Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 15: Trouw en energiek dienen in het koninkrijk van God


Hoofdstuk 15

Trouw en energiek dienen in het koninkrijk van God

‘We weten dat onze godsdienst waar is en we behoren dan ook toegewijder en betrokkener te zijn dan wie ook.’

Uit het leven van Lorenzo Snow

Eind 1851 liet het Eerste Presidium een brief uitgaan waarin alle leden van het Quorum der Twaalf Apostelen verzocht werd ‘de aangelegenheden van hun diverse zendingen te regelen’ en in april 1853 naar Salt Lake City terug te keren.1 Het einde van de zending van ouderling Lorenzo Snow in Italië kwam daarmee in zicht. In februari 1852 droeg hij de leiding van het werk daar over aan een recente bekeerling, broeder John Daniel Malan. Zelf reisde hij met ouderling Jabez Woodard naar de eilandstaat Malta. Ouderling Snow hoopte vanaf Malta met een schip naar India te kunnen vertrekken. De eerste zendelingen in dat land werkten onder zijn toezicht en hij wilde zich graag bij hen voegen. Van daaruit was hij van plan om via de Grote Oceaan naar het westen van de Verenigde Staten te varen en daarmee ‘de reis om de aarde te voltooien’.2

Die plannen werden bijgesteld toen ouderling Snow en ouderling Woodard in Malta aankwamen. Hij bleek een aantal weken op het eiland te moeten doorbrengen omdat een stoomboot in de Rode Zee averij had opgelopen. Hij zat echter niet bij de pakken neer, maar besloot aan de slag te gaan. Op 10 maart 1852 schreef hij in een brief: ‘Ik heb het gevoel dat er veel goeds zal voortkomen uit hoe de Heer de tijd waarover ik nu beschik, zal aanwenden. Ik bevind me onder een boeiend volk en heb een uitermate belangrijke boodschap voor ze. Er zal hier een groot werk plaatsvinden dat zich tot de omliggende landen zal uitstrekken.’ Hij schreef dat hij ouderling Thomas Obray, een zendeling in Italië, had verzocht ‘onmiddellijk te komen en een grote voorraad brochures en boeken mee te nemen’. Hoewel ouderling Snow niet precies wist wat hij en zijn collega’s in Malta moesten doen, sprak hij de wens uit om daar een kerkgemeente te vestigen. Hij zei dat daarmee ‘de geestelijke ketenen van vele natiën verbroken zouden worden, aangezien de Maltezen door hun handelsbetrekkingen lang de kust van Europa, Azië en Afrika zijn verspreid’.3

Op 1 mei 1852 stuurde ouderling Snow een brief over de voortgang van het werk in Malta. Hij schreef: ‘We krijgen voortdurend vragen over deze “vreemde godsdienst”. Een paar avonden geleden hadden we op een bepaald moment op ons verblijfadres heren van acht verschillende nationaliteiten uit verschillende delen van de stad op bezoek om over onze leer te spreken. Sommigen kwamen uit Polen en Griekenland en die lezen onze publicaties nu met grote belangstelling. Twee intelligente en ondernemende jonge mannen, de eerste vruchten van onze bediening op dit eiland, vormen een goede hulp om het werk dat we doen voorwaarts te stuwen. Een van hen hebben we tot ouderling geordend en hij spreekt vloeiend meerdere talen.’3

Ouderling Snow heeft zijn droom om in India te dienen en zijn reis om de aardbol te voltooien nooit kunnen verwezenlijken. In plaats daarvan voerde hij de wil van de Heer tijdens zijn onverwachte oponthoud in Malta ijverig uit, waarbij hij een fundament legde voor het zendingswerk daar. Toen hij in mei 1852 eindelijk aan boord van een schip kon gaan, voer hij westwaarts en niet oostwaarts. Daarmee gaf hij gehoor aan de opdracht van zijn leiders om naar Salt Lake City terug te keren. Ongeveer twee maanden later organiseerden ouderling Woodard en Obray een gemeente van de kerk in Malta.5 [Zie suggestie 1 op p. 197.]

Leringen van Lorenzo Snow

Omdat we de volheid van het evangelie ontvangen hebben, zijn we afgezanten van Christus.

Wij getuigen tot de hele wereld dat we door goddelijke openbaring weten, namelijk door de manifestaties van de Heilige Geest, dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God, en dat Hij Zich geopenbaard heeft aan Joseph Smith, op net zo’n persoonlijke wijze als aan zijn apostelen vanouds toen Hij uit het graf was herrezen. En dat Hij aan hem hemelse waarheden heeft bekendgemaakt, de enige die het mensdom kunnen redden. Daarmee (…) rust een uiterst belangrijke en verantwoordelijke taak op ons, in het besef dat God ons ter verantwoording zal roepen voor hoe we ons van deze heilige taak kwijten.

Net zoals de apostelen de wereld ingingen na van de herrezen Heiland de opdracht te hebben gekregen om het evangelie van het koninkrijk aan alle volken te prediken, met de belofte dat wie hun woorden geloofden de gave van de Heilige Geest door handoplegging zouden ontvangen, doen wij dat evenzeer. Net zoals zij op basis van hun opdracht en gezag met volle zekerheid te midden van vervolging en tegenstand verklaarden dat het evangelie de kracht Gods tot behoud was voor ieder die geloofde en gehoorzaamde, doen wij dat evenzeer. Net zoals zij geloof in de Heer Jezus Christus, doop voor de vergeving van zonden, en de oplegging der handen predikten voor het verlenen van de Heilige Geest door hen die daartoe het gezag bezaten, doen wij dat evenzeer. Net zoals zij door de macht van de Heilige Geest getuigen van de Heer Jezus Christus werden, en trouwe boodschappers van dit evangelie aan de andere volken over de hele wereld, zijn ook wij, door dezelfde Heilige Geest, getuigen van Hem geworden. Wij zijn geroepen met dezelfde goddelijke en heilige roeping en nemen dan ook dezelfde positie in.

In deze positie nemen we alle verantwoordelijkheid op ons als afgezanten van Christus. We dragen verantwoording voor onze eigen daden en voor de wijze waarop we de talenten en mogelijkheden aanwenden die de Heer ons heeft gegeven.6 [Zie suggestie 2 op p. 197.]

Het lidmaatschap in de kerk zet ons aan om anderen op de weg tot heil te wijzen.

Wanneer de Heer iemand of een groep mensen uit de wereld roept, is dat niet altijd met het oog op het heil van die persoon of personen alleen. De Heer richt zich niet alleen op het heil van een klein groepje heiligen der laatste dagen (…), maar op het heil van alle mensen, zowel de levenden als de doden. Toen de Heer Abraham riep, deed Hij hem bepaalde beloften aangaande de heerlijkheid die hem en zijn nakomelingen te wachten stond. Tot die beloften behoorde opmerkelijk genoeg dat in hem en in zijn nakomelingen alle geslachten der aarde gezegend zouden worden [zie Genesis 22:15–18; Abraham 2:9–11]. (…) De Heer was niet alleen van plan om hem en zijn nageslacht te zegenen, maar alle geslachten der aarde. (…)

(…) Toen Jezus kwam, bracht Hij niet alleen een offer ten behoeve van Israël, ofwel het nageslacht van Abraham, Isaak en Jakob, maar ten behoeve van het hele mensdom, opdat in Hem alle mensen gezegend en behouden zouden worden. Zijn zending was erop gericht om de zegeningen van het eeuwigdurende evangelie binnen het bereik van alle mensen te brengen, niet van Israël alleen, maar van de hele mensheid; en niet alleen van wie op aarde, maar ook van wie in de geestenwereld zijn. (…)

(…) We hebben hetzelfde priesterschap dat Jezus had en we moeten doen wat Hij deed. We moeten onze eigen verlangens en gevoelens offeren zoals Hij dat deed. Misschien hoeven we niet als een martelaar sterven zoals Hij, maar we moeten wel offers brengen om de doeleinden van God te verwezenlijken, anders zijn we dit heilige priesterschap niet waardig en kunnen we geen heilanden der wereld zijn. God wil ons niet alleen heilanden maken voor velen die nu op aarde leven, maar ook voor velen in de geestenwereld. Hij plaatst ons niet alleen in een positie om onszelf te redden, maar Hij maakt ons ook geschikt om vele kinderen van de Almachtige te helpen verlossen.7 [Zie suggestie 3 op p. 197.]

Iedere roeping en taak is belangrijk in het werk van de Heer.

Nu is de vraag: begrijpen we onze positie, zijn we werkelijk doordrongen van de aard van het werk dat we op ons genomen hebben? Ik denk wel eens dat sommige broeders, ouderlingen in Israël, zich te makkelijk aan de verplichtingen onttrekken die ze door hun verbonden op zich genomen hebben. Het geloof dat ze eenmaal bezaten, lijkt nagenoeg gedoofd te zijn, en ze lijken tevreden te zijn met een papieren lidmaatschap in de kerk.

Anderen zijn van mening dat ze door hun onbekendheid bij het grote publiek, omdat ze wellicht (…) weinig invloed denken te hebben, dat het niet veel uitmaakt welke gewoonten ze er op nahouden of welk voorbeeld ze aan hun broeders geven. Maar als ze een verantwoordelijke positie zouden bekleden, zoals lid van het Eerste Presidium van de kerk of van het Quorum der Twaalf, of president van de hoge raad of van de hogepriesters of zeventig, dan hechten ze opeens wel belang aan hun gedrag. Daaruit blijkt hun grote zwakte of onwetendheid: hun lamp dooft uit of ze hebben nooit hun positie begrepen die ze met de plichten van het evangelie op zich genomen hebben.

In een gelijkenis vertelt de Heiland dat het koninkrijk der hemelen is als een man die zijn bezit aan zijn slaven toevertrouwde voordat hij naar het buitenland vertrok. De een gaf hij vijf talenten, de ander twee talenten en weer een ander één talent. Degene die vijf talenten had gekregen, verdiende er vijf talenten bij, en verdubbelde daarmee het deel dat hem was toevertrouwd. Zo verdiende ook degene die twee talenten had ontvangen er twee bij. Maar hij die het ene talent ontvangen had, ging heen en groef een gat in de grond en verborg het geld van zijn heer. Hij dacht ongetwijfeld dat zijn verantwoordelijkheid zo gering was dat hij niet veel kon doen. Hij besloot dan ook om niets met het onbeduidende talent te doen. [Zie Matteüs 25:14–30.] Slaat dit niet direct op sommigen van onze ouderlingen? Iemand zegt bijvoorbeeld: ‘Ik ben maar een timmerman, of een kleermaker, of hulpje in de bouw. Wat maakt het eigenlijk uit hoe ik me gedraag, of ik mijn taken in mijn bescheiden positie wel of niet eerlijk verricht? Maar dat zou helemaal anders zijn als ik meer verantwoordelijkheid en een prominentere positie had.’

Stop, mijn broeder. Laat u niet verblinden door dergelijke verleidelijke gevoelens. Ook al bent u maar een hulpje in de bouw, vergeet niet dat u een ouderling in Israël bent, een afgezant van de Heer Jezus Christus. Als u uw plichten vervult, bezit u iets wat de wereld u niet kan geven of ontnemen. U bent verantwoording verschuldigd jegens God voor het eerlijke gebruik van het talent die Hij u als rentmeester heeft toevertrouwd, of dat nu groot of klein is.

Nogmaals, u oefent altijd een zekere invloed uit, hoe gering ook, die uitwerking heeft op een of meer personen, waarvoor u in meerdere of mindere mate verantwoording voor moet afleggen. Of u dat nu erkent of niet, u hebt voor God en mensen een zeker belang dat u niet licht moet opvatten en waaraan u zich niet kunt onttrekken als u uw goede naam eer aan wilt doen.

En wat zijn de vooruitzichten van die persoon? Ik zeg dat als hij zijn roeping eer aandoet en trouw is in wat hem is toevertrouwd, zijn vooruitzichten op verlossing en verhoging in het koninkrijk van God niet minder zijn dan die van anderen. Als hij zijn positie begrijpt en er ook naar leeft, zijn de vooruitzichten voor hem net zo goed als voor ieder ander mens die sinds vader Adam tot op heden heeft geleefd. Hij dient zich in de kring waarin hij verkeert net zo gepast te gedragen als ieder ander dat behoort te doen die wellicht een hogere positie bekleedt, ofwel die als rentmeester over meer talenten is gesteld. (…)

(…) De Heer vereist van iemand met slechts één talent minder dan van wie er meerdere hebben, maar vereist volgens hetgeen hij heeft. Laten allen dus moed vatten en de talenten vermeerderen die ieder van hen bezit. Laat wie slechts één talent bezit dat gebruiken en niet in de grond begraven, ofwel laat wie met weinig mogelijkheden is begiftigd zich verbeteren en niet klagen dat hij minder toebedeeld heeft gekregen dan zijn meer fortuinlijke broeder. Laten wij ons allen schikken in ons levenslot, en als dat minder rooskleurig is dan we zouden wensen, laten we dan ijverig aan de verbetering ervan werken. Laten we altijd dankbaar zijn voor ons aards bestaan en in het bijzonder voor de Geest van God die we door onze gehoorzaamheid aan het evangelie hebben ontvangen. (…)

Ik herinner me een anekdote die ik eens gelezen heb (…) over een man die zeer bekend stond om zijn wijsheid en vaderlandsliefde, maar die wegens afgunst een positie kreeg waar op neergekeken werd. Hij maakte bij aanvang van zijn taken de volgende veelzeggende opmerking: ‘Als de positie mij geen eer aandoet, doe ik de positie eer aan.’ We zouden veel moeilijkheden vermijden en onze omstandigheden en situatie zou veel bemoedigender zijn als we allemaal de positie eer aandeden waartoe we geroepen zijn. We leren dat de Heer zelf kleding voor onze eerste ouders maakte en bij die gelegenheid dus in feite als kleermaker optrad. We leren ook dat Jezus Christus timmerman was. De Heiland moet wel een eerzame en eerlijke timmerman geweest zijn, anders had Hij de positie die Hij later bekleedde nooit waardig kunnen zijn. Als we de broeders en zusters het belang konden laten inzien dat ze eerlijk en getrouw in hun respectieve roepingen werkzaam dienen te zijn, zou veel van de narigheid en moeilijkheden die we nu ervaren niet aan de orde zijn. Het werk van God zou met dubbele snelheid voorwaarts gaan en al zijn doeleinden met meer spoed verwezenlijkt worden. Bovendien zouden we als volk beter voorbereid zijn dan nu om zijn wil te ontvangen. (…)

Moge God u zegenen, broeders en zusters, en u in staat stellen altijd een verstandige rentmeester te zijn over wat Hij u heeft toevertrouwd.8 [Zie suggestie 4 op p. 198.]

Wanneer we God met geloof, energie en goede moed dienen, verleent Hij ons kracht en succes.

Ik zeg: laten we God trouw en energiek dienen en goedsmoeds zijn. (…) Er zijn wel eens momenten waarop iemand erg moeilijk, zo niet onmogelijk, goedsmoeds kan blijven. Maar die momenten zijn schaars.9

We weten dat onze godsdienst waar is en we behoren dan ook toegewijder en betrokkener te zijn dan wie ook. We weten, of behoren te weten, dat het evangelie ons alles belooft wat we maar kunnen wensen als we getrouw zijn. We moeten dan ook zeer trouw, toegewijd, energiek en gedreven de plannen en wil van de Heer ten uitvoer brengen die Hij van tijd tot tijd bij monde van zijn dienstknechten openbaart. We moeten onze taken niet halfslachtig uitoefenen of ze verwaarlozen, maar met geheel onze macht, kracht en ziel de geest van onze roeping en de aard van het werk waarbij we betrokken zijn, proberen te begrijpen.

Toen Jezus op aarde was, gebood Hij zijn discipelen uit te gaan om het evangelie te prediken zonder buidel of male, en zich niet bezorgd te maken over wat zij zouden eten of drinken, of waarmee zij zich zouden kleden. Ze moesten gewoon uitgaan en getuigen van de dingen die aan hen waren geopenbaard. Daarmee riepen ze de zegeningen van de Almachtige over zich af en slaagden ze in alles wat ze ondernamen. Hun succes was verzekerd. Geen macht kon hun pad blokkeren en hun succes in de weg staan, omdat ze voortgingen in de kracht van de Almachtige om zijn wil te volbrengen. Hij had er alle baat bij om ze bij te staan en te schragen en van alle middelen te voorzien om te slagen. Door gehoorzaamheid aan de geboden van de Heer maakten zij aanspraak op de zegeningen van het leven, met het voorrecht om voort te komen in de morgen van de eerste opstanding. Zij hadden de verzekering dat geen macht op aarde zich met succes tegen hen en hun werken kon keren. Die vooruitzichten zou ik graag hebben als ik hun positie, of welke andere positie dan ook, zou bekleden, want de gedachte aan uiteindelijk succes van enige onderneming is zeer aangenaam voor de bedachtzame ziel.

Als de apostelen zich hadden ingebeeld dat ze op andere wijze dan hun was geboden dezelfde resultaten konden bereiken, zouden ze minder succesrijk zijn geweest en niet de zekerheid van succes hebben gehad waaraan ze zich onder alle beproevingen en vervolgingen die ze moesten verduren ongetwijfeld steeds weer met genoegen konden optrekken.

(…) Als de apostelen of zeventigers in de tijd van Jezus zich hadden ingebeeld dat ze hun opgedragen zending konden vervullen door een ark te bouwen zoals Noach dat deed, of door graanschuren te bouwen en graan op te slaan zoals Jozef dat deed, zouden ze er faliekant naast gezeten hebben.

Jozef in het land Egypte werd geroepen om bepaalde taken te verrichten, die hem toebedeeld werden. Hij werd niet geroepen om het evangelie zonder buidel of male te prediken, maar om graanschuren te bouwen en invloed uit te oefenen op de koning, de edelen en het volk van Egypte om hun graan met het oog op een komende hongersnood op te slaan. (…) Stel dat Jozef had besloten een ark te bouwen, dan zou dat niet aannemelijk zijn geweest voor de Heer. Evenmin had hij het volk van Egypte en zijn familie kunnen redden. Stel dat Noach, die werd geboden een ark te bouwen, in plaats daarvan graanschuren had gebouwd, dan zouden hij en zijn gezin niet gespaard zijn gebleven. Zo is het met ons ook. Wanneer van ons iets vereist wordt, (…) wat dat dan ook mag zijn, om in het koninkrijk van de Almachtige te doen, moeten we, als we macht en invloed bij onze God willen verwerven, in de geest van die vereisten wandelen en handelen.10 [Zie suggestie 5 op p. 198.]

Het werk van de Heer is wel eens moeilijk, maar het brengt grote vreugde.

We komen vele dingen in dit werk tegen die niet plezierig zijn, maar er is ook veel vreugde aan verbonden. Wanneer we terugkijken op ons besluit om ons toe te wijden aan de zaak der waarheid en onze verbonden na te komen, ondervinden we grote vreugde. We zijn dan vervuld met de geest van onze roeping, terwijl we zonder die geest het koninkrijk van God niet kunnen bijbenen.11

We behoren onze verbonden voor God en de heilige engelen te hernieuwen dat we Hem het komende jaar, met Gods hulp, getrouwer zullen dienen dan in het verleden, dat ons leven en onze daden zowel in het openbaar als privé de geest en invloed uitstralen volgens het motto: ‘Het koninkrijk van God of niets.’ Ik vertrouw erop (…) dat we ons geheel en al in dienst van onze God stellen wat het vestigen van zijn Zion op aarde betreft, dat we ijverig werkzaam zijn ter bevordering van waarheid en gerechtigheid op aarde, tot onze betrokkenheid ons vreugde geeft, en het een tweede natuur wordt om God te dienen en zijn geboden te gehoorzamen en de celestiale wet na te leven. Dat we de Heilige Geest zodanig in ons hart mogen ervaren dat we de wereld kunnen overwinnen en de celestiale wet bepalend is voor onze gedachten en daden. Dat we een zodanig begrip van onszelf en onze voorrechten hebben, dat we in dit leven een aanzienlijk deel van de zegeningen mogen verwerven die betrekking hebben op de celestiale wet, en die we in de celestiale heerlijkheid ten volle kunnen genieten.12 [Zie suggestie 6 op p. 198.]

