Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 17: Het priesterschap — ‘tot heil van het mensdom’


Hoofdstuk 17

Het priesterschap — ‘tot heil van het mensdom’

‘Het priesterschap dat we bezitten is geopenbaard voor het heil van het mensdom. We moeten daar goed bij stilstaan.’

Uit het leven van Lorenzo Snow

Ouderling Lorenzo Snow werd op 12 februari 1849 tot apostel geordend. Acht maanden later werd hij geroepen om in Italië een zendingsgebied te vestigen. Op 19 oktober 1849 vertrok hij voor die zending samen met andere broeders die geroepen waren om te dienen. Het gezelschap legde de lange reis te voet, te paard en per boot af.

Hij en zijn collega’s kwamen in juni 1850 in Italië aan, waarna al snel bleek dat de mensen in de grote Italiaanse steden nog niet klaar waren om het evangelie te ontvangen. Zijn aandacht werd echter getrokken door een bevolkingsgroep die als de Waldenzen bekendstond. Hij voelde zich geïnspireerd om onder hen te gaan werken. De Waldenzen woonden al eeuwenlang in het afgelegen gebied Piedmont — een bergvallei net ten zuiden van de Italiaans-Zwitserse grens en ten oosten van de Italiaans-Franse grens. Hun gemeenschap was uit behoefte aan godsdienstige hervorming ontstaan. Zij studeerden ijverig in de Bijbel en probeerden het voorbeeld van de apostelen van de Heiland te volgen.

Ouderling Snow zei dat bij de overweging om het evangelie onder de Waldenzen te prediken zijn ‘verstand enorm werd verlicht’.1 Maar ondanks die verzekering voelde hij dat het onverstandig was om direct actief zendingswerk te verrichten, omdat tegenstanders van de kerk publicaties met leugens over de kerk onder het volk hadden verspreid.2 Ouderling Snow rapporteerde: ‘Omdat ik voelde dat het de wil van de Geest was dat we langzaam en voorzichtig moesten beginnen, gaf ik me aan de wil van de hemel over.’3

Hoewel de zendelingen niet onmiddellijk begonnen te prediken, gaf ouderling Snow leiding aan de publicatie van brochures in het Italiaans en in het Frans. Daarnaast sloten hij en zijn collega’s vriendschap met de mensen om hen heen. ‘We probeerden een basis te leggen die in de toekomst van pas zou komen,’ zei hij, ‘door de mensen stilaan voor te bereiden om het evangelie te ontvangen. We wekten vriendelijke gevoelens op bij de mensen onder wie we ons begaven. Toch kwam het me nogal eigenaardig voor, en mijn geduld werd behoorlijk op de proef gesteld, om weken en maanden te midden van interessante mensen te wonen zonder actief en in het openbaar over de geweldige beginselen te spreken die ik kwam verspreiden.’4

De gevoelens van de Waldenzen over de kerk begonnen aanzienlijk te veranderen nadat ouderling Snow een doodzieke jongen een priesterschapszegen gaf. Ouderling Snow schreef het volgende in zijn dagboek:

‘6 september. Deze ochtend ging mijn aandacht uit naar Joseph Guy, een jongetje van drie — het jongste kind van onze gastheer. Veel vrienden waren naar het kind gekomen, want naar menselijke maatstaven was zijn einde nabij. Ik ging ’s middags naar hem toe; hij lag inderdaad op sterven — zijn ooit gezonde lichaam was nu een skelet, en alleen als je goed keek, zag je dat hij nog leefde.’

Ouderling Snow was bezorgd om de tegenstand tegen de prediking van het evangelie en maakte zich ook zorgen over de kleine Joseph Guy. Daarom wendde hij zich die avond tot de Heer om hulp. Later zei hij daarover: ‘Enkele uren voordat ik ging slapen, riep ik de hulp van de Heer in. Mijn gevoelens over die gebeurtenis zijn niet gemakkelijk uit mijn geheugen te wissen.’

