Hoofdstuk 5
De grootse bestemming van de getrouwen
‘Het is een heerlijk genoegen om over de grote dingen te spreken die God zijn zoons en dochters wil schenken, en die we bij getrouwheid deelachtig zullen worden.’
Uit het leven van Lorenzo Snow
In het voorjaar van 1840 was Lorenzo Snow zich in Nauvoo (Illinois, VS) op een zending naar Engeland aan het voorbereiden. Vóór zijn vertrek ging hij bij zijn vriend Henry G. Sherwood langs, die hij vroeg of hij een Schrifttekst wilde uitleggen. ‘Terwijl ik aandachtig naar zijn uitleg zat te luisteren,’ vertelde president Snow later, ‘kwam de Geest van de Heer over mij — de ogen van mijn begrip werden geopend. Verwonderd en verbaasd zag ik, zo duidelijk als de zon op klaarlichte dag, de weg van God en de mens. Ik formuleerde het volgende vers, waaruit de openbaring blijkt die ik te zien kreeg. (…)
‘Zoals de mens nu is, is God eens geweest.
‘Zoals God nu is, kan de mens eens worden.’1
Lorenzo Snow beschouwde dit inzicht als ‘een heilige boodschap’ waar hij aanvankelijk niet mee te koop liep, en die hij pas openlijk verkondigde nadat hij wist dat de profeet Joseph Smith over die leer had gesproken.2 Toen hij eenmaal wist dat de leer algemeen bekend was, getuigde hij er vaak van.
Hij bracht deze waarheid niet alleen in vele van zijn toespraken naar voren, maar verweefde die ook met zijn leven. Zijn zoon LeRoi zei: ‘Deze geopenbaarde waarheid maakte kennelijk meer indruk op Lorenzo Snow dan wat dan ook. Hij was er zo van doordrongen dat hij er de inspiratie voor zijn leven, de weidse blik op zijn eigen grootse toekomst en de machtige zending en het werk van de kerk uit putte.’3 Hij putte er ‘bestendig licht en blijvende leiding’ uit. Zij was als ‘een heldere, lichtgevende ster voor hem — in zijn hart, in zijn ziel en in zijn hele wezen’.4
In dit hoofdstuk zet president Snow de leer uiteen dat we zoals onze hemelse Vader kunnen worden. In hoofdstuk 6 geeft hij praktische raad over de toepassing van deze leer in ons leven.
Leringen van Lorenzo Snow
We kunnen vanwege het goddelijke in ons zoals onze hemelse Vader worden.
Wij zijn geboren en geschapen naar het beeld van God onze Vader. Onze geest heeft een goddelijke natuur. Bij onze geestelijke geboorte heeft onze Vader ons de capaciteiten, eigenschappen en mogelijkheden meegegeven die Hij zelf bezit, net zoals het kind aan de boezem van zijn moeder de, zij het nog onontwikkelde, eigenschappen, capaciteiten en mogelijkheden van zijn ouders bezit.5
Ik geloof dat wij zoons en dochters van God zijn en dat Hij ons in staat stelt om oneindige wijsheid en kennis te vergaren, omdat Hij ons een deel van Zichzelf heeft meegegeven. We leren dat we naar zijn beeld en gelijkenis zijn geschapen en dat in ieder mens een onsterfelijke ziel schuilgaat. In deze tabernakel [het stoffelijk lichaam] huist een levende geest met goddelijke capaciteiten, die bezig is met zijn ontwikkeling en vooruitgang zoals een kind door toedoen van zijn moeder groeit. Het kind is nog tamelijk onwetend, maar de beproevingen die tot de ontwikkeling van kind tot volwassene bijdragen, geven het de mogelijkheid om, vergeleken met zijn kinderlijke onwetendheid, tot sublieme hoogten te stijgen.6
We hebben een goddelijke, onsterfelijke natuur. Ons geestelijk wezen is onsterfelijk, onverwoestbaar en onvergankelijk. We zullen in alle eeuwigheid niet ophouden te bestaan.7
