Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 19: Zendingswerk: ‘elk mensenhart bereiken’


Hoofdstuk 19

Zendingswerk: ‘elk mensenhart bereiken’

‘Er is een manier om elk mensenhart te bereiken. Aan u de taak om de manier te vinden tot het hart van hen onder wie u geroepen bent.’

Uit het leven van Lorenzo Snow

Lorenzo Snow liet zich in Kirtland (Ohio) dopen, waar hij Hebreeuws studeerde in een klas met de profeet Joseph Smith en andere kerkleiders. Hij hoopte in de toekomst een ‘klassieke opleiding’ te gaan volgen aan een universiteit in het oosten van de Verenigde Staten.1 Maar van lieverlee trok een ander doel hem steeds meer. Later zei hij daarover:

‘Ik ontving [de waarheden van het evangelie] met een open hart, en was vastbesloten het daar niet bij te laten. (…) Ik begon me af te vragen of ik met de heerlijke kennis die ik had ontvangen niet de plicht had om ervan te getuigen. Jonge mannen die op zending waren gestuurd, getuigden bij hun terugkomst van de zegeningen die ze hadden ervaren (…) en ik begon te denken dat ik me niet op een studie in het oosten van het land moest voorbereiden, maar behoorde te getuigen van wat de Heer mij zo duidelijk had laten weten. Toch wilde ik niet graag mijn kansen op een opleiding opgeven, omdat ik daar al lang naar uitgekeken had en toen over de middelen beschikte die gelegenheid te baat te nemen.’

Hij had het te kwaad met zijn gevoelens en vroeg een goede vriend om raad: ‘Ik legde hem mijn verlangens voor, waarna hij zei: “Broeder Snow, ik zou niemand anders aanraden wat ik u, gezien de omstandigheden, wil adviseren. Als ik in uw schoenen stond, zou ik me aan mijn voornemen houden en gaan studeren.” Dat wilde ik graag van hem horen, ik was er dan ook mee in mijn nopjes. Ik had er enige tijd vrede mee, maar in het winterseizoen hoorde ik die jonge ouderlingen van hun succesrijke prediking van het evangelie getuigen en begon ik er weer over na te denken. De Heer had me kennis gegeven dat Hij naar de aarde zou komen en dat daar voorbereidingen voor getroffen moesten worden. Hij had me alles gegeven waarom ik gevraagd had en zelfs nog meer. Want de doop die ik door de Heilige Geest ontvangen had en de volmaakte kennis die ik daarna ontving, waren tastbaarder en overtuigender dan mijn onderdompeling in het koude water. Ik voelde dat ik een bepaalde verantwoordelijkheid droeg. En zo klapte ik mijn boeken dicht [en] legde ik mijn studie Grieks en Latijn opzij.’2

Na dat besluit vervulde Lorenzo Snow in 1837 een zending in de staat Ohio. Later vervulde hij nog meer zendingen — eerst in de staten Missouri, Illinois, Kentucky en Ohio, en vervolgens in Engeland, Italië, Hawaï, het noordwesten van de Verenigde Staten en de staat Wyoming. Terwijl hij in Engeland was, legde hij in een brief aan zijn tante uit waarom hij gewillig was van huis te gaan en als zendeling te dienen: ‘De gedachte dat ik tussen de zes- en achtduizend kilometer van het huis van mijn kinderjaren en al mijn dierbare familie en vrienden verwijderd ben, roept natuurlijk de vraag op: Waarom ben ik hier? (…) Ik ben hier omdat God gesproken heeft en een profeet voorbereid heeft door wie Hij de volheid van het eeuwigdurende evangelie hersteld heeft, met alle gaven, machten, verordeningen en zegeningen die daartoe behoren, met een proclamatie aan alle mensen: “Bekeert u, want het koninkrijk van de hemel is nabij.” In de voorzienigheid van God ben ik als afgezant geroepen om deze boodschap uit te dragen aan de natiën der aarde. Ik besef dat er een grote verantwoordelijkheid op me rust die ik zonder hulp van de Almachtige niet kan waarmaken.’3

President Snow was altijd dankbaar dat hij het besluit had genomen om de Heer als zendeling te dienen. In september 1901 zei hij op 87-jarige leeftijd: ‘Ik schep nu vreugde in mijn herinneringen aan de tijd van mijn zendingswerk. De gevoelens die uit die bijzondere ervaringen voortvloeiden, zijn een deel van mijn hele wezen geworden.’4 [Zie suggestie 1 op p. 239.]

