Hoofdstuk 16
‘Dat we één mogen worden’
‘De stem van de Almachtige heeft ons te midden van alle verwarring (…) opgeroepen om een eensgezinde, liefdevolle broederschap te vormen, waarin we elkaar liefhebben zoals we onszelf liefhebben.’
Uit het leven van Lorenzo Snow
Voordat de heiligen Nauvoo verlieten, kwamen de leiders van de kerk in de tempel bijeen. Zij sloten een verbond dat ze hun inspanningen nooit zouden opgeven, ‘met alle middelen en invloed waarover [zij] de beschikking hadden, totdat alle heiligen die verplicht waren Nauvoo te verlaten naar een vergaderplaats van de heiligen waren overgebracht.’1 President Brigham Young hield zich vastberaden aan zijn verbond en richtte in 1849 het permanent emigratiefonds op. Uit dit fonds leende de kerk geld uit aan emigrerende heiligen, waarbij men werd geacht de lening na aankomst in Utah en het vinden van werk terug te betalen.
President Young riep ouderling Lorenzo Snow en anderen om geld voor dit fonds te werven. Het was voor ouderling Snow niet gemakkelijk om de heiligen om een bijdrage te vragen — ze waren immers zelf arm nadat ze van plaats naar plaats waren verdreven voordat ze zich in de Salt Lake Valley vestigden. Hij schreef in zijn dagboek: ‘Ik moest om geld aankloppen bij de heiligen die, na te zijn beroofd en geplunderd, een reis van meer dan 1600 kilometer hadden afgelegd en zich net hadden gevestigd in een onbewaterde, verlaten uithoek van de uitgestrekte “Amerikaanse woestijn”, wat bepaald geen gemakkelijke onderneming was. Op slechts enkele uitzonderingen na konden de mensen zeer weinig of niets missen.’ Toch gaven mensen overal waar ouderling Snow aanklopte alles wat men kon missen. Hij schreef: ‘De moeite en bereidheid die iedereen aan de dag legde om toch iets van het weinige dat ze hadden te geven — het gevoel van vrijgevigheid en generositeit dat ik overal te midden van de armoede aantrof, de hartelijke ontvangst ondanks dat armoede troef was, vervulden mijn hart met grote vreugde. Eén man stond erop dat ik zijn enige koe zou nemen. Hij zei dat de Heer hem had verlost en hem had gezegend doordat hij zijn vroegere land had mogen verruilen voor een land van vrede. Hij vond dat hij slechts zijn plicht vervulde door zijn enige koe te geven, en dat een ander dat ook voor hem zou doen als de situatie omgekeerd was.’
Nadat hij donaties in het noorden van Utah had ingezameld, merkte ouderling Snow op: ‘De heiligen lieten hun hart spreken en gaven gezien hun omstandigheden in ruime mate, en wel met opgewekt gemoed.’2
Hoewel de mensen individueel weinig konden bijdragen, zijn de gezamenlijke bijdragen velen tot zegen geweest. Het permanent emigratiefonds ontsteeg het oorspronkelijke doel en hielp meer mensen dan alleen de kerkleden uit Nauvoo. Het fonds heeft 38 jaar lang tienduizenden bekeerlingen uit vele landen geholpen zich bij hun medeheiligen te voegen. [Zie suggestie 1 op p. 207.]
Leringen van Lorenzo Snow
Wanneer we verenigd zijn in het evangelie, toont de Heer zijn karakter door middel van ons aan de wereld.
Jezus bad tot zijn Vader dat zij die de Vader Hem uit de wereld had gegeven één mochten zijn zoals Hij en de Vader één waren. Hij bad ook dat de Vader hun dezelfde liefde zou geven die Hij voor Hem had, dat Hij in hen en de Vader in Hem mocht zijn, opdat zij allen één zouden zijn. Daar schuilt iets heel belangrijks in. We moeten eraan werken om net zo te worden als de Vader en de Zoon, één in alle dingen.3
Uit de verzen die ik gelezen heb [Johannes 17:19–21] blijkt het belang en de noodzaak van eensgezindheid onder de apostelen, om de doeleinden van de Heer in de wereld te kunnen verwezenlijken. Want tenzij de apostelen en wie in hen geloofden één waren, kon de wereld niet in de zending en doeleinden van de Heiland geloven. Daarom bad Jezus tot de Vader dat alleen die de Vader Hem gegeven had één mochten worden, zoals Hij en de Vader één waren, opdat de wereld mocht geloven dat de Vader Hem gezonden had. Dat had de Heer ook voor ogen toen Hij de Israëlieten van hun slavernij in Egypte bevrijdde. Hij wilde ze een verenigd volk maken, een natie Gode ten eigendom die God kon eren en respecteren opdat de wereld mocht geloven, en dat ze de zegeningen mochten ontvangen die Hij over hen wilde uitstorten, aangezien de hele menselijke familie het nageslacht van God is. En als de Israëlieten zich aan zijn voorschriften hadden gehouden, zou de wereld daar ongetwijfeld veel baat bij hebben gehad en waren de doeleinden van God in veel grotere mate verwezenlijkt. De Heer wilde zijn karakter en het karakter van de hemelen tonen, en wilde zijn liefde en zegeningen door middel van Israël tot het hele mensdom uitstrekken. Israël was echter ongehoorzaam en wilde niet naar zijn stem luisteren. (…)
Als we onenigheid in ons midden hebben, zij het op geestelijk of stoffelijk gebied, kunnen we nooit het volk worden dat God met ons voorheeft. We kunnen dan ook geen werktuig in zijn handen worden om de wereld te laten geloven dat het heilige priesterschap is hersteld en dat we het eeuwigdurende evangelie hebben. Als we de doeleinden van God willen verwezenlijken, moeten we doen wat Jezus deed — onze eigen wil in overeenstemming brengen met de wil van God, niet slechts in één ding, maar in alle dingen, en zo leven dat de wil van Gods in ons is.4 [Zie suggestie 2 op p. 207.]
