Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 11: ‘Ik zoek niet mijn wil, maar de wil van de Vader’


Hoofdstuk 11

‘Ik zoek niet mijn wil, maar de wil van de Vader’

‘We dienen onze wil aan de wil van de Vader te onderwerpen en ons af te vragen wat de wil van onze Vader is, die wij hier op aarde behoren te dienen. Dan zullen we slagen in alles wat we doen.’

Uit het leven van Lorenzo Snow

Op 31 maart 1899 reisde president Lorenzo Snow naar de Brigham Young Academy (tegenwoordig de Brigham Young University), waar een grote groep heiligen der laatste dagen bijeen was gekomen om zijn 85ste verjaardag te vieren. In de ochtend richtte hij zich tijdens een devotional tot de mannen onder de aanwezigen. Op hetzelfde moment hielden de vrouwen een soortgelijke bijeenkomst onder leiding van echtgenotes van leden van het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen. In de middag kwamen allen bijeen.

Als onderdeel van de middagbijeenkomst kwamen 23 kinderen ‘het podium op en zongen met het gezicht naar president Snow toe twee liedjes (…), waarna elk kind de president een boeket bloemen overhandigde’. President Snow uitte zijn dankbaarheid aan de kinderen en sprak een zegen over hen uit. Daarna kwamen acht studenten van de Brigham Young Academy één voor één het podium op. Iedere student vertegenwoordigde een organisatie binnen de school en bracht de profeet een met veel zorg bereide blijk van hulde. Als reactie op die woorden van genegenheid en bewondering zei President Snow:

‘Wel, broeders en zusters, ik weet even niet wat ik moet zeggen. Het liefst ga ik naar huis om alles eens goed te overdenken, maar u zult wel enkele woorden van mij willen horen. Ik weet alleen echt niet wat ik moet zeggen. Toch is er wel iets. Ik besef heel goed dat dit eerbetoon mij niet te beurt valt als Lorenzo Snow, maar vanwege de zaak die ik samen met mijn broeders, mijn raadgevers en de leden van het Quorum der Twaalf, vertegenwoordig. (…) Ik voel dat wat ik heb mogen bereiken niet door Lorenzo Snow komt, en dat de gebeurtenissen die me tot deze positie als president van de kerk hebben gebracht, niet het werk van Lorenzo Snow, maar van de Heer is. Toen Jezus op aarde was, deed hij de volgende opmerkelijke uitspraak, die ik altijd bij alles wat ik doe voor ogen houd: “Ik kan van Mijzelf niets doen; gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig.” Hoe komt het dat zijn oordeel rechtvaardig was? Hij zei: “Want Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.” [Zie Johannes 5:30.] Dat beginsel, broeders en zusters, heb ik getracht in praktijk te brengen vanaf het moment dat mij werd geopenbaard dat mijn Vader in de hemel, en uw Vader in de hemel, bestaat. Ik heb getracht zijn wil te doen. (…)

‘U eert de Heer wanneer u mij en mijn raadgevers en het Quorum der Twaalf eert. We zijn er al heel lang van doordrongen, ieder van ons, dat we van onszelf niets kunnen doen. Alleen voor zover wij dat beginsel naleven dat Jezus naleefde toen Hij op aarde was, hebben onze inspanningen vrucht gedragen; en dat zal u net zo vergaan.’1

Leringen van Lorenzo Snow

Wanneer we de wil van God zoeken, volgen we een onfeilbare koers.