‘7 september. Vanmorgen stelde ik (…) voor om te vasten en de bergen in te gaan om te bidden. Toen we vertrokken, gingen we bij het kind langs. Zijn ogen waren naar boven weggedraaid; zijn oogleden vielen dicht; zijn gezicht en oren waren dun en hij was erg bleek, kenmerkend voor zijn naderende dood. Het koude zweet van de dood bedekte zijn lichaam en zijn leven was bijna ten einde. Madame Guy en andere vrouwen huilden, terwijl Monsieur Guy zijn hoofd liet hangen.’ Hij fluisterde tegen ouderling Snow en de andere zendelingen: ‘Hij gaat dood. Hij gaat dood.’

Ouderling Snow vervolgde: ‘Na even op de berg uitgerust te hebben, waar de kans klein was dat we gestoord zouden worden, riepen we de Heer in plechtig gebed aan om het leven van het kind te sparen. Toen ik nadacht over wat we moesten doen, en wat we tegen de wereld moesten zeggen, begreep ik dat dit een uitermate belangrijke omstandigheid was. Ik kan geen enkel offer bedenken dat ik niet had willen brengen om de Heer ertoe te bewegen onze verzoeken in te willigen.’

Toen ze de familie Guy die middag weer opzochten, gaf ouderling Snow Joseph een priesterschapszegen. Ze vroegen enkele uren later hoe het er voorstond, en Josephs vader vertelde hun ‘met een dankbare glimlach’ dat het met de jongen een stuk beter ging.

‘8 september. Het ging zo goed met het kind dat de ouders ook konden slapen, wat ze al een hele tijd niet hadden gedaan. Vandaag konden ze hem alleen laten en aandacht aan andere zaken schenken.’ Toen Josephs moeder haar vreugde uitte over het herstel van de jongen, zei ouderling Snow: ‘De God des hemels heeft dit voor u gedaan.’

‘Vanaf dat moment verliep zijn herstel voorspoedig,’ schreef ouderling Snow, ‘en met een hart vol dankbaarheid jegens onze hemelse Vader kan ik verheugd melden dat hij zijn bed na enkele dagen kon verlaten om met zijn vriendjes te spelen.’5

Na die ervaring voelde ouderling Snow dat de omstandigheden ‘niet gunstiger konden zijn’ om het werk van de Heer onder het volk voort te laten gaan. Op 19 september 1850, precies elf maanden nadat hij naar Italië was vertrokken, vertelde hij zijn collega’s dat ze hun ‘werk in het openbaar’ moesten aanvangen. Ze beklommen wederom een berg, waar ouderling Snow het land aan de prediking van het herstelde evangelie toewijdde.6

Ouderling Snows woorden tot Madame Guy — ‘de God des hemels heeft dit voor u gedaan’ — gaven zijn leringen over het priesterschap weer die hij zijn hele leven uitdroeg. Hij hield de heiligen steeds voor dat door het werk van priesterschapsdragers ‘de heerlijkheid en macht Gods kenbaar [worden]’ ten gunste van anderen.7 [Zie suggestie 1 op p. 218.]

Leringen van Lorenzo Snow

Priesterschapsdragers zijn boodschappers van de Almachtige, met gedelegeerd gezag uit de hemel om heilige verordeningen te bedienen.

Wij, de heiligen der laatste dagen, betuigen dat wij de volheid van het eeuwigdurende evangelie van God ontvangen hebben. Wij betuigen dat wij het heilige priesterschap bezitten — het gedelegeerde gezag van God aan de mens, waardoor wij de verordeningen op voor Hem aanvaardbare wijze kunnen bedienen.8

Ieder die zich voor God verootmoedigt en zich in water laat onderdompelen, na bekering, tot vergeving van zijn zonden, zal door handoplegging de gave van de Heilige Geest ontvangen. Kan ik die aan hem geven? Nee, ik ben slechts een boodschapper van de Almachtige aan wie gezag is gedelegeerd, die de onderdompeling verricht tot vergeving van zonden. Ik dompel hem als gezagsdrager alleen in water onder. Ik leg hem alleen de handen op zodat hij de Heilige Geest kan ontvangen. God erkent dan vanuit zijn tegenwoordigheid mijn gezag, erkent dat ik zijn boodschapper ben en verleent die persoon de Heilige Geest.9