Eenheid is van wezenlijk belang in de kerk en in ons gezin.
In ons midden dient meer eensgezindheid te heersen dan nu het geval is. Het Quorum der Twaalf kent volmaakte eensgezindheid. Moet er ook geen volmaakte eenheid in dat quorum zijn? Iedereen zal zonder meer beamen dat in het Quorum der Twaalf Apostelen volmaakte eensgezindheid dient te heersen. (…) En er is ook sprake van volmaakte eensgezindheid binnen het Eerste Presidium. Zo hoort dat immers ook? Iedereen zal zeggen dat dat zeker zo hoort. En dient er ook geen volmaakte eensgezindheid te heersen onder de zeven presidenten der Zeventig? Iedereen zal dat wederom beamen. Moet er geen volmaakte eensgezindheid zijn in de hoge raden van de diverse ringen van Zion? Dat dient zeker zo te zijn, en er is ook een manier om die eensgezindheid te bewerkstelligen. Hetzelfde geldt voor de overige organisaties en quorums. Moet er geen volmaakte eensgezindheid onder de leden van een ringpresidium heersen? Jazeker, en als ik ringpresident was, zou ik niet rusten tot ik die eensgezindheid met mijn raadgevers had bereikt. Moet er geen eensgezindheid onder de bisschop en zijn raadgevers heersen? Dat behoort zeker het geval te zijn.
Wel, wat is er belangrijker? Moet er geen eensgezindheid in het gezin heersen? (…) Dat behoort zeker zo te zijn. En waarom zou iemand tevreden zijn, waarom zou een echtgenoot en vader van een gezin tevreden zijn tot hij volmaakte eensgezindheid weet te bewerkstelligen, voor zover dat mogelijk is? In dat opzicht dient de vader zo volmaakt te worden in zijn gezin als dat in dit leven maar mogelijk is. En de vrouw dient zo volmaakt te worden als ze in dit leven maar kan worden. Dan zijn ze bereid om hun kinderen zo volmaakt te laten worden als ze maar willen en kunnen worden. De vader en moeder dienen de nodige voorzichtigheid te betrachten. De vrouw dient in het bijzijn van haar kinderen zich nooit respectloos over haar man uit te laten. Als ze van mening is dat haar man iets verkeerds heeft gedaan (wat best zou kunnen), moet ze daar in het bijzijn van haar kinderen nooit over spreken. Ze behoort hem dan onder vier ogen en op vriendelijke wijze op zijn fouten te wijzen, maar zich in het bijzijn van de kinderen nooit respectloos over de vader uit te laten. Voor de vader geldt hetzelfde. Hij heeft niet het recht om zich in het bijzijn van haar kinderen respectloos over zijn vrouw uit te laten. Ik bid dat God de man en de vrouw de geest en het begrip zal geven om zich in die zaken te beheersen. Ik weet dat veel moeilijkheden die zich nu voordoen, en het gebrek aan respect dat we jegens de priesterschap aantreffen, onder de jonge mensen voortkomen uit moeilijkheden binnen het gezin. In hun bijzijn zijn vaak respectloze woorden geuit, door de vader over de moeder of door de moeder over de vader. Ik weet dat die dingen zo gaan.5 [Zie suggestie 3 op p. 208.]
We worden eensgezind als we elkaars vrede en geluk nastreven.
