Hoofdstuk 3
Voortdurende bekering: blijven groeien in de beginselen van de waarheid
‘Onze godsdienst moet een deel van onszelf worden, een deel van ons wezen dat we niet kunnen afleggen.’
Uit het leven van Lorenzo Snow
Lorenzo Snow liet zich in juni 1836 dopen en bevestigen. Later vertelde hij over zijn ontluikende getuigenis: ‘Ik geloofde dat zij [de heiligen der laatste dagen] de ware godsdienst hadden en ik sloot me bij de kerk aan. Tot zover was mijn bekering puur verstandelijk.’1 Hij zei later: ‘Ik wist zeker dat ik er onder die omstandigheden goed aan had gedaan.’2 Hoewel hij een tijdje vrede had met zijn beslissing, verlangde hij al snel naar een bijzondere manifestatie van de Heilige Geest. Hij zei: ‘Ik had geen manifestatie gehad, maar verwachtte er wel een.’3
‘Ik kreeg die manifestatie niet meteen na mijn doop, zoals ik verwacht had’, zei hij later. ‘Maar hoewel het enige tijd duurde, was het besef toen ik die eenmaal ontving, veel volmaakter, tastbaarder en wonderbaarlijker dan ik had gehoopt en verwacht. Zo’n twee of drie weken na mijn doop, toen ik op een dag zat te studeren, begon ik na te denken over het feit dat ik nog geen kennis van de waarheid van het werk had ontvangen — dat ik nog niet de vervulling had ontvangen van de belofte “indien iemand diens wil doen wil, zal hij van deze leer weten” [zie Johannes 7:17], en ik begon me erg onrustig te voelen.
‘Ik legde mijn boeken weg, ging het huis uit, en liep door de velden onder de benauwende invloed van een zwaarmoedige, wanhopige geest, terwijl ik door een onbeschrijfelijke wolk van duisternis omgeven leek te worden. Ik was eraan gewend om aan het eind van de dag in een bos bij mijn huis in gebed te gaan, maar nu had ik er geen behoefte aan.
‘De geest van het gebed had me verlaten en het leek wel of de hemelen boven me van koper waren. Toen ik uiteindelijk besefte dat het tijd voor mijn persoonlijke gebed was, besloot ik die routine niet te doorbreken. Als een formaliteit knielde ik gewoontegetrouw op de gebruikelijke plaats neer, maar zonder de gevoelens die ik normaal gesproken had.
‘Ik had mijn lippen nauwelijks geopend om te bidden of ik hoorde boven mijn hoofd een ritselend geluid als van zijden gewaden. Onmiddellijk daalde de Geest van God op mij neer, en mijn hele wezen werd er volledig door omhuld en vervuld, van top tot teen. Wat voelde ik me blij en gelukkig! Geen taal kan de ogenblikkelijke overgang beschrijven van een dichte mist van mentale en geestelijke duisternis, naar een schittