon vraagt het en de Heer gebiedt hun te vertrekken. Zonder aarzeling vertrekken de Anti-Nephi-Lehieten.
Je hele leven lang zal de Heer je vragen om te ‘gaan’. Als Hij dat vraagt, ga je dan? Doe je het wanneer Hij je vraagt om het te doen? Ik weet uit eigen ervaring dat veel van de geestelijke groei en zegeningen die we doormaken en ontvangen uiteindelijk terug te voeren zijn op onze keus om te reageren wanneer de Heer roept. President Russell M. Nelson heeft gezegd: ‘We moeten dagelijks beslissingen nemen, en onze beslissingen bepalen onze bestemming’ (‘Beslissingen met eeuwige gevolgen’, Liahona, november 2013, 108).
Tijdens mijn zending in Japan had ik de gelegenheid om het evangelie te onderwijzen aan mensen van wie ik ging houden. In 1998, 26 jaar nadat ik van zending was teruggekomen, werd ik als zendingspresident in Japan geroepen. Ik werkte nu in een ander gebied, maar ik was terug bij de mensen van wie ik hield en die van mij hielden. Mijn hele gezin was betrokken bij deze bijzondere gelegenheid om de kerk van de Heer in Japan op te bouwen.
Een paar jaar nadat mijn vrouw en ik van zending terug waren gekomen, vroeg president Gordon B. Hinckley (1910–2008) ons te spreken. In dat gesprek riep hij mij als algemeen autoriteit. Hij keek terug op mijn ervaringen als jonge zendeling en als zendingspresident en zei dat hoewel er veel mensen geschikt waren om algemeen autoriteit te zijn, de Heer mij wilde gebruiken vanwege mijn eerdere ervaringen en keuzes.
Sinds president Thomas S. Monson de gewijzigde zendingsleeftijd heeft bekendgemaakt, wordt jonge mensen gevraagd om met hun ouders te overleggen, met hun bisschop te overleggen, en in gebed met de Heer te overleggen. Als je weet dat het de juiste tijd is om te gaan, moet je gaan. Als je geduldig bent en geloof oefent, weet ik dat de Heer zijn wil aan jou bekend zal maken.
Ik getuig dat je, als je de wil van de Heer gehoorzaamt, zeer rijkelijk zult worden gezegend.