We praten vaak over het beginsel van onze naaste liefhebben als onszelf. We praten erover en denken er ook wel eens over na, maar in hoeverre verdiepen we ons echt in de geest van deze dingen en zien we dat het probleem bij onszelf ligt? We moeten inzien dat we volgens bepaalde beginselen dienen te handelen waardoor we als volk verenigd raken, waardoor we in onze gevoelens naar elkaar eensgezind worden. En dat kan alleen als we aan bepaalde voorwaarden voldoen, waaraan wij ons steentje moeten bijdragen.
Hoe kunt u een goede band met elkaar krijgen? Hoe kan een man een goede band met zijn buurman krijgen? Als twee mannen voor het eerst met elkaar te maken krijgen, hoe zorgen ze dan dat ze vriendschap en genegenheid voor elkaar ontwikkelen? Dat gebeurt niet vanzelf en komt ook niet van één kant, daar moeten beide partijen in investeren. Het kan niet zo zijn dat slechts een van de twee zich ervoor inspant om die gevoelens aan te kweken. Dat is niet voldoende. Om eensgezindheid te bereiken in gedachten en gevoelens zullen beiden daar iets voor moeten doen. (…)
(…) Van [beide] kanten moet er iets gebeuren om elkaars vriendschap te winnen en als gemeenschap eensgezind te worden. (…)
(…) Laat uw gedachten ook uitgaan naar de noden en behoeften van de vrienden om u heen. En wanneer u uw vrienden vooruit kunt helpen, doe dat dan. Daardoor zult u merken dat u de dingen die u nodig hebt sneller in de schoot geworpen krijgt dan wanneer u er op uit bent ze alleen voor uzelf te verkrijgen, zonder oog voor de noden en behoeften van uw vrienden. Ik weet dat dit een goed en belangrijk beginsel is. (…)
(…) We dienen te beseffen dat we de vrede en het geluk van de mensen om ons heen voor ogen moeten houden, en dat we nooit aan de gevoelens en rechten van onze medemensen voorbij mogen gaan. Als iemand de rechten van zijn broeder met voeten treedt, zal het vertrouwen dat tussen hen bestond binnen de kortste keren verdwenen zijn. Hoe lang zal het dan niet duren voordat dat vertrouwen weer is hersteld? Dat zal de nodige tijd kosten. Daar moeten we op bedacht zijn. In mijn beleving moeten we onze overwegingen, gedachten en daden richten op het welzijn van de mensen om ons heen. We dienen te beseffen dat zij net zo goed rechten en voorrechten genieten als wij, daar moeten we ons terdege van bewust zijn.
Iemand die voortdurend de belangen van de mensen om hem heen voor ogen heeft en bij alles en in alle dingen zijn broeders tot zegen wil zijn, draagt bij aan zijn eigen geluk en verspreidt dat om zich heen. Als iemand echter een tegenovergestelde koers vaart en zich niet voor het welzijn van anderen inspant maar zich kritisch en laatdunkend opstelt, zal hij dan dezelfde resultaten boeken? Vergeet het maar.
(…) Als we voelen dat we meer kunnen doen om het vertrouwen in onszelf te versterken en dat van anderen te winnen, zijn we geneigd om anderen waar mogelijk te helpen om zo de vriendschapsbanden aan te halen. Alleen op die wijze kunnen we eensgezind worden en laten zien dat we vriendelijke en broederlijke gevoelens koesteren. Die gevoelens moeten uit onze werken blijken. We schudden niet iemand de hand en wensen hem Gods zegen toe, om de volgende dag voorbij te gaan aan wat we eerder hebben gezegd en geen rekening te houden met zijn gevoelens.6
Wanneer iemand niet gewillig is offers te brengen ten behoeve van zijn broeders, en wanneer hij weet dat hij de gevoelens van zijn broeders kwetst, (…) is die man voor de Heer niet aanvaardbaar. En waar is de liefde van hem voor zijn broeder?
Wanneer een broeder geen moeite wil doen voor zijn broeder, hoe kan hij dan laten blijken dat hij zijn broeder liefheeft? Ik zeg u dat we dwaas en zwak zijn als we niet coulant zijn jegens onze broeders, als we meteen op onze achterste benen staan wanneer zij onze rechten met voeten treden en als we uit wraak onmiddellijk op hun tenen gaan staan. (…) Wanneer ik een broeder zie die gekwetst is en zich direct tegen de vermeende overtreder keert, is die broeder in mijn ogen ver van het pad van zijn plicht afgedwaald. Ik zeg hem dat hij zich moet beheersen, anders kan hij nooit in het koninkrijk van God behouden worden.7
Ik zal nu enkele passages uit de Leer en Verbonden voorlezen:
‘Mijn discipelen in dagen vanouds trachtten elkaar te beschuldigen en vergaven elkaar niet in hun hart; en wegens dat kwaad werden zij bezocht en zwaar gekastijd.