Leringen van Lorenzo Snow

Wanneer we de volheid van het evangelie ontvangen hebben, willen we anderen helpen diezelfde zegeningen te genieten.

Wanneer iemand kennis opdoet, wil hij die aan anderen doorgeven. Wanneer iemand gelukkig wordt, leert de geest in zijn boezem hem dat hij naar het geluk van anderen moet streven. (…) Kan iemand wel gelukkig worden zonder kennis van het evangelie van Christus? (…) Hoewel [mensen] in de wereld proberen zelf gelukkig te worden, slagen ze er niet in dat oogmerk te verwezenlijken. Ze kunnen ook niet gelukkig worden, dan alleen op basis van één beginsel, namelijk door de volheid van het evangelie te aanvaarden. Dat leert ons dat we niet moeten wachten op de eeuwigheid voordat we geluk kunnen ervaren, maar dat we er hier naar moeten streven onszelf en de mensen om ons heen in de zegeningen van de Almachtige te laten verheugen.

Dat zou ons aller doel en streven moeten zijn: ons leren nuttig te maken, heilanden voor onze medemensen te zijn, te leren hoe we ze het heil kunnen brengen, ze kennis over te brengen van de beginselen die nodig zijn om dezelfde mate van intelligentie te bereiken die wij bereikt hebben.5

Sluit vriendschap met de mensen om u heen, of kies iemand uit en probeer zijn gevoelens, zijn geloof, zijn omstandigheden en zijn verstand te verlichten. Als ze in zonde leven, probeer ze dan van hun zonden en gevangenschap te bevrijden waarin ze zich bevinden, en laat ze deelnemen aan het licht en de vrijheid waarin u wandelt. Op die manier kunt u iets goeds doen met de kennis die de Heer u gegeven heeft.6 [Zie suggestie 2 op p. 239.]

Zendelingen zijn bereid offers te brengen om anderen te helpen tot kennis van de waarheid te komen.

De heiligen hadden zich nog maar amper in deze valleien [in Utah] gevestigd of de dienstknechten van de Heer richtten hun aandacht wederom op het grote zendingswerk dat bij de kerk berustte.

Armoede was troef en we probeerden het land uit alle macht geschikt te maken om een bestaan op te bouwen, maar toch konden we onze plicht niet verzaken om het evangelie in alle landen te verspreiden. De Heer had ons immers opgedragen het in de hele wereld te prediken. Het is een van de bewijzen van de goddelijkheid van dit werk dat de heiligen der laatste dagen ondanks dat ze vaak verjaagd en vervolgd werden, deze opdracht van de Heer steeds trouw wilden uitvoeren.

Op de algemene oktoberconferentie van de kerk in 1849 — slechts twee jaar na aankomst van de pioniers in de Salt Lake Valley — werden diverse ouderlingen geroepen om zendingsgebieden in uiteenlopende delen van de wereld te openen. Vier van de twaalf apostelen werden als leider aangewezen. Apostel Erastus Snow werd naar Scandinavië geroepen, apostel John Taylor naar Frankrijk, ikzelf naar Italië en apostel Franklin D. Richards naar Engeland, waar al een zendingsgebied gevestigd was. We bevonden ons toen in moeilijke omstandigheden, omdat onze gezinnen aan vrijwel alles gebrek leden, waardoor de taak te zwaar leek. Maar de Heer had ons geroepen, en wij gaven daar gehoor aan, welke offers we daarvoor ook moesten brengen.7

Wij wijden ons leven toe, alsof we er niet om geven, opdat de wereld mag inzien dat er een God in de eeuwige werelden is, dat men mag beseffen dat God Zich tegenwoordig met de mensenkinderen inlaat. De wereld vindt ongeloof steeds acceptabeler. Zelfs onder de christenen zijn er duizenden, zo niet tienduizenden, die niet geloven dat God enige bemoeienis met de mensenkinderen heeft, hoewel ze dat uit angst voor impopulariteit niet willen toegeven. We moeten naar voren treden en ons offers getroosten om dat geloof en die kennis tot de mensenkinderen te brengen.8