Bij het dopen van mensen en het bedienen van de verordeningen van dit heilige priesterschap heeft God mijn bediening bevestigd door middel van de Heilige Geest, ter overtuiging van de personen die de verordeningen ondergingen dat het gezag uit de hemel was gedelegeerd. En iedere ouderling die is uitgegaan om dit eeuwigdurende evangelie te prediken en in de geest van zijn roeping heeft gehandeld, kan hetzelfde getuigen: dat door zijn bediening van deze heilige verordeningen de heerlijkheid en macht van God op overtuigende wijze kenbaar zijn geworden op het hoofd van wie ze ontvangen hebben. Dit is ons getuigenis, dit was het getuigenis [in 1830] van iemand die beweerde dat God hem gemachtigd had om mensen tot vergeving van zonden te dopen en hun de handen op te leggen om de Heilige Geest te ontvangen, waardoor zij kennis uit de eeuwige werelden zouden verkrijgen dat hij dit gezag had. Die persoon was Joseph Smith. Hij verleende dit gezag, dat hij van heilige engelen ontvangen had, aan anderen die werden uitgestuurd om tot de wereld te getuigen dat wie deze heilige verordeningen ontvingen, het getuigenis van de Almachtige zouden krijgen dat zij aldus gemachtigd waren om die verordeningen te bedienen. En dit is ons getuigenis, dit is mijn getuigenis voor dit volk en voor de wereld.10

Waar ter wereld vindt u geestelijken die de stelling durven innemen die onze ouderlingen innemen? Waar is de man of groep mannen die voor de wereld durft te beweren dat hij door God gemachtigd is om bepaalde verordeningen aan de mensen te bedienen waardoor zij openbaringen van God kunnen ontvangen? Iemand die een dergelijke leer verkondigt, valt al snel door de mand als hij een bedrieger is — hij zou zichzelf in een netelige positie plaatsen en het zou spoedig blijken of hij dat gezag al dan niet bezat. Onze ouderlingen durven die positie echter wel in te nemen. (…) God heeft zijn heilige engelen uit de hemel gezonden en het gezag aan de mens hersteld om de verordening[en] van het evangelie te bedienen.11 [Zie suggestie 2 op p. 218.]

Het priesterschap helpt ons geluk in dit leven en in de eeuwigheid te vinden.

Het priesterschap is hersteld. Het is aan de mens gegeven opdat daardoor allen het voorrecht mogen genieten om goed en gelukkig te worden. Het evangelie leert ons hoe we uitmuntend, goed en gelukkig kunnen worden. De geest van het evangelie van Christus leert ons alle dingen die nodig zijn voor ons welzijn nu en later.

We hebben die doeleinden nu voor ogen en dienen ze voortdurend voor ogen te houden. Kijk eens vijfentwintig jaar terug, of voor mijn part tien jaar — velen zijn al zo lang in de kerk — en zie hoe ver we gekomen zijn. We zien verder en begrijpen dingen beter. We zijn dan ook beter voorbereid op de dingen die zich op aarde aan het afspelen zijn dan we tien, vijftien, twintig of vijfentwintig jaar geleden waren. We weten hoe we ons nuttig kunnen maken en dingen moeten doen zoals ze gedaan behoren te worden. (…)

(…) Het priesterschap heeft als oogmerk alle [mensen] gelukkig te maken, kennis te verspreiden en allen op hun beurt in dezelfde zegeningen te laten delen.12

Met dat doel is het heilige priesterschap in onze tijd gegeven, om de heiligen Gods hier te leiden en te volmaken. En evenredig aan de mate waarin we in deze wereld intelligentie, integriteit en trouw ontwikkelen (…), zal onze verhoogde staat zijn wanneer we ons achter de sluier bevinden.13

De Heer heeft gezegd dat Hij ons alles zal geven wat Hij heeft — en wel volgens de eed en het verbond die tot het priesterschap behoren [zie LV 84:33–44]. Niemand hoeft te twijfelen aan wat Jezus zegt, opgetekend in het boek Openbaring: ‘Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon.’ [Openbaring 3:21.] Kan er iets zijn wat daar boven uitstijgt? Omvat dat niet alle dingen?14

Dit evangelie dat we uit de hemel ontvangen hebben en het priesterschap dat we bezitten, zijn geopenbaard voor het heil van het mensdom. We moeten daar goed bij stilstaan.15 [Zie suggestie 3 op p. 218.]