Het is een heerlijk genoegen om over de grote dingen te spreken die God zijn zoons en dochters wil schenken, en die we bij getrouwheid deelachtig zullen worden. (…) Onze reis op dit pad van verhoging voert ons naar de volheid van onze Heer Jezus Christus en uiteindelijk naar de tegenwoordigheid van onze Vader, om van zijn volheid te ontvangen, om vreugde in eeuwig nakomelingschap te vinden en in de fijne omgang die we in dit leven met elkaar hadden, om met onze zoons en dochters, onze echtgenoot of echtgenote te genieten van al het hemelse ons heen, met een verheerlijkt lichaam als dat van de Heiland, zonder enige ziekte of gebrek, verlost van de teleurstellingen en moeilijkheden en zware offers die hier aan de orde zijn.8
Onze hemelse Vader heeft zijn verhoging en heerlijkheid na een ononderbroken ontwikkeling en vooruitgang verkregen, en stelt voor ons hetzelfde pad open. Hij is bekleed met macht, gezag en heerlijkheid, en zegt tot ons: bewandel het pad en verkrijg dezelfde heerlijkheid en vreugde die Ik bezit.9
God heeft zijn volk lief. Zijn liefde voor hen is oneindig, en door zijn macht, kracht en liefde zullen zij zegevieren en meer dan overwinnaars zijn. Zij zijn zijn kinderen, naar zijn beeld geschapen en bestemd om door hun gehoorzaamheid aan zijn wet te worden zoals Hij is. (…)
(…) Dit is de verheven bestemming van de zoons van God, voor wie volharden, wie zijn geboden gehoorzamen, wie zich reinigen zoals Hij rein is. Zij zullen worden zoals Hij is; zij zullen Hem zien zoals Hij is; zij zullen zijn aangezicht aanschouwen en met Hem in heerlijkheid regeren en in elk opzicht aan Hem gelijk worden.10 [Zie suggestie 1 op p. 92.]
In de Schriften lezen we over ons goddelijk potentieel.
De Heer houdt ons ongelooflijk grote beloften voor. In de openbaringen die God heeft gegeven, ontdekken we wat iemand te wachten staat die dit pad van kennis, geleid door de Geest van God, wil afleggen. Ik was nog niet [lang] lid van deze kerk toen ik duidelijk mocht zien wat een mens kan bereiken door blijvende gehoorzaamheid aan het evangelie van de Zoon van God. Die kennis heeft mij altijd als een ster voor ogen gestaan om nauwgezet naar de wil van God te zoeken en te handelen. (…) Sommige heiligen der laatste dagen lijken zich, ondanks alle kennis die we over de celestiale werelden tot onze beschikking hebben, tevreden te stellen met de simpele wetenschap dat het werk waar is. Wanneer je met ze over onze heerlijke toekomst spreekt, reageren ze verbaasd en geven ze te kennen dat die toekomst vast niet voor hen is weggelegd. Johannes de Openbaarder schrijft in het derde hoofdstuk van zijn eerste brief:
‘Nu zijn wij kinderen Gods.’ [1 Johannes 3:2.]
(…) En hij gaat verder:
‘En het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; (maar) wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is.
‘En een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is.’ [Zie 1 Johannes 3:2–3.]
(…) Door de Geest van God weten we dat er eeuwige en heilige waarheden schuilen in dergelijke bewoordingen. Paulus spoorde de Filippenzen aan om iets na te streven wat veel mensen in deze tijd nogal vreemd voorkomt maar de heiligen der laatste dagen allerminst, in het bijzonder wie meer dan zuigelingen in de dingen Gods willen zijn. Hij zegt:
‘Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was,
die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht.’ [Filippenzen 2:5–6.]
(…) Paulus sneed dat onderwerp aan en begreep waar hij het over had. Hij werd weggevoerd tot in de derde hemel en zegt dat hij dingen hoorde die het een mens niet geoorloofd is uit te spreken [zie 2 Korintiërs 12:1–7]. (…) Is het verkeerd om mensen aan te sporen naar iets dergelijks te streven? De Bijbel bevat diverse passages, met name in het Nieuwe Testament, die mensen zonder de Geest van de Heer vreemd voorkomen.