Wanneer we onze jonge zendelingen naar de natiën der aarde roepen, nemen ze die roeping in overweging. Ze hebben de ervaringen van teruggekeerde zendelingen gehoord en beseffen dat het vooruitzicht van komende beproevingen en moeilijkheden die ze zullen moeten doorstaan niet echt aanlokkelijk lijkt. Toch blijkt hun deugd uit hun gewilligheid om te gaan en aan de oproep gehoor te geven.9

Een zending heeft voor onze jonge ouderlingen ook bepaalde minder aangename kanten. Ze beseffen dat ze de genoegens van thuis moeten opofferen en dat ze zich onder mensen zullen bevinden die hun boodschap niet altijd in dank zullen aanvaarden. Toch voelen ze aan de andere kant dat ze het zaad des levens in hun bezit hebben, en dat ze wellicht oprechte mannen en vrouwen zullen ontmoeten op wie de Geest van de Heer zal inwerken, opdat ze de heerlijke boodschap die ze brengen, mogen ontvangen. Daar putten ze vreugde en genoegen uit. Bovendien zien ze in deze ervaring een kans iets te verwerven waarmee ze op toekomstige taken voorbereid zijn. Het is opvallend dat van de duizenden brieven die ik gekregen heb van wie op zending geroepen zijn — doorgaans jonge mannen — er maar één tussen zat waarin de oproep geweigerd werd. Hoe komt dat? Dat komt doordat de geest van liefde en van onsterfelijkheid, de Geest van de Almachtige, op deze jonge ouderlingen rust. Zij hebben manifestaties ontvangen die ze ertoe inspireren te doen waar ze zich anders niet toe zouden laten overhalen.10 [Zie suggestie 3 op p. 239.]

Zendelingen dienen nooit te vergeten dat ze afgezanten van de hemel zijn, brengers van een goede en blijde boodschap.

We sturen onze ouderlingen uit om het evangelie te prediken. Wie stuurt ze uit? (…) De God van Israël stuurt ze uit. Het is zijn werk. Er is niemand die zoveel interesse heeft in het succes van een ouderling die het evangelie predikt, dan de Heer die hem uitgezonden heeft om de kinderen van God te onderwijzen. Zij waren zijn kinderen in de voorsterfelijke wereld en ze kwamen hier omdat de Heer dat zo wilde.11

Wij voelen dat u [zendelingen] veel succes zult hebben, omdat we weten en beseffen dat u door God geroepen bent. De wijsheid van de mens zou een dergelijk werk als dit nooit hebben kunnen bedenken. Ik sta versteld wanneer ik bij de grootsheid ervan stilsta. Ik kan zeggen dat dit precies het werk is dat op dit moment nodig is, en ik voel dat u het met geheel uw ziel zult oppakken. Ontwikkel de Geest van Jezus, toen Hij zei dat Hij niets kon doen tenzij de Vader het Hem te doen gaf [zie Johannes 5:30].

Maak u niet druk over uw moeilijkheden en schijnbare verliezen. Denk niet aan uw eigen belangen, dan zal uw succes heerlijk en groots zijn, waarvan de hele kerk zal profiteren.

Maak u niet druk om de onverschilligheid van sommigen onder wie u zult werken en om de kleine teleurstellingen die u zult meemaken. De Geest van de Heer zal met u zijn en u zult de geest van wie u dient, opwekken en met hun onverschilligheid afrekenen. (…) u zult tevreden zijn dat u het werk hebt volbracht waarvoor u gezonden bent. (…)

U is alle gezag verleend, maar daar hoeft u geheel niet over te spreken. U zult merken dat u er niet over hoeft te spreken, want de Geest van de Heer zal dat bevestigen en de mensen zullen voelen dat u het bezit. Uw gezag komt uit die bevestiging en dat gevoel voort.

