1 Nephi 2–3; 5

Sariah

De geloofsreis van een vrouw

Sariah woonde met haar gezin in Jeruzalem. Haar man, Lehi, was een profeet van God. Op een dag zei de Heer tegen Lehi dat hij met zijn gezin Jeruzalem moest verlaten.

1 Nephi 2:1–3

Sariah had geloof in de Heer. Zij en haar gezin verlieten hun thuis. Ze lieten hun goud en zilver achter om met Lehi de wildernis in te trekken.

1 Nephi 2:4–5

Sariah en Lehi namen voedsel en andere spullen mee die ze nodig hadden. Nadat ze vele dagen hadden gereisd, zetten ze tenten op om in de wildernis te wonen. Toen bouwden ze een altaar en dankten ze de Heer voor zijn hulp.

1 Nephi 2:4, 6–7, 15

Op een dag vroeg de Heer de zonen van Sariah en Lehi om naar Jeruzalem te gaan en de koperen platen te halen. Sariah was bang toen haar zonen niet terugkwamen. Ze dacht dat ze dood waren. Lehi troostte Sariah. Ze besloten erop te vertrouwen dat de Heer hun zonen zou beschermen.

1 Nephi 3:1–2, 4–6; 5:1–6

Sariah was heel blij toen haar zonen uit Jeruzalem terugkwamen. Toen wist ze dat de Heer hen had beschermd. Ze vertrouwde erop dat de Heer ze de kracht zou geven om te doen wat Hij vroeg. Het hele gezin van Sariah was blij en dankte de Heer.

1 Nephi 5:7–9