Rechtschapen priesterschapsdragers streven ijverig en energiek naar geestelijke gaven waarmee ze anderen kunnen dienen.

Ik wil graag enkele woorden van raad, instructie en aansporing tot mijn broeders in de priesterschap richten. Op u rusten grote en heilige plichten, die niet alleen het heil van deze generatie betreffen, maar ook van vele generaties die geweest zijn en die nog zullen komen. De glorierijke banier van Immanuëls koninkrijk is weer opgericht in de wereld en moet in alle natiën, koninkrijken en wereldrijken worden ontvouwd. De waarschuwende stem (…) moet onder alle mensen klinken; de Heer heeft u met dat doel uitgekozen, ja, de horens van Jozef, om de volken samen te stoten [zie Deuteronomium 33:13–17]. U kunt uw heilige roeping niet ijverig of naarstig genoeg proberen groot te maken, en wel op een wijze die u en de mensheid tot het meeste nut is.16

Er zijn goede mannen in deze kerk met goede gevoelens, die het echter aan geloof en energie ontbreekt om werkelijk te verkrijgen waar ze recht op zouden hebben. Als hun geloof, hun energie en hun vastberadenheid met hun goede gevoelens en verlangens in overeenstemming waren, zouden ze werkelijk machtige mannen in Israël zijn. Ziekten, plagen en de macht van de boze zouden als kaf voor de wind verdreven worden. Toch zeggen we dat we een goed volk zijn, en dat we niet alleen standhouden maar ook grote vooruitgang maken in rechtschapenheid voor God, wat ongetwijfeld zo is. Maar ik verzeker u, broeders en zusters, dat er ouderlingen onder ons zijn die met geestelijke gaven zijn begiftigd die ze met de hulp van de Heilige Geest tot bloei kunnen brengen. We moeten de gaven van het evangelie met de nodige ijver en volharding ontwikkelen. Wanneer de profeten van weleer een bepaalde zegen of belangrijke kennis, openbaring of visioen wensten, vastten en baden ze daar soms dagen en zelfs weken voor.17

Jonge broeders, wanneer alles zich tegen u lijkt te keren en tegen lijkt te zitten, doe dan u plicht en u zult sterk en krachtig worden. De zieken zullen door uw bediening genezen, duivels zullen voor u vlieden, de doden herrijzen, en alles wat de mens sedert de tijd van Adam heeft gedaan, zult u met de macht van God en gepaste ambitie ook kunnen doen.18

We moeten vol ambitie naar reinheid, deugd, trouw en godsvrucht streven, anders gaat de overwinnaarskroon aan ons voorbij. We moeten die beginselen ons eigen maken, in ons wezen opnemen, een deel van ons maken. Dan vormen we een kern, een bron van waarheid, van billijkheid, gerechtigheid en barmhartigheid, van alles wat goed en groots is. Dat van ons het licht, het leven, de macht en de wet mogen uitgaan om een dolende wereld te leiden, te besturen en te helpen verlossen, handelend als de zoons van God namens en ten behoeve van onze Vader in de hemel. We verwachten in de opstanding de machten van ons priesterschap uit te oefenen — en die kunnen we alleen uitoefenen in zoverre we rechtschapenheid en volmaaktheid bereiken. We moeten naar deze kwalificaties streven, zodat we in de morgen van de opstanding zullen bezitten wat we in deze wereld verkregen hebben! Godsvrucht kan niet verleend worden, die zullen we moeten verwerven, iets wat de godsdienstige wereld vreemd en jammer genoeg lijkt te ontgaan. Heb het welzijn van anderen voor ogen, dan zullen anderen uw welzijn voor ogen hebben. Laat iemand die groot wil zijn, goed zijn, en het belang van het geheel nastreven en de dienaar van allen worden.19

Als heiligen van God, ouderlingen van Israël, dienen we bereidwillig onze tijd en inzet toe te wijden, en alle nodige offers te brengen om ons geestelijk zo toe te rusten dat we in onze uiteenlopende roepingen optimaal functioneren. Moge de Heer ieder hart inspireren met het belang van deze zaken, en dat we ijverig en energiek mogen streven naar de gaven en machten die beloofd worden in het evangelie waaraan we gehoorzaam zijn.20 [Zie suggestie 4 hierna.]

Suggesties voor studie en onderwijs

Denk na over deze suggesties terwijl u het hoofdstuk bestudeert of uw les voorbereidt. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. Neem het relaas op pp. 209, 211–212 door. Hoe kunnen dragers van het Melchizedeks priesterschap zich op het geven van priesterschapszegens voorbereiden? Hoe kunnen we ons allemaal voorbereiden om priesterschapszegens te ontvangen?

  2. Lees de alinea onderaan p. 213. Hoe wordt door de verordeningen van het priesterschap de macht der goddelijkheid kenbaar in ons leven?

  3. In welke opzichten helpen priesterschapsverordeningen en -zegens ons gelukkig te worden? Hoe helpen ze ons eeuwig geluk te verkrijgen? Denk in verband met deze vragen na over de leringen van president Snow op p. 215.

  4. Lees op pp. 216–217 over de geestelijke gaven die president Snow priesterschapsdragers graag ziet ontwikkelen. Wat denkt u dat het betekent om een geestelijke gave te ontwikkelen? Hoe valt deze raad door alle leden van de kerk toe te passen?

Relevante teksten: Jakobus 5:14–15; Alma 13:2–16; LV 84:19–22; 128:8–14; Geloofsartikelen 1:3, 5

Onderwijstip: ‘Om de leerlingen op het beantwoorden van vragen voor te bereiden, kunt u hun, voordat u iets leest of presenteert, vertellen dat u om hun mening zal vragen. (…) U kunt bijvoorbeeld zeggen: “Luister goed naar wat ik nu ga voorlezen, zodat u kunt vertellen wat u het meeste aanspreekt.” Of: “Let tijdens het voorlezen van deze tekst op of u begrijpt wat de Heer ons over geloof duidelijk wil maken.”’ (Onderwijzen — geen grotere roeping, p. 69.)

Noten

  1. Zie brief aan Brigham Young. In: The Italian Mission (1851), p. 11.

  2. Zie ‘Organization of the Church in Italy’, Millennial Star, 15 december 1850, p. 371.

  3. Brief aan Brigham Young. In: The Italian Mission, p. 14.

  4. Brief aan Brigham Young. In: The Italian Mission, p. 14.

  5. Geciteerd in: ‘Organization of the Church in Italy’, p. 371.

  6. Zie brief aan Brigham Young. In: The Italian Mission, p. 15.

  7. Conference Report, april 1880, p. 81.

  8. Deseret News: Semi-Weekly, 23 januari 1877, p. 1.

  9. Deseret News, 24 januari 1872, p. 598.

  10. Conference Report, april 1880, pp. 81–82.

  11. Deseret News: Semi-Weekly, 2 december 1879, p. 1.

  12. Deseret News, 15 mei 1861, pp. 81–82.

  13. Deseret Evening News, 6 oktober 1880, p. 2; naar een gedetailleerd verslag van een toespraak van Lorenzo Snow op de algemene oktoberconferentie van 1880.

  14. ‘The Object of This Probation’, Deseret Semi-Weekly News, 4 mei 1894, p. 7.

  15. In: Journal History, 11 juli 1865, p. 2.

  16. ‘Address to the Saints in Great Britain’, Millennial Star, 1 december 1851, p. 362.

  17. Deseret News: Semi-Weekly, 15 augustus 1882, p. 1.

  18. In: ‘Anniversary Exercises’, Deseret Evening News, 7 april 1899, p. 9.

  19. ‘Address to the Saints in Great Britain’, pp. 362–363.

  20. Deseret News: Semi-Weekly, 15 augustus 1882, p. 1.

Een hedendaagse foto van het gebied Piedmont in Italië, waar ouderling Lorenzo Snow aan het begin van de jaren 1850 als zendeling werkzaam was.

Alle getrouwe leden van de kerk worden door priesterschapsverordeningen en verbonden gezegend.

Drie van de apostelen van weleer, Petrus, Jakobus en Johannes, verlenen het Melchizedeks priesterschap aan Joseph Smith en Oliver Cowdery.