Er is een onfeilbare koers die mannen en vrouwen kunnen volgen. Welke teleurstellingen of schijnbare fiasco’s zich ook mogen voordoen, in werkelijkheid en in algemene zin is er geen sprake van een fiasco. (…) Er zijn tijden geweest dat we achteruit leken te gaan; tenminste, dat leek zo in de ogen van wie niet volledig met de zin en de wil van God bekend waren. De kerk heeft zeer vreemde dingen doorstaan en mensen hebben grote offers gebracht. (…) Maar we hebben door die offers heen stand weten te houden en als volk is er geen sprake van een fiasco. Waarom is er geen sprake van een fiasco? Omdat we als volk onze blik bleven richten op de ware beginselen van leven en we onze plichten zijn nagekomen. (…) Als volk hebben we in algemene zin de Geest van de Heer bij ons gehad en er gehoor aan gegeven. Daarom is er geen sprake van een fiasco. Dat kan ook voor ons persoonlijk gelden. Er is een onfeilbare koers die iedereen kan volgen. Die geldt voor zowel stoffelijke als geestelijke aangelegenheden. De Heer heeft ons het sleutelwoord gegeven in deze verzen in de Leer en Verbonden:

‘Indien uw oog alleen op mijn eer is gericht, zal uw gehele lichaam met licht vervuld zijn en zal er in u geen duisternis zijn; en het lichaam dat met licht is vervuld, doorgrondt alle dingen. Daarom, heiligt u, opdat uw gedachten zich alleen op God zullen richten.’ [LV 88:67–68.]

Dat is de sleutel tot iemands onfeilbare succes. Paulus heeft gezegd:

‘[Ik] jaag (…) naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus.’ [Filippenzen 3:14.]

Dat grote doel dient iedere heilige der laatste dagen voortdurend voor ogen te houden. Wat is die prijs? (…) ‘Alles wat mijn Vader heeft, [zal] hem gegeven worden.’ [LV 84:38.]

De Heiland deed op een bepaald moment een uitzonderlijke uitspraak. Deze is als volgt opgetekend in hoofdstuk 5 van het boek Johannes:

‘Ik kan van Mijzelf niets doen.’ [Johannes 5:30.]

Het is opmerkelijk dat de God die de werelden schiep, die op aarde kwam in het vlees, die grote wonderen verrichtte en die zijn leven opofferde op de heuvel Golgota voor de redding van het mensdom — dat Hij juist zei: ‘Ik kan van Mijzelf niets doen.’ En Hij zegt verder:

‘Gelijk Ik hoor, oordeel Ik, en mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet mijn wil, doch de wil van Hem, die Mij gezonden heeft.’ [Johannes 5:30.]

Dat is een geweldige, veelzeggende uitspraak. Welnu, we moeten ernaar streven die geest bij alles wat we doen en ondernemen bij ons te hebben, of het nu stoffelijke of geestelijke zaken betreft, en niet aan onszelf denken. We moeten erachter zien te komen hoe we het geld en de informatie die we van God hebben gekregen behoren aan te wenden. Het antwoord is eenvoudig — ter ere van God. Ons oog dient alleen op de eer van God te zijn gericht.’ Daarom hebben we onze eerste staat verlaten en zijn we op deze aarde [gekomen]. We dienen de zaak van de allerhoogste God voor ogen te houden en hetzelfde gevoel als Jezus te hebben: ‘Ik kan van Mijzelf niets doen.’ Voor zover we vandaag en morgen, deze week en volgende week de zaak Gods voor ogen houden en alleen op de eer van God zijn gericht, kan er geen sprake van een fiasco zijn.2 [Zie suggestie 1 op p. 158.]

Als we de wil van God gehoorzamen, geeft Hij ons de kracht om zijn werk te doen.

Van onszelf kunnen we niets doen. Zoals Jezus heeft gezegd: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo.’ [Johannes 5:19.] Hij is op aarde gekomen om de wil van zijn Vader te doen en niet zijn eigen wil. Ons verlangen en voornemen behoren ook zo te zijn. Wanneer we ons ergens voor moeten inspannen, dienen we onze wil aan de wil van de Vader te onderwerpen en ons af te vragen wat de wil van onze Vader is, die wij hier op aarde behoren te dienen. Dan zullen we slagen in alles wat we doen. We merken ons succes wellicht niet direct vandaag of morgen op, maar het uiteindelijke succes staat vast.3