U zult sommigen treffen die denken dat ze meer weten dan u, maar als u uw taak naar behoren uitvoert, zullen zij voordat u afscheid van ze neemt, voelen dat u iets meer hebt dan zij, en dat u ze tot zegen en hulp bent geweest. (…)

Probeer de mensen tot wie u bent gezonden vriendelijk te bejegenen. De nederigheid die u uitstraalt en de Geest van de Heer die op u rust, geven blijk van uw geschiktheid voor de roeping die u vervult. Probeer de menselijke aard te begrijpen en daarnaar te handelen, zodat u iedereen gelukkig maakt en voor een prettige sfeer zorgt. (…)

Er is een manier om elk mensenhart te bereiken. Aan u de taak om de manier te vinden tot het hart van hen onder wie u geroepen bent. (…)

Ik wil u graag zeggen: God zegene u. U wordt aangesteld voordat u gaat, en wij zullen voor u bidden en u met grote belangstelling volgen. Wees zachtmoedig en nederig van hart. Wanneer u voor een publiek staat, kunt u zich door twee motieven laten leiden. Ten eerste dat u goed mag spreken en als spreker een goede indruk op de toehoorders mag maken, en ten tweede de vraag waarom u daar bent: om het zaad des levens in het hart van de mensen in het publiek te zaaien. U zou dan een gebed in het hart moeten hebben: ‘O Heer, laat het zo zijn dat ik de macht mag hebben om het hart van deze uw kinderen door de Geest te raken.’ Dat korte gebed is voor een ouderling in principe voldoende. Dat is in principe voor u voldoende. ‘Mag ik iets zeggen om deze zielen te redden?’ Dat is wat het Eerste Presidium (…) en al uw broeders van u vragen.12

Richt uw volle aandacht op uw geestelijke wapenrusting. Ik merk dat als ik mijn materiële zaken aan de kant leg, mijn oog alleen op geestelijke dingen is gericht. Bid, broeders, en vasten kan ook geen kwaad. (…) Hang niet overmatig de paljas uit, [en] bedroef de Geest niet. Ik heb op zending gemerkt dat ik na een week of twee niet meer aan thuis dacht, en dat de Geest van God me opbeurde. De Geest maakt mensen vrij en vrolijk, maar wees niet overmatig vrolijk. (…) Ga met een gebed in uw hart voort, dat u de Geest van God van top tot teen bij u mag hebben.13

De ouderlingen die in de wijngaard werkzaam zijn, dienen nooit uit het oog te verliezen dat ze afgezanten van de hemel zijn, brengers van een goede en blijde boodschap aan mensen die de Heer niet kennen. (…)

Toen de profeet Joseph Smith de eerste ouderlingen naar een ander land stuurde, voorzag hij de ontvangst die hen ten deel zou vallen. Hij vertelde ze dat slechts een relatief klein aantal hen als Gods dienstknechten zou ontvangen, en dat de grote massa hen zou verwerpen en hun boodschap als niets achten. Dat is vanaf het begin des tijds het lot van Gods dienstknechten geweest, en we moeten tevreden zijn met de resultaten van onze trouwe arbeid, ook al komen er maar enkelen door ons tot kennis van de waarheid. (…)

Ik hoop en bid dat geen ouderling die werkzaam is (…) zodanig vergeet wie hij is dat hij aan de verlokkingen der wereld ten prooi valt. Er is maar één veilige manier om die op afstand te houden, en dat is alle kwaad, ja, zelfs alle schijn van kwaad te mijden. Ze krijgen te maken met verleidingen in welke vorm dan ook. Dat is het werkterrein van de vijand van ons heil, maar het is aan de ouderlingen van Israël om boven verleiding te staan. Daarin slagen ze alleen als ze zich onbesmet van de wereld bewaren. (…) Voor zoverre zij de geest van hun zending ontwikkelen en koesteren, en het belang van hun hoge roeping in Christus Jezus inzien en naar de geest ervan leven, zullen zij als gidsen en heilanden dienen voor het volk. Zij zullen het licht van de hemel naar hen weerspiegelen en anders dan andere mannen zijn. Maar als zij zich ongeoorloofd op het terrein van de vijand begeven en aan de geest van de wereld deelnemen, raken zij hun kracht kwijt en worden als andere mannen. Dan zit er voor hen niets anders op dan naar huis terug te keren en in de wroeging van de gevallenen rond te wentelen en het hart van hun dierbaren wegens hun toestand te laten treuren. (…) In zoverre zij de Heer voortdurend nederig zoeken, met het oog alleen op zijn heerlijkheid en eer gericht, en met het zielenheil van de mensen voor ogen, en als ze al het mogelijke doen om dat heil te bewerkstelligen, zullen zij onuitsprekelijke vreugde vinden in hun werken in het vlees. Zij zullen uiteindelijk met de Vader en de Zoon deelhebben aan dingen die te heerlijk en groots zijn om in de sterfelijkheid te bevatten of ons voor te stellen.14 [Zie suggesties 4 en 5 op p. 239.]

