Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 18: Leiderschap en onzelfzuchtig dienstbetoon in de kerk


Hoofdstuk 18

Leiden en onzelfzuchtig dienen in de kerk

‘Wij zijn uw dienstknechten in de Heer en hebben uw welzijn en het welzijn van alle mensen voor ogen.’

Uit het leven van Lorenzo Snow

Van oktober 1840 tot januari 1843 presideerde Lorenzo Snow de kerk in Londen en het omliggende gebied. Hij hield toezicht op de priesterschapsleiders daar. Soms gaf hij ze persoonlijk instructies en soms schreef hij brieven waarin hij raad gaf. Vlak voordat zijn zending in Engeland ten einde liep, schreef hij twee ‘presiderende ouderlingen van de gemeenten in Londen’, die min of meer werkzaam waren als een tegenwoordige gemeentepresident. In zijn brief haalde hij een ervaring aan die hij met een andere gemeenteleider in dat gebied had gehad.

Ouderling Snow beschreef deze leider als iemand ‘zonder zichtbare fouten’. De man stuwde ‘de goede zaak ambitieus voorwaarts’ en wist ‘iedereen op de juiste plek te zetten en zijn taken te laten doen’. Hij was ijverig en ‘zet[te] zich zelf het hardst in van allemaal’. Maar ondanks de waarneembare getrouwheid van deze man, had de gemeente steeds problemen waarvan hij het middelpunt leek te zijn. Ouderling Snow probeerde enige tijd achter de oorzaak van het probleem te komen en sprak de gemeenteleden er op milde wijze op aan dat ze hun leider niet steunden. Toen begon hij zich af te vragen of de leider ‘misschien een verborgen innerlijke geest had waarvan hij zich niet bewust [was] en die zich niet openlijk manifesteer[de]’, maar die de problemen in de gemeente op de een of andere manier in de hand werkte. Ouderling Snow vertelde verder:

‘Ik heb de Heer vervolgens in gebed gevraagd mij in dit geval de gave van onderscheid te geven. Mijn gebed werd beantwoord: ik kwam erachter dat die broeder een halfverborgen, gemaskeerde geest van zelfverheerlijking had waardoor hij zich vaak liet leiden. Hij gaf een broeder de opdracht iets te doen, maar koesterde een heimelijke wens de eer zelf op te strijken. Als de opdracht niet werd uitgevoerd, sprak hij de overtreder er op aan, niet omdat het werk van de Heer eronder te lijden had of de broeder een zegening was misgelopen, maar omdat [hij] zelf door die ongehoorzaamheid was gekrenkt. Toen een broeder enkele mensen had gedoopt, was hij niet zozeer verheugd dat die personen tot het verbond toegetreden waren, als wel dat de dopen onder zijn supervisie plaatsgevonden hadden. Hij wenste heimelijk dat niemand onder zijn hoede meer geëerd werd dan hij, tenzij zijn eigen naam eraan verbonden was.’

Ouderling Snow merkte op dat als een lid van de gemeente een taak goed had verricht maar daarbij de aanwijzingen van de leider niet in alle details had gevolgd, er bij de leider ‘een geest van afgunst (…) achter de woorden van goedkeuring schuilging’. Hij schreef verder: ‘Die geest was versluierd, de vruchten ervan waren niet direct zichtbaar, maar zouden dat wel worden als er geen rem op zat. Dit innerlijke kwaad zou hem uiteindelijk opbreken. Hij kwam er onnodig door in moeilijkheden bij de uitoefening van zijn leidinggevende taak en het zorgde voortdurend voor ongenoegen in zijn eigen geest. Hij was erop gebrand de zaak van God voort te stuwen, maar wel altijd zo dat zijn eigen hand in alle dingen duidelijk te zien was. Hij stond altijd klaar met goede raad en instructies, maar zorgde er wel altijd voor dat zijn naam er duidelijk bij vermeld stond.’

Ouderling Snow schreef de brief niet om de plaatselijke leider te veroordelen. Met zijn schrijven wilde hij andere leiders helpen, opdat zij de hoogmoedige geest die hij beschreef, zouden ‘zien, herkennen en mijden’. Hij waarschuwde dat veel mensen ‘die oprecht van mening zijn dat ze deze geest van zelfverheerlijking niet bezitten, bij nadere beschouwing van hun motieven die aan hun gedrag ten grondslag liggen, tot hun verrassing ontdekken dat ze zich in veel gevallen wel degelijk door die geest lieten leiden’.

Na die waarschuwing gaf hij de volgende raad: ‘Als we willen worden wat God voor ogen heeft, moeten we ons leren verheugen in het succes van anderen, ons leren verheugen in de vooruitgang van de zaak van Zion, door welke hand de Voorzienigheid die ook teweegbrengt. We moeten onze boezem sluiten voor elke vorm van afgunst wanneer een zwakker werktuig dan wijzelf meer eer krijgt toebedeeld. Maak een mindere roeping naar tevredenheid groot, tot u een hogere roeping krijgt. Wees tevreden met het doen van kleine dingen en streef niet naar de eer van grote dingen.’ Hij vergeleek de kerk met een groot gebouw, met de individuele heiligen als onderdelen van dat gebouw. Hij zei dat we ons ‘nooit te verheven moeten voelen om soms uitgehouwen te worden en ons in te laten passen in de plaats in het geestelijke gebouw die ons toewezen wordt’.

Ouderling Snow eindigde de brief als volgt: ‘Als een presiderende ouderling zich maar wil toeleggen om te worden wie hij kan en moet zijn, zich van zelfzuchtige beginselen wil ontdoen en altijd het goede voor zijn mensen nastreeft, nederig is en niet te snel teveel wil doen, of te groot wil zijn totdat hij is gegroeid, zal hij altijd weten hoe hij zijn roeping groot moet maken en over de macht van God beschikken om zijn wijze doeleinden tot stand te brengen.’1 [Zie suggestie 1 op p. 227.]

Leringen van Lorenzo Snow

De Heer heeft de leiders in zijn kerk een goddelijke opdracht gegeven: ‘Hoed mijn schapen.’

Laat iedere man in een officiële positie, aan wie God zijn heilige en goddelijke priesterschap heeft verleend, indachtig zijn wat de Heiland tegen de twaalf apostelen zei vlak voordat Hij naar de tegenwoordigheid van de Vader ging — ‘Hoed mijn schapen.’ [Johannes 21:16–17.] Hij bleef dit herhalen tot zijn apostelen er bedroefd van werden. Maar Hij zei: ‘Hoed mijn schapen.’ Dat wil zeggen: ‘Ga voort met geheel uw hart, wees volledig aan mijn werk toegewijd. Deze mensen in de wereld zijn mijn broeders en zusters. Mijn gevoelens gaan naar hen uit. Zorg goed voor mijn volk. Weid mijn schapen. Ga voort en predik het evangelie. Ik zal u voor al uw opofferingen belonen. Denk niet dat uw offers te groot kunnen zijn om dit werk tot stand te brengen.’ Hij riep hen vurig op om dit werk te doen. En nu roep ik allen op die dit priesterschap dragen, de presiderende functionarissen van [de] ring, de bisschoppen en de hoge raad, om voort te gaan en de schapen te weiden. Wees met ze begaan. (…) Span u voor hen in, en richt uw gedachten en gevoelens niet op uw eigen zelfverheerlijking. Dan zal God u openbaring op openbaring, inspiratie op inspiratie geven en u leren hoe u de belangen en het welzijn van de heiligen in stoffelijk en geestelijk opzicht kunt behartigen.2 [Zie suggestie 2 op p. 227.]

Leiders en leerkrachten worden geroepen om het voorbeeld van de Heiland te volgen en met liefde te dienen, niet om zichzelf te verheffen.

Waarom wordt iemand geroepen om anderen te presideren? Is dat om invloed te verkrijgen en die invloed vervolgens direct aan te wenden om zichzelf te verheerlijken? Nee, integendeel. Hij is geroepen om in die positie te handelen op basis van hetzelfde beginsel waarop de Zoon van God het priesterschap ontving, namelijk om offers te brengen. Voor zichzelf? Nee, maar in het belang van de mensen die hij presideert. Wordt van hem geëist dat hij zich aan een kruis offert zoals de Heiland dat deed? Nee, maar om de dienaar van zijn broeders te worden, niet hun meester, met hun belang en welzijn voor ogen. Niet om de aldus verkregen invloed aan te wenden voor zijn eigen belang en dat van zijn gezin, familie en vrienden, maar om iedereen als zijn broeder te achten, met dezelfde rechten als hij. Hij dient er dus naar te streven allen gelijkelijk te zegenen en te helpen volgens de talenten en waardigheid die ze bezitten, en daarbij in zichzelf die vaderlijke gevoelens te ontwikkelen die altijd in de boezem van de Vader voorkomen. (…)

(…) Laten zij die te midden van [de] heiligen prediken, beseffen waarom ze het priesterschap ontvangen hebben. Laten zij inzien en zich volkomen bewust zijn waarom ze tot een bepaald ambt zijn geordend, namelijk om in de geest van onze Meester te handelen, dienaar van allen, om te leren het welzijn van anderen net zo zeer ter harte te nemen als dat van zichzelf. (…) Dan verkrijgen zij de geest van de twee grote geboden waaraan volgens de Heiland ‘de ganse wet en de profeten’ hangt, namelijk de Heer liefhebben met geheel ons hart, met geheel onze ziel en met geheel ons verstand, en onze naaste als onszelf [zie Matteüs 22:37–40].3

Bid om één ding voordat u [onderwijst], en dat is: vraag de Heer dat u iets mag zeggen wat nuttig is voor degenen tot wie u zich richt. Het maakt niet uit of dat iets is waardoor u in aanzien toeneemt of niet, maar wees er gewoon van doordrongen dat u bent geroepen om zich tot de aanwezigen te richten en dat zij graag iets willen ontvangen waar ze iets aan hebben. Dat kan alleen van de Heer komen. Het gaat er niet om dat (…) degenen die naar u luisteren kunnen zeggen dat u prachtig gesproken hebt. Maak u daar niet druk over, maar ontdoe u van alle zelfzucht in uw gedachten, zodat de Heer u iets kan laten zeggen waar de mensen baat bij hebben.4 [Zie suggestie 3 op p. 227.]

Verstandige leiders waarderen de talenten van anderen en geven mensen de gelegenheid om te dienen.

Als [een leider] het hart van de mensen heeft gewonnen en men weet dat hij integer en eerlijk is, zijn werk in het belang van God en de mensen doet, en gewillig is offers te brengen die van hem gevraagd worden, kan hij op hun vertrouwen rekenen. En wat kan hij dan doen wanneer hij dat heilige vertrouwen heeft gewonnen om de mensen, die in meerdere of mindere mate vooruitgang willen maken, aan hun trekken te laten komen? Laat hem de meest capabele broeders aan zijn zijde roepen met wie hij kan samenwerken. Want u zult merken dat mensen vaak verschillende talenten hebben en dat iemand zelden alle talenten in zich verenigd heeft. Al die talenten wachten alleen op een kans om tot ontwikkeling te komen. Tot de een kan hij bijvoorbeeld zeggen: ‘Hier, broeder X, u bent beter in staat deze taak te vervullen dan ik.’ Of tot een ander: ‘U bent het meest geschikt om leiding te geven aan deze organisatie.’ En zo gaat hij door, tot hij de talenten van iedereen aan bod laat komen. Dit ondermijnt het vertrouwen dat men in hem stelt geenszins, maar doet het juist toenemen.5 [Zie suggestie 4 op p. 227.]

De juiste manier om te leiden is door nederig te zijn, een goed voorbeeld te geven en het welzijn van anderen voor ogen te houden.

Autoritaire heerschappij is niet de juiste manier om de heiligen te leiden. Streef er veeleer naar anderen in een geest van nederigheid, wijsheid en goedheid te helpen, en meer door voorbeeld dan door voordracht te onderwijzen. Hoewel iemand met de welbespraaktheid van een engel kan onderwijzen, spreekt uit iemands goede daden, goede voorbeeld en oprechte belangstelling voor het welzijn van anderen nog veel meer, waardoor men veel doeltreffender is.6

Als u net zo getrouw en eensgezind bent als het Eerste Presidium en de Twaalf dat zijn, en ons zult volgen zoals wij Christus volgen, zal alles wel met u zijn. Wij zijn vastbesloten om onze taken te vervullen en de Heer te dienen, en te werken voor het welzijn van zijn volk en de verwezenlijking van zijn werk. Wij zijn uw dienstknechten in de Heer en hebben uw welzijn en het welzijn van alle mensen voor ogen.

De Heer heeft niet de groten en geleerden van de wereld gekozen om zijn werk op aarde te volbrengen. Niet zij die aan de universiteiten en onderwijsinstituten opgeleid zijn, maar nederige mannen die aan Gods werk toegewijd zijn, heeft Hij gekozen om de aangelegenheden van zijn kerk te besturen; mannen die zich door de Heilige Geest laten leiden en alle eer wel aan Hem moeten geven, in het besef dat ze van zichzelf niets kunnen doen. Ik kan u verzekeren, broeders en zusters, dat ik geen ambitie had om de verantwoordelijkheid te dragen die nu op mij rust. Als ik daar op eervolle wijze aan had kunnen ontkomen, had ik deze positie nooit bekleed. Ik heb er nooit om gevraagd en evenmin ooit de hulp van enige broeder ingeroepen om deze positie te verwerven. Maar de Heer heeft mij en mijn broeders geopenbaard dat dit zijn wil was, en ik ben niet iemand die voor verantwoordelijkheid wegloopt of weigert een taak op me te nemen die de Heer van mij verlangt.7

Ik probeer me toe te wijden aan uw welzijn en het welzijn van het koninkrijk van God. Ik wil u naar mijn beste weten en inzicht dienen, met het oog op uw belangen en de belangen van de Almachtige, die met elkaar verweven zijn. Daar streef ik naar, met de hulp van de Heer.8 [Zie suggestie 5 op p. 228.]

Suggesties voor studie en onderwijs

Denk na over deze suggesties terwijl u het hoofdstuk bestudeert of uw les voorbereidt. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. In welke opzichten is de brief van Lorenzo Snow aan leiders in Engeland (pp. 221–223) ook op ons van toepassing? Wat kan bijvoorbeeld het gevolg zijn wanneer we een ‘geest van zelfverheerlijking’ in onze kerkroepingen hebben? Hoe kunnen we onze roeping grootmaken zonder onszelf groot te maken?

  2. Bestudeer de paragraaf die op p. 223 begint. Hoe kunnen leiders de kudde van Christus weiden en hoeden? Wat hebben kerkleiders gedaan om u te ‘weiden’ en te ‘hoeden’? Welke eigenschappen bewondert u in die leiders?

  3. Neem president Snows waarschuwing tegen zelfverheerlijking door (pp. 224–225). Lees vervolgens de tweede volledige alinea op p 222. Waarom moeten we onze motieven voor ons dienstbetoon onder de loep nemen? Denk met een gebed in uw hart na over uw motieven waarom u in de kerk dient.

  4. Denk na over de alinea die onderaan p. 225 begint. Welk effect heeft het op een wijk of gemeente wanneer leiders andere leden in sommige taken laten delen? Welke resultaten hebt u gezien doordat kerkleden met verschillende talenten en ervaringen aan een gemeenschappelijk doel samenwerkten?

  5. President Snow gaf de raad: ‘Autoritaire heerschappij is niet de juiste manier om de heiligen te leiden’ (p. 226). Wat zijn mogelijke gevolgen van autoritaire heerschappij door kerkleiders? Door ouders? Wat zijn enkele mogelijke gevolgen van nederig leiderschap?

Relevante teksten: Matteüs 6:24; 20:25–28; 23:5; Marcus 10:42–45; Johannes 13:13–17; 2 Nephi 26:29; 28:30–31; Mosiah 2:11–19; 3 Nephi 27:27; LV 46:7–11; 50:26; 121:34–46

Onderwijstip: ‘Als u vragen op het bord schrijft voordat de klas begint, kunnen de leerlingen alvast over het onderwerp van de les nadenken.’ (Onderwijzen — geen grotere roeping, p. 93.)

Noten

  1. Brief van Lorenzo Snow aan William Lewzey en William Major, november 1842. In: Lorenzo Snow, Letterbook, 1839–1846, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis.

  2. Deseret News, 14 januari 1880, p. 787.

  3. Deseret News, 13 juni 1877, pp. 290–291.

  4. Improvement Era, juli 1899, p. 709.

  5. Deseret News, 13 juni 1877, p. 290.

  6. ‘Address to the Saints in Great Britain’, Millennial Star, 1 december 1851, p. 362.

  7. Deseret Semi-Weekly News, 4 oktober 1898, p. 1.

  8. Conference Report, oktober 1898, p. 54.

Getrouwe kerkleiders volgen de aansporing van de Heer aan Petrus: ‘Hoed mijn schapen’ (Johannes 21:16–17).

‘U zult merken dat mensen vaak verschillende talenten hebben en dat iemand zelden alle talenten in zich verenigd heeft.’