‘Maar Mozes zeide tot God: Wie ben ik, dat ik naar Farao zou gaan en de Israëlieten uit Egypte zou leiden?’ [Zie Exodus 3:11.] (…)

‘Toen zeide Mozes tot de Here: Och Here, ik ben geen man van het woord, noch sinds gisteren, noch sinds eergisteren, noch sinds Gij tot uw knecht gesproken hebt, want ik ben zwaar van mond en zwaar van tong.’ [Zie Exodus 4:10.] (…)

We zien in deze passages die ik heb gelezen dat God Mozes riep om een bepaald werk te verrichten; Mozes voelde zich ongeschikt en onbekwaam om te doen wat er van hem werd gevraagd. Het werk was te groot. De aard ervan was te ingrijpend en Mozes voelde dat het hem aan de benodigde kracht en kundigheid ontbrak. Hij voelde zijn zwakheid en vroeg God om naar een ander uit te kijken. (…) Hij sputterde tegen en sprak als volgt tegen de Heer: Wie ben ik dat ik gezonden word om dit grote werk te volbrengen — iemand zo onkundig als ik kan zoiets immers onmogelijk tot stand brengen. (…)

Dergelijke gevoelens en gedachten hielden Mozes bezig en hij wilde God daar van doordringen. Zo is het altijd al geweest: wanneer de Heer mensen riep, voelden zij zich onbekwaam. Zo is het ook als ouderlingen worden geroepen om u toe te spreken. Zo vergaat het de ouderlingen die worden geroepen om de natiën van de wereld het evangelie te verkondigen. Zij voelen zich onbekwaam. Zij zijn zich bewust van hun tekortkomingen. (…)

Toen Jeremia geroepen werd, had hij dezelfde gevoelens als Mozes. Hij zei dat de Heer hem tot profeet had geroepen, niet alleen voor het huis van Israël, maar ook voor alle omliggende natiën. Hij was nog maar een kind, net als Joseph Smith, toen God de eerste keer aan hem verscheen. Joseph was nog maar een jaar of veertien — maar toch een kind in zekere zin — onbekend met de wijsheid en geleerdheid van de wereld. Zo ook Jeremia, toen God hem de eerste keer riep — hij zei: ‘Ik ben nog een kind. Hoe kan ik dit grote werk doen dat u van mij verlangt, om me van deze grote verantwoordelijkheid te kwijten die u op mijn schouders wilt leggen?’ Hij verzette zijn hart en gevoelens tegen het idee om dit grote werk te moeten verrichten. Maar God vertelde hem, (…) om hem te troosten: ‘Ik heb je gekend voordat ik je in de moederschoot vormde.’ Hij zei dat Hij hem al kende in de [voorsterfelijke] geestenwereld en dat hij zou volbrengen wat de Heer van Hem verlangde, en ‘eer gij voortkwaamt uit de baarmoeder, heb Ik u geheiligd; tot een profeet voor de volkeren heb Ik u gesteld’. [Zie Jeremia 1:5–6.] Hij ging voort en door de macht van de Almachtige volbracht Jeremia waartoe de Heer hem had geroepen. (…)