Ons hart is verheugd als we anderen de volheid van het evangelie helpen ontvangen.

Wij verwachten (…) dat we van onze kant, om dit werk te kunnen verwezenlijken, veel geduld, geloof, ijver, volharding en lankmoedigheid aan de dag zullen moeten leggen, maar in de steden (…) waarin duizenden uiteindelijk het evangelie hebben ontvangen, is soms maandenlang schijnbaar vruchteloos gewerkt voordat men oog kreeg voor die beginselen en ernaar begon te leven. (…) Soms zijn er niet maanden maar zelfs jaren mee gemoeid, en toch hebben we de verzekering dat we met geloof, gebed, inspanning en de zegen van de Heer uiteindelijk zullen overwinnen en zegevieren over al die moeilijkheden tot lof en eer van God. Bovendien smaken we dan zelf het genoegen dat we onze plicht vervuld en onze klederen van het bloed van alle mensen ontdaan hebben.15

Bij [één] gelegenheid, voordat ik naar Italië vertrok, bezocht ik de conferenties in Manchester, Macclesfield, Birmingham, Cheltenham, Londen, Southampton en South [in Engeland]. (…) Ik had het genoegen om velen te ontmoeten die ik [acht jaar eerder] als werktuig tot de kerk had mogen brengen. Ik hoef u niet te vertellen dat die hernieuwde ontmoeting met die mensen waarlijk vreugdevol was en waar ik altijd met groot genoegen aan teruggedacht heb. De apostel Johannes merkte in zijn tijd op: ‘Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit de dood in het leven, omdat wij de broeders liefhebben.’ [1 Johannes 3:14.] Deze liefde die zich in het hart van de zendelingen van onze kerk heeft genesteld voor de mensen der aarde, die eigenlijk vreemden voor hen zijn; en in het hart van de mensen voor de ouderlingen die hen de evangelieboodschap brengen, is op zich al getuigenis genoeg om het oprechte hart te overtuigen dat de bron ervan goddelijk is en dat God met ons is. Dit heilige en verheven gevoel is afkomstig van de Heilige Geest en onderscheidt ons als gemeenschap van de rest van het mensdom. Dit gevoel zal verder de hele wereld veranderen en ongelovigen overtuigen dat God niet alleen de Vader van ons allen is, maar dat wij zijn vrienden en dienstknechten zijn.16

Ik heb mijn leven toegewijd in dienst van de Heer. Ik heb alles wat ik heb op het offeraltaar gelegd, opdat ik Hem mag eren, zijn wil naar behoren mag doen en de beginselen van het leven onder de mensenkinderen mag verspreiden. Als ik terugdenk aan het verleden en de hand van de Heer bespeur door mijn weg op wonderbaarlijke wijze te openen en me boven verwachting te laten slagen in alles wat met die zendingen verband houdt, voel ik me dubbel aangemoedigd om in de toekomst voorwaarts te gaan. Ik kan de grote dankbaarheid in mijn hart voor zijn zegeningen niet in woorden uitdrukken. De broeders en heiligen die zo ruimhartig waren en zich inzetten voor het werk van God hebben op hun zending veel voor de mensen betekend. Mogen de zegeningen van de Allerhoogste net zo ruimhartig uitgestort worden. En wanneer ze in het hiernamaals de lieflijke klanken van duizenden en tienduizenden uit die natiën de Almachtige uit volle borst zullen horen prijzen voor het licht van openbaring, dan zal hun hart zich ook verheugen in het blijde besef dat zij aan die heerlijke verlossing mochten bijdragen.17 [Zie suggestie 6 op p. 240.]

Suggesties voor studie en onderwijs

Denk na over deze suggesties terwijl u het hoofdstuk bestudeert of uw les voorbereidt. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. Lees pp. 229–230 en overweeg Lorenzo Snows antwoorden op de vraag: ‘Waarom ben ik hier?’ In welke opzichten kan deze vraag van invloed zijn op alle kerkleden wat het uitdragen van het evangelie betreft?

  2. Denk na over de raad van president Snow in de paragraaf die bovenaan p. 232 begint. Hoe zou u op basis van die raad iemand werkelijk gelukkig kunnen maken?

  3. President Snow vertelde over de offers die hij en anderen brachten zodat ze het evangelie konden uitdragen (pp. 232–234). Welke voorbeelden hebt u gezien van mensen die offers brachten om anderen over het evangelie te vertellen? Waarom denkt u dat mensen bereid zijn die offers te brengen?

  4. Hoe kunnen de zekerheden op pp. 234–235 een voltijdzendeling helpen? Hoe kunnen ze ons helpen als we anderen over het evangelie vertellen? Hoe kunnen we iemand die aarzelt om op zending te gaan met deze leringen aanmoedigen?

  5. Neem de raad van president Snow op pp. 235–237 door en overweeg hoe die op alle kerkleden van toepassing is. Bijvoorbeeld: Wat betekent ‘Denk niet aan uw eigen belangen’ volgens u? Wat kunnen we zoal doen om ‘elk mensenhart te bereiken’?

  6. Lees de laatste alinea (pp. 238-239) in het hoofdstuk, waarin president Snow over de blijvende vreugde van zendingswerk vertelt. Wanneer hebt u de vreugde van zendingswerk ervaren? Waarom moeten we soms geduld oefenen voordat we deze vreugde volkomen kunnen ervaren?

Relevante teksten: Alma 26:1–8, 35–37; LV 12:7–8; 18:10–16; 84:88

Onderwijstip: ‘Laat iedere deelnemer een paragraaf uitkiezen en die voor zichzelf lezen. Laat de mensen die dezelfde paragraaf hebben uitkozen in groepjes van twee of drie bij elkaar gaan zitten en bespreken wat ze ervan hebben geleerd’ (p. VII van dit boek).

Noten

  1. Journal and Letterbook, 1836–1845, Bibliotheek voor kerkgeschiedenis, p. 33; zie ook ‘The Grand Destiny of Man’, Deseret Evening News, 20 juli 1901, p. 22.

  2. ‘The Grand Destiny of Man’, p. 22.

  3. In: Eliza R. Snow Smith, Biography and Family Record of Lorenzo Snow (1884), p. 48.

  4. ‘Letter from President Snow’, Millennial Star, 12 september 1901, p. 595.

  5. Deseret News, 15 mei 1861, p. 82.

  6. Deseret News, 11 maart 1857, p. 3; in de oorspronkelijke bron wordt p. 3 onjuist vermeld als p. 419.

  7. In: ‘Scandinavians at Saltair’, Deseret Evening News, 17 augustus 1901, p. 8.

  8. In: ‘Laid to Rest: The Remains of President John Taylor Consigned to the Grave’, Millennial Star, 29 augustus 1887, p. 549.

  9. In: ‘Report of the Funeral Services Held over the Remains of Daniel Wells Grant’, Millennial Star, 20 juni 1895, p. 386.

  10. Conference Report, april 1901, pp. 2–3.

  11. Deseret Weekly, 12 mei 1894, p. 637.

  12. ‘Instructions to Missionaries’, Improvement Era, december 1899, pp. 126–129. Lorenzo Snow gaf deze raad aan broeders die onlangs geroepen waren als zendeling voor de Mutual Improvement Association [de vroegere OOV]. Zijn toespraak werd gepubliceerd in de Improvement Era met de toelichting dat die ‘vol nuttige raad en advies voor iedere deelnemer aan het werk’ was.

  13. In: Journal History, 9 april 1862, p. 4.

  14. ‘Letter from President Snow’, pp. 595–596.

  15. ‘The Malta Mission’, Millennial Star, 5 juni 1852, p. 237.

  16. ‘Letter from President Snow’, p. 595.

  17. ‘Address to the Saints in Great Britain’, Millennial Star, 1 december 1851, p. 365.

‘Wanneer iemand kennis opdoet, wil hij die aan anderen doorgeven. Wanneer iemand gelukkig wordt, leert de geest in zijn boezem hem dat hij naar het geluk van anderen moet streven.’

‘Denk niet aan uw eigen belangen, dan zal uw succes heerlijk en groots zijn, waarvan de hele kerk zal profiteren.’