‘Koningin Esther’, Verhalen uit het Oude Testament (2022)
‘Koningin Esther’, Verhalen uit het Oude Testament
Esther 2–5; 7–9
Koningin Esther
Moedig in een gevaarlijke tijd
Sommige Israëlieten werden Joden genoemd. Esther was een Jodin die in Perzië woonde. Haar ouders waren gestorven, dus zorgde haar neef Mordechai voor haar. Ze werd samen met andere jonge vrouwen in het koninkrijk op het paleis van de koning uitgenodigd. De koning zocht een nieuwe koningin en hij koos Esther.
De koning had een dienaar die Haman heette. Hij kreeg veel macht. Haman hielp de koning met het bestuur van het land. Iedereen moest van de koning voor Haman buigen.
Maar Mordechai wilde niet voor Haman buigen. Mordechai wilde alleen voor de Heer buigen. Dat maakte Haman boos. Hij wilde Mordechai en alle Joden straffen.
Haman zei tegen de koning dat de Joden zich niet aan de wetten van de koning hielden. De koning liet Haman daarom een nieuwe wet invoeren: op een bepaalde dag zouden alle Joden gedood worden.
Mordechai vroeg Esther om met de koning te gaan praten. De koning kon Hamans wet veranderen en de Joden redden. Maar Esther was bang. Soms doodde de koning mensen die zonder uitnodiging met hem kwamen praten.
Mordechai vroeg Esther om aan de Joden te denken die gedood zouden worden. Mordechai zei dat de Heer Esther misschien juist in het paleis van de koning had geplaatst om de Joden te redden.
Esther wist dat ze met de koning moest praten, ook al zou ze daarbij zelf omkomen. Esther vroeg alle Joden en haar dienaressen met haar te vasten.
Na drie dagen vasten maakte Esther zich klaar om naar de koning te gaan.
Toen ze de koning benaderde, reikte hij haar zijn scepter toe. De koning gaf daarmee aan dat hij blij was haar te zien en haar niet zou doden. Hij vroeg wat ze wilde. Esther vertelde de koning dat haar volk in gevaar was. Zij en alle Joden in het koninkrijk zouden vanwege Hamans wet gedood worden.
De koning was boos op Haman en liet hem doden. De koning voerde een nieuwe wet in die de Joden beschermde. Nu mochten ze zichzelf verdedigen als iemand ze kwaad wilde doen.
Esther had geloof in de Heer en moed om met de koning te praten. Dat redde haar volk. In plaats van dood en verdriet waren er feestmalen. De Joden vierden feest.