‘De plagen van Egypte’, Verhalen uit het Oude Testament (2022)
‘De plagen van Egypte’, Verhalen uit het Oude Testament
Exodus 4–5; 7–12
De plagen van Egypte
De farao trotseert de Heer
Mozes vertrouwde op de Heer en keerde naar Egypte terug. Mozes en zijn broer Aäron gingen naar de farao. Ze vroegen hem om de Israëlieten vrij uit Egypte te laten vertrekken. De farao was kwaad en weigerde. Hij dwong de Israëlieten om nog harder te werken.
De farao luisterde niet naar de Heer. Daarom werden de Egyptenaren met vreselijke plagen vervloekt. Eerst veranderde al het water in Egypte in bloed. Mozes vroeg de farao nogmaals om de Israëlieten te laten gaan, maar de farao zei nee.
Vervolgens stuurde de Heer kikkers naar Egypte. Ze waren overal. De farao zei dat de Israëlieten mochten gaan als de kikkers weggingen. De Heer nam de kikkers weg, maar de farao liet de Israëlieten niet gaan. Toen stuurde de Heer steekvliegen en muggen.
Toen gingen alle boerderijdieren van de Egyptenaren dood, maar alle dieren van de Israëlieten bleven in leven. Daarna kregen de Egyptenaren pijnlijke zweren op hun lichaam.
Er kwam een grote storm van hagel en vuur over Egypte. Die storm richtte vreselijke schade aan.
De farao wilde de Israëlieten nog steeds niet laten gaan. Toen stuurde de Heer sprinkhanen. Die aten al het voedsel van de mensen op.
Daarna volgden er drie dagen lang duisternis. De farao beloofde tijdens de meeste plagen dat hij de Israëlieten zou laten gaan als de plagen ophielden. Maar hij loog steeds.
Na negen verschillende plagen wilde de farao de Israëlieten nog steeds niet laten gaan. De Heer zei tegen Mozes dat er nog een verschrikkelijke plaag zou komen. De Heer leidde en beschermde de Israëlieten terwijl ze op hun vrijheid wachtten.