‘Daarom zeg Ik u, dat gij elkaar dient te vergeven, want wie zijn broeder zijn overtredingen niet vergeeft, staat veroordeeld voor het aangezicht des Heren, want in hem verblijft de grotere zonde.’ [LV 64:8–9.] (…)
Ik lees hier dat de discipelen van de Heiland één ding niet konden opbrengen — ze wisten niet de gewenste eensgezindheid in hart en hoofd te bewerkstelligen, waarvoor de Heer hen terechtwees. De Heer vereist dat wij elkaar vergeven, tot zeventig maal zeven keer toe. Ook als de ander niet om vergeving vraagt, worden we geacht te vergeven. (…) Wie zijn broeder niet vergeeft, leren wij, in hem verblijft de grotere zonde — dat wil zeggen: hij is een grotere zondaar dan de persoon die hem iets heeft aangedaan. De Heer vraagt van ons dat we onze naaste liefhebben als onszelf. Dat is lang niet altijd eenvoudig, maar we moeten dat stadium van volmaaktheid zien te bereiken, wat ons ook zal lukken.8 [Zie suggestie 4 op p. 208.]
Als we eensgezind in het evangelie worden, nemen we in licht en intelligentie toe en bereiden we ons voor om in Gods tegenwoordigheid te verblijven.
We dienen naar eensgezindheid te streven en net als David en Jonathan met hart en ziel verbonden te raken [zie 1 Samuël 18:1]. We moeten liever onze arm willen kwijtraken dan die tegen elkaar op te heffen. Wat zouden we een machtig volk zijn als we in die omstandigheden waren. Dat moet ook ons streven zijn, hoe weinig vriendschap we op dit moment ook koesteren. Ik kan u zeggen dat de dag zal aanbreken waarop we aldus verenigd moeten zijn als we ooit bij God verkeren. We zullen moeten leren onze naaste lief te hebben als onszelf. Daar moeten we naartoe werken, hoe ver we er nu ook van verwijderd zijn. Dat maakt niet uit, we moeten deze beginselen leren en ze ons eigen maken. Ik zie dat duidelijk voor me, daarom spreek ik er op deze wijze over. Ik wil de heiligen die dingen inprenten en ze die dagelijks laten voelen.9
De stem van de Almachtige heeft ons te midden van alle verwarring, hetgeen Babylon is, opgeroepen om een eensgezinde, liefdevolle broederschap te vormen, waarin we elkaar liefhebben zoals we onszelf liefhebben. Wanneer we dat doel uit het oog verliezen, trekt de Geest van God Zich in die mate van ons terug. Maar als we de evangelieverbonden nakomen die we eerder hebben gesloten, nemen we in die mate in licht en intelligentie toe. We zijn dan ook terdege voorbereid op wat er komen gaat. En wanneer we ons trouw aan onze verbonden blijven houden, wordt het fundament waarop we staan als de zuilen des hemels — onwrikbaar.10 [Zie suggestie 5 op p. 208.]
Suggesties voor studie en onderwijs
Denk na over deze suggesties terwijl u het hoofdstuk bestudeert of uw les voorbereidt. Zie pp. V–VII voor meer informatie.
-
Lees Lorenzo Snows ervaring met het permanent emigratiefonds door (pp. 199, 201). Welke mogelijkheden kennen we tegenwoordig in de kerk om anderen met geld of goederen te helpen? Hoe kunnen we hierdoor eensgezinder worden?
-
Overdenk de leringen van president Snow over waarom de Heer eensgezindheid onder ons verlangt (pp. 201–202). Waarom denkt u dat andere mensen eerder een getuigenis van de Heer en zijn herstelde kerk zullen krijgen wanneer ze zien dat er eendracht onder ons heerst? Hoe kunnen hun gevoelens veranderen wanneer ze verdeeldheid onder ons bespeuren?
-
Bestudeer de paragraaf die onderaan p. 202 begint. Hoe is deze raad op ons gezin van toepassing? Bedenk wat u kunt doen om meer eensgezindheid in uw gezinsrelaties te bevorderen.
-
Hoe kunnen we eensgezindheid in onze zustershulpvereniging of ons priesterschapsquorum ervaren, ook al liggen onze interesses en ideeën uiteen? (Zie voor enkele voorbeelden pp. 203–206.) Op welke manieren hebt u profijt gehad van de eensgezindheid in uw gezin, in de kerk en in de gemeenschap waar u woont?
-
Waarom denkt u dat liefde voor elkaar van ons ‘een machtig volk’ kan maken? Hoe beïnvloedt liefde voor anderen onze levenswijze? Lees de laatste twee alinea’s van dit hoofdstuk terwijl u over deze vragen nadenkt of ze bespreekt (pp. 206–207).
Relevante teksten: Psalmen 133; Johannes 13:34–35; Romeinen 12:5; Mosiah 18:21; 4 Nephi 1:15–17; LV 51:9; Mozes 7:18