Is mijn kind met een beperking klaar voor de doop?
De auteur woont in Utah (VS).
De achtste verjaardag van onze zoon kwam eraan. Maar hoe wisten we zeker of hij klaar was voor de doop?
Onze zoon, David, zou over een klein jaartje 8 worden. Mijn man en ik wilden hem graag op de heilige verbonden van de doop voorbereiden. Dat betekende bijvoorbeeld het Boek van Mormon lezen, de doopverbonden bestuderen en de vragen van het doopgesprek doornemen. We hadden dat allemaal eerder ook met Davids zus gedaan. Maar David is autistisch, dus de beslissing of hij wel klaar was voor de doop, was voor ons minder vanzelfsprekend.
We wisten wel wat we moesten doen om hem bij de voorbereiding te helpen, maar de volgende vragen bleven de kop opsteken: Moest David wel gedoopt worden? Was hij er klaar voor? Had hij de doop wel nodig? Begreep hij wel wat voor verbond hij zou sluiten? Hoe wisten we zeker dat we de juiste beslissing namen?
Die vragen waren net als voor veel ouders die een kind met een beperking hebben de aanleiding voor een zoektocht naar leerstellige inzichten en persoonlijke openbaring.
De leeftijd van verantwoordelijkheid versus verantwoordelijkheid
In Leer en Verbonden 68:27 staat: ‘En hun kinderen zullen worden gedoopt tot vergeving van hun zonden wanneer zij acht jaar oud zijn, en de handoplegging ontvangen.’
Als we alleen op deze Schrifttekst afgingen, zouden we concluderen dat iedere 8-jarige klaar voor de doop is. Maar in de Schriften staat ook:
‘Kleine kinderen [zijn] door mijn Eniggeborene verlost;
‘daarom kunnen zij niet zondigen, […] totdat zij verantwoordelijk beginnen te worden jegens Mij’ (Leer en Verbonden 29:46–47; zie ook Moroni 8:7–22).
Hoe konden mijn man en ik vaststellen of David verantwoordelijk was? We bleven zoeken.
We kwamen erachter dat iemands verantwoordelijkheid volgens het kerkelijk beleid van zijn eigen wensen en zijn begripsvermogen afhangt. Dus als David volgens de normen leefde, gedoopt wilde worden en toonde dat hij verantwoordelijk gehouden kon worden, mochten we hem de doop niet ontzeggen.
We kwamen er ook achter dat David, als hij door zijn beperking het intellectuele vermogen van een klein kind had, niet verantwoordelijk gehouden zou worden en geen heilsverordeningen nodig had. (Zie Handboek 1: ringpresidenten en bisschoppen [2010], 16.1.8; leden met vragen over het kerkelijk beleid kunnen hun bisschop raadplegen.)
Davids intellectuele vermogen was eigenlijk vrij normaal. Ik bleef me wel afvragen of David in voldoende mate verantwoordelijkheidsbesef had. Ik bleef bidden en zoeken in de hoop op aanwijzingen waardoor ik gemoedsrust zou krijgen.
Beperkingen en onschuld
Ik ken ouders met een gehandicapt kind die veel troost putten uit de wetenschap dat zij die op aarde leven zonder verantwoordelijk te zijn voor hun daden, hun staat van onschuld behouden: ‘Alle kleine kinderen zijn levend in Christus. […] Want de kracht van de verlossing komt tot allen die geen wet hebben; […] en zo iemand baat de doop niets’ (Moroni 8:22).
De profeet Joseph Smith heeft de toestand van kinderen die sterven en niet verantwoordelijk zijn ook beschreven: ‘En ik zag ook dat alle kinderen die sterven voordat ze de jaren van verantwoordelijkheid bereikt hebben, behouden worden in het celestiale koninkrijk van de hemel’ (Leer en Verbonden 137:10).
Ik weet dat de doop voor die personen in dit leven niet nodig is. Ik wist ook dat God ons zou laten weten wat voor David het beste was.
Goddelijke leiding zoeken
Mensen met beperkingen hebben vaak ook veel mogelijkheden. Veel personen met een handicap hebben een verstandelijk niveau van boven de 8 jaar. Zij kunnen zich laten dopen en bevestigen als ze verantwoordelijk worden (zie Handboek 1, 16.3.5). Anderen zijn niet verantwoordelijk. Ik wist dat mijn man en ik met onze zoon, met God en met onze bisschop, als ‘rechter in Israël’, konden overleggen om een geïnspireerde beslissing aangaande Davids gereedheid voor de doop te nemen (zie Leer en Verbonden 107:76).
De volgende woorden van Alma schonken me veel gemoedsrust: ‘En nu, daar u verlangend bent tot de kudde van God toe te treden en zijn volk te worden genoemd […], wat hebt u er dan op tegen in de naam van de Heer te worden gedoopt, als getuigenis voor Hem dat u een verbond met Hem hebt aangegaan dat u Hem zult dienen en zijn geboden onderhouden, zodat Hij zijn Geest overvloediger over u zal kunnen uitstorten?’ (Mosiah 18:8, 10.)
Na al onze voorbereiding, al onze lessen thuis en in het jeugdwerk, begon ik David vragen te stellen die volgens mij ook in zijn doopgesprek aan de orde zouden komen.
Soms bleek uit zijn antwoorden dat hij iets begrepen had, maar soms wist hij niet wat hij moest antwoorden. Ik vroeg me af of we er wel goed aan deden.
Uiteindelijk fluisterde de Geest mij in: ‘Waarom vraag je David niet wat hij ervan vindt?’
Ik ging naar David toe en vroeg: ‘David, wil je gedoopt worden?’
Hij keek me strak aan en zei: ‘Ja!’
Toen ik hem vroeg waarom hij gedoopt wilde worden, zei hij: ‘Om als Jezus te worden.’
Ik was opeens een en al gemoedsrust en wist wat ons te doen stond. Ik had geen enkele twijfel meer dat David er klaar voor was om zich te laten dopen en bevestigen, ook al snapte hij niet alle vragen perfect. Hij wist wat hij weten moest, en bovenal had hij het bewuste verlangen om Gods koninkrijk door de doop binnen te gaan.
De dag waarop David gedoopt en als lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen bevestigd werd, was vol liefde, vriendschap en vrede. Er waren veel familieleden, wijkleden, kinderen en zelfs leerkrachten van Davids school aanwezig. Het voorbeeld dat David die dag gaf door Jezus te volgen en zich te laten dopen, heeft velen ten goede beïnvloed. Ons gezin is sterker geworden omdat we konden leren hoe de werken van God door toedoen van onze zoon, David, geopenbaard zouden worden (zie Johannes 9:3).