Verhalen uit de Schriften
Koning Benjamin


‘Koning Benjamin’, Verhalen uit het Boek van Mormon (2023)

Mosiah 1–5

Koning Benjamin

Het volk en God dienen

Benjamin schrijft op gouden platen

Koning Benjamin was een profeet van God die het land Zarahemla regeerde. Hij werkte hard om zijn volk te dienen en ze over God te leren. Met de hulp van andere profeten van God maakte Benjamin van Zarahemla een vredige en veilige woonplaats.

Woorden van Mormon 1:17–18; Mosiah 1:1–7

Benjamin praat met Mosiah

Benjamin werd oud. Hij vroeg zijn zoon Mosiah om het volk bijeen te brengen. Benjamin wilde ze vertellen dat Mosiah hun nieuwe koning zou worden.

Mosiah 1:9–10

gezin in tent

Veel mensen uit het hele land kwamen samen. Ze zetten hun tenten op bij de tempel om naar Benjamin te luisteren.

Mosiah 2:1, 5–6

mensen bij toren

Benjamin sprak vanaf een toren zodat veel mensen hem konden horen. Benjamin zei dat God hem had geholpen om hen te leiden. Als koning leerde hij ze Gods geboden te gehoorzamen. Hij pakte hun geld niet af en liet ze hem niet bedienen. In plaats daarvan werkte hij om zijn volk en God te dienen.

Mosiah 2:7–16

mensen helpen elkaar

Benjamin zei tegen de mensen dat ze God dienden door elkaar te dienen. Toen vertelde hij ze dat alles wat ze hadden van God kwam. In ruil daarvoor wilde God dat ze zijn geboden gehoorzaamden. Als ze gehoorzaam waren, zou God ze meer zegeningen geven.

Mosiah 2:17–24, 41

Benjamin praat met Mosiah naast hem

Benjamin zei dat hij niet langer hun koning of leraar kon zijn. Zijn zoon Mosiah zou hun nieuwe koning worden.

Mosiah 2:29–31

Jezus Christus geneest iemand

Toen vertelde Benjamin zijn volk dat een engel hem had bezocht. De engel had gezegd dat de Zoon van God, Jezus Christus, naar de aarde zou komen. Hij zou wonderen verrichten en mensen genezen. Hij zou pijn lijden en sterven om alle mensen te redden. Benjamin zei dat Jezus iedereen zou vergeven die in Hem geloofde en zich bekeerde.

Mosiah 3:1–12, 17–18

blije mensen

De mensen geloofden wat Benjamin hun over Jezus vertelde. Ze wisten dat ze zich moesten bekeren. Alle mensen baden en vroegen God om vergeving. Nadat ze hadden gebeden, was de Geest van God met hen. Ze waren blij en wisten dat God ze had vergeven dankzij hun geloof in Jezus.

Mosiah 4:1–3, 6–8

mensen met Benjamin en Mosiah

De mensen voelden zich anders en nieuw vanbinnen omdat ze geloof in Jezus hadden. Nu wilden ze de hele tijd goede dingen doen. Ze beloofden Gods geboden de rest van hun leven te volgen. Omdat ze in Jezus geloofden en die belofte hadden gedaan, werden ze het volk van Jezus genoemd.

Mosiah 5:2–9, 15; 6:1–2