Nu pakt de Heer dingen heel anders aan dan de mens. Hij gaat anders te werk. De apostel Paulus zei dat ook. Hij zei: ‘U bent geroepen. Niet de wijzen worden geroepen, maar God heeft de dwazen geroepen om de wijzen te beschamen.’ [Zie 1 Korintiërs 1:25–27.] En [de] apostelen die God riep, die Jezus, de Zoon van God, riep en wie hij de handen oplegde en zijn priesterschap en zijn gezag verleende om zijn werk te verrichten, waren niet geschoold. Ze waren niet wetenschappelijk onderlegd, ze bekleedden geen hoge posities in Judea — ze waren arm, ongeletterd en stonden niet in aanzien. (…) De Heer gaat echter anders te werk. Hij laat zijn roepingen anders uitgaan dan de mens dat doet. En onder de mensen heerst vaak [verwarring] wat de werkwijze betreft waarop God iemand roept. De beste en wijste mannen zijn vaak [in verwarring]. Mozes was [in verwarring] hoe de Heer hem het werk kon laten doen dat Hij van hem verwachtte, maar daar kwam hij later achter. De Heer hielp hem en stond hem op wonderbaarlijke wijze bij om zijn broeders, de Israëlieten, te overtuigen nadat de grote Jehova hem had gezien. Hij beraadslaagde met hen en lichtte ze in over zijn zending, waarna ze uiteindelijk hun instemming verleenden. Zij accepteerden en ontvingen zijn raadgevingen en zijn leiderschap en hij voerde hen uit het land van hun knechtschap in Egypte. Hij slaagde daarin en had zijn succes niet aan zijn eigen wijsheid te danken, maar schreef al zijn successen toe aan de Almachtige God die hem had geroepen. Dat doen wij ook. (…)

Het moge voldoende zijn te vermelden dat God ons heeft geroepen. We prediken niets [anders] dan wat God van ons eist. Er is onder de ouderlingen van Israël vrijwel niemand te vinden bij wie, na te zijn geroepen om het evangelie te prediken, niet de moed in de schoenen zinkt bij de gedachte aan de taken en plichten die op hen komen te rusten. Ik heb gemerkt dat sommige van de beste sprekers die ooit vanaf dit podium hebben gesproken, hun roeping met angst en beven aanvaardden en een beroep deden op het geloof en de steun van de toehoorders. En vervolgens verkondigden ze in de kracht en de vrees van Jehova zijn wil. Zij spraken de heiligen der laatste dagen bij die gelegenheden echter geenszins uit eigen kracht en wijsheid toe. Hoewel sommigen de voordelen van een hogere opleiding ontbeerden, stonden ze daar zonder op hun eigen kracht te vertrouwen in de kracht en de macht van het evangelie.4

We kunnen niet altijd doen wat we zouden willen doen, maar we krijgen wel de kracht om te doen wat we moeten doen. Die kracht komt van de Heer.5 [Zie suggestie 2 op p. 158.]

We zijn geroepen om in Gods naam te handelen en erkennen zijn hand in al het goede dat we doen.

Wat we doen voeren we uit in de naam van de Here God van Israël, en we zijn bereid om de hand van de Almachtige in alles wat we doen te erkennen. Toen Mozes als bevrijder van de Israëlieten uit hun knechtschap in Egypte optrad, deed hij dat niet als een gewone bevrijder, maar trad hij op in de naam van de Here God van Israël, met de opdracht om hun verlossing te bewerkstelligen door de macht en het gezag die hij van God gekregen had. En vanaf het moment dat hij in die hoedanigheid voor hen stond totdat hij zijn werk had volbracht, handelde hij in en door de naam van de Heer en niet door zijn eigen wijsheid of vernuft, en evenmin omdat hij intelligenter was dan de rest van het mensdom. De Heer verscheen aan hem in de brandende braamstruik en gebood hem om voorwaarts te gaan en een bepaald werk tot stand te brengen, dat betrekking had op de vrede, het geluk en de verlossing van een groot volk. De voorspoed en het succes van die missie werden bepaald door de mate waarin hij de aanwijzingen opvolgde die de God des hemels aan hem openbaarde. Hij was van zijn succes en voorspoed verzekerd omdat het werk dat hem was opgedragen niet een eigen bedenksel was, maar van Jehova uitging. (…)

Dat is ook bij ons het geval. Het grote werk dat nu gaande is — de vergadering van het volk vanuit de natiën der aarde is niet ontsproten aan het brein van enig mens of enige groep mensen, maar gaat uit van de almachtige Heer.6

We zijn afhankelijk van God. Bij al onze werken en daden en alle vruchten van onze inspanningen beseffen we dat ze door God zijn verricht.7