‘Wie overwint, zal [alle] dingen beërven.’ [Openbaring 21:7.]
Wat staat daar eigenlijk? Wie gelooft dat? Als een vader tegen zijn zoon zou zeggen: ‘Zoon, wees trouw en volg mijn raadgevingen op, dan zul je later alles erven wat ik bezit’, dan wil dat wat zeggen, of niet? Als de vader de waarheid spreekt, zou die zoon gemotiveerd zijn om trouw te blijven. Wilde Jezus ons misleiden met zijn uitspraak? Ik kan u verzekeren dat er geen bedrog schuilt in zijn woorden. Hij meende precies wat Hij zei. Jezus zei namelijk:
‘Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon.’ [Openbaring 3:21.]
Dat is een prachtige uitspraak. Steekt er enige waarheid in? Er steekt alle waarheid in. De almachtige Heer deed die uitspraak immers. De apostel Paulus houdt ons in de Schriften voor:
‘Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis.’ [2 Korintiërs 5:1.]
Ik geloof dat. En wanneer hij zegt dat Jezus ‘ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het aan zijn verheerlijkt lichaam gelijkvormig wordt’ [Filippenzen 3:21], geloof ik dat ook. Geloven de heiligen der laatste dagen deze dingen waar ik het over heb? U moet ze uiteraard wel geloven. Hij zei ook:
‘Want wie mijn dienstknechten ontvangt, ontvangt Mij;
‘en wie Mij ontvangt, ontvangt mijn Vader;
‘en wie mijn Vader ontvangt, ontvangt mijn Vaders koninkrijk; daarom zal alles wat mijn Vader heeft, hem gegeven worden.’ [LV 84:36–38.]
Wat kan er nog meer dan dat gegeven worden? (…) Paulus begreep deze dingen heel goed, want hij zei dat hij ‘naar het doel [jaagde], om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus’. [Zie Filippenzen 3:14.]
In mijn eerdere opmerkingen komt iets naar voren over de aard van deze roeping in Christus Jezus die van boven is. (…)
(…) Ik weet niet hoeveel van de aanwezigen hier een werkelijk besef van deze dingen in hun hart hebben. Wie dat wel hebben, zullen verlangen naar wat Johannes zei:
‘Een ieder, die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, gelijk Hij rein is.’ [1 Johannes 3:3.]
(…) God heeft uitgelegd wat het gevolg is van het bereizen van deze weg naar heerlijkheid en verhoging, en de beloften staan vast. De Heer wist precies wat Hij kon doen. Hij kende de materialen waarmee Hij moest werken en Hij wist precies wat Hij zei. Als wij het deel doen dat Hij van ons vraagt en onze tweede staat behouden, gaan deze beloften, die ons begrip onmetelijk ver te boven gaan, letterlijk in vervulling.11 [Zie suggestie 2 op p. 93.]
Als we de zegeningen indachtig zijn die de Heer voor ons in petto heeft, ondervinden we vreugde te midden van onze huidige zorgen en moeilijkheden.
Ik verzeker iedere heilige der laatste dagen die mij kan horen van dit zekere vooruitzicht om voort te komen in de morgen van de eerste opstanding, verheerlijkt en verhoogd in de tegenwoordigheid van God met het voorrecht om met onze Vader om te gaan zoals wij met onze aardse vader omgaan.12
De heerlijke vooruitzichten die de heiligen worden aangeboden, zijn met niets te vergelijken. Geen mens kan zich iets beters wensen of iets wat hem uiteindelijk gelukkiger maakt. Voor de heiligen der laatste dagen liggen volmaakte vrede, vreugde, heerlijkheid en verhoging in het verschiet. We dienen die gedachten voortdurend op ons te laten inwerken. We moeten onze vooruitzichten geenszins laten verbleken door dingen te doen die voor de Heer niet aanvaardbaar zijn.13
Het toekomstige leven zie ik met grote en stralende hoop tegemoet. Ik probeer die vooruitzichten voortdurend voor ogen te houden, en dat is het voorrecht en de plicht van iedere heilige der laatste dagen.14
Niet ieder onder ons beseft volop welke zegeningen en voorrechten ons dankzij het evangelie te wachten staan. We hebben geen volledig beeld en begrip van wat ons in de eeuwige wereld te wachten staat, en zelfs niet wat ons in dit leven toekomt, om ons vrede en geluk te brengen en de verlangens van ons hart te vervullen. (…)
Door alle zorgen om ons heen raken we het zicht op deze dingen vaak kwijt en begrijpen we niet dat het evangelie bedoeld is om ons heil, eer en verhoging te brengen, om ons geluk, vrede en heerlijkheid te schenken. We zijn geneigd om die dingen door alle zorgen en moeilijkheden te vergeten. We zijn niet altijd doordrongen van het feit dat de Heer ons het evangelie heeft gegeven waardoor we blijvende gemoedsrust kunnen genieten. (…)
Waarom zouden we treuren? Waarom zouden de heiligen een sombere blik hebben? Waarom zouden we ons ellendig voelen? Dat hoeft allemaal niet, maar we staan voor de keuze tussen leven en dood. Prinsdommen en machten wachten ons als we trouw blijven; verbanning en verdriet als we het evangelie verwerpen.
Wat kunnen we ons nog meer wensen dan in onze godsdienst is vervat? Als we standvastig op de rots bouwen en de Geest in onze boezem volgen, zullen we onze plichten goed vervullen, ons correct opstellen jegens onze leiders en juist handelen of we ons nu in het licht of in het donker bevinden.
Wie zou de vooruitzichten die het evangelie ons biedt willen vergooien en verliezen? Daarin vinden we voldoening, vreugde en standvastigheid, daarin vinden we een fundament om op te staan, een vaste grondslag om op te bouwen en ons te steunen bij onze plichten en taken.15
Laten we onze vooruitzichten dag en nacht onverzwakt en stralend voor ogen houden. Ik verzeker u dat we dan iedere dag en ieder jaar onvoorstelbare vooruitgang zullen maken.16
We streven allemaal naar de celestiale heerlijkheid, waarvan we de prachtige beloften niet in woorden kunnen uitdrukken. Als u trouw blijft aan het werk waarbij u betrokken bent, is die heerlijkheid voor u weggelegd en vindt u eeuwige vreugde in de tegenwoordigheid van God en het Lam. Dat streven is al onze moeiten en opofferingen waard. Gezegend is de getrouwe man of vrouw die deze staat bereikt.17 [Zie suggestie 3 op p. 93.]
Suggesties voor studie en onderwijs
Denk na over deze suggesties terwijl u het hoofdstuk bestudeert of uw les voorbereidt. Zie pp. V–VII voor meer informatie.
-
President Lorenzo Snow beklemtoonde vaak dat we kinderen van God zijn (pp. 86–88). Hoe kan die waarheid onze kijk op onszelf en op anderen beïnvloeden? Hoe kunnen we kinderen en jongeren helpen beseffen dat ze zoons en dochters van God zijn?
-
Wat vindt u van de passages uit de Schriften die president Snow aanhaalde over ons goddelijk potentieel? (Zie pp. 88–91.)
-
Neem de paragraaf door die op p. 91 begint. Hoe kunnen onze ‘zorgen en moeilijkheden’ ons de eeuwige zegeningen van het evangelie doen vergeten? Wat kunnen we doen om de gedachten aan ons potentieel ‘onverzwakt’ en ‘voortdurend op ons te laten inwerken’? In welke opzichten kan de gedachte aan onze bestemming onze levenswijze beïnvloeden?
-
Wat bent u door uw studie van dit hoofdstuk over uw hemelse Vader te weten gekomen? Wat bent u over uw bestemming als dochter of zoon van God te weten gekomen?
Relevante teksten: Romeinen 8:16–17; 1 Korintiërs 2:9–10; Alma 5:15–16; Moroni 7:48; LV 58:3–4; 78:17–22; 132:19–24