Suggesties voor studie en onderwijs

Denk na over deze suggesties terwijl u het hoofdstuk bestudeert of uw les voorbereidt. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. Neem het relaas op pp. 187, 189 door. Hoe zou u Lorenzo Snows houding beschrijven ten opzichte van het dienen van de Heer? Bedenk wat u kunt doen om zijn voorbeeld te volgen.

  2. Overweeg de paragraaf die op p. 189 begint. Waarom denkt u dat het lidmaatschap in de kerk zulke grote verantwoordelijkheid met zich brengt? Wat betekent het voor u om een afgezant van Christus te zijn?

  3. President Snow leerde dat onze roepingen in de kerk gelegenheden zijn om Gods kinderen ‘te helpen verlossen’ (pp. 190–191). Hoe kan dit besef van invloed zijn op hoe wij in de kerk dienen?

  4. President Snow zei dat we ijverig moeten dienen, hoe gering onze verantwoordelijkheid ook mag lijken (pp. 191–194). Wanneer hebt u iemand een ogenschijnlijk onbeduidende roeping of taak eer aan zien doen?

  5. Neem de paragraaf door die op p. 195 begint. In welke opzichten zijn geloof, energie en goede moed van invloed op ons dienstbetoon?

  6. Bestudeer de laatste paragraaf van dit hoofdstuk (pp. 196–197). Wanneer hebt u de vreugde van dienstbaarheid in het koninkrijk van de Heer ervaren? Hoe kunnen wij genoegen vinden in ons dienstbetoon ook als onze taken niet plezierig zijn? Hoe kunnen wij kinderen en jongeren helpen de Heer trouw te dienen?

Relevante teksten: Psalmen 100:2; 1 Korintiërs 12:12–31; Jakob 1:6–7; 2:3; Mosiah 4:26–27; LV 64:33–34; 72:3; 76:5–6; 107:99–100; 121:34–36

Onderwijstip: ‘Doe uw uiterste best om aandachtig naar de leerlingen te luisteren. Door uw voorbeeld zullen zij ook aangemoedigd worden om aandachtig naar elkaar te luisteren. Als u niet goed begrijpt wat een ander zegt, stel dan een vraag. U kunt zeggen: “Ik geloof niet dat ik je helemaal begrijp. Kun je dat nog een keer uitleggen?” Of: “Kun je ons daar een voorbeeld van geven?”’ (Onderwijzen — geen grotere roeping, p. 64.)

Noten

  1. Zie Brigham Young, Heber C. Kimball en Willard Richards, ‘Sixth General Epistle of the Presidency of The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints’, Millennial Star, 15 januari 1852, p. 25.

  2. Zie ‘Address to the Saints in Great Britain’, Millennial Star, 1 december 1851, p. 365.

  3. ‘The Gospel in Malta’, Millennial Star, 24 april 1852, pp. 141–142.

  4. ‘The Malta Mission’, Millennial Star, 5 juni 1852, p. 236.

  5. Zie Jabez Woodard, ‘Italian Correspondence’, Millennial Star, 18 september 1852, p. 476.

  6. Deseret News: Semi-Weekly, 23 januari 1877, p. 1.

  7. Deseret News: Semi-Weekly, 23 januari 1883, p. 1.

  8. Deseret News: Semi-Weekly, 23 januari 1877, p. 1.

  9. Deseret Semi-Weekly News, 30 maart 1897, p. 1.

  10. Deseret News: Semi-Weekly, 31 maart 1868, p. 2.

  11. Millennial Star, 29 oktober 1888, p. 690.

  12. Conference Report, april 1880, p. 81.

Ouderling Lorenzo Snow

‘Als u uw plichten vervult, bezit u iets wat de wereld u niet kan geven of ontnemen.’