We zijn met een groot doel in de wereld gekomen, namelijk om net als Jezus, onze oudste broer, de wil en de werken van onze Vader te doen. Daarin vinden wij vrede, vreugde en geluk, een toename in wijsheid, kennis en de macht van God. Daarbuiten zijn er geen beloofde zegeningen voor ons weggelegd. Laten wij ons dus wijden aan rechtschapenheid, elkaar en iedereen helpen om een beter en gelukkiger mens te zijn; iedereen goed en niemand kwaad doen; God eren en zijn priesterschap gehoorzamen; een verlicht geweten ontwikkelen en behouden en de Heilige Geest volgen; niet verslappen, aan het goede vasthouden en tot het einde toe volharden. Dan zal uw beker van vreugde overlopen, want groot zal uw beloning zijn voor uw beproevingen en lijden onder verleidingen, uw vuurproeven, uw zielensmart en tranen; ja, onze God zal u een kroon van onuitwisbare heerlijkheid geven.8 [Zie suggestie 3 op p. 159.]

Suggesties voor studie en onderwijs

Denk na over deze suggesties terwijl u het hoofdstuk bestudeert of uw les voorbereidt. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. Bestudeer de paragraaf die op p. 152 begint. Hoe weet u wanneer uw oog alleen op Gods eer is gericht? Hoe kunnen ouders ondanks alle afleidingen in de wereld hun kinderen helpen hun oog alleen op de eer van God gericht te houden?

  2. Neem president Snows opmerkingen over Mozes en Jeremia door (pp. 154–155). Hoe kunnen deze verhalen ons bemoedigen bij onze taken in de priesterschapsquorums, de zustershulpvereniging en andere kerkorganisaties?

  3. President Snow leerde dat we moeten dienen ‘in de naam van de Heer’ (p 155). Hoe zou u iemand beschrijven die in de naam van de Heer handelt? Denk na over de gelegenheden die u hebt om in de naam van de Heer te dienen.

  4. President Snow gebruikt de woorden succes en slagen diverse keren in dit hoofdstuk. In welke opzichten verschilt Gods definitie van succes met die van de wereld? Waarom is ons succes verzekerd wanneer we de wil van God volgen?

Relevante teksten: Filippenzen 4:13; 2 Nephi 10:24; Mosiah 3:19; Helaman 3:35; 10:4–5; 3 Nephi 11:10–11; 13:19–24; LV 20:77, 79; Mozes 4:2

Onderwijstip: ‘Wees niet bang voor stilte. Mensen hebben vaak even tijd nodig om over vragen na te denken, ze te beantwoorden en hun gevoelens onder woorden te brengen. U kunt even stil zijn nadat u een vraag hebt gesteld, nadat iemand iets over een geestelijke ervaring heeft verteld of als iemand moeite heeft om zijn of haar gevoelens onder woorden te brengen.’ (Onderwijzen — geen grotere roeping, p. 67.)

Noten

  1. In: ‘Anniversary Exercises’, Deseret Evening News, 7 april 1899, pp. 9–10.

  2. ‘The Object of This Probation’, Deseret Semi-Weekly News, 4 mei 1894, p. 7.

  3. Conference Report, oktober 1899, p. 2.

  4. Salt Lake Daily Herald, 11 oktober 1887, p. 2.

  5. Deseret News, 15 mei 1861, p. 82.

  6. Deseret News, 8 december 1869, p. 517.

  7. Salt Lake Daily Herald, 11 oktober 1887, p. 2.

  8. In: Eliza R. Snow Smith, Biography and Family Record of Lorenzo Snow (1884), p. 487.

In de hof van Getsemane zei de Heiland: ‘Niet mijn wil, maar de uwe geschiede’ (Lucas 22:42).

Mozes ‘schreef al zijn successen toe aan de Almachtige God die hem had geroepen. Dat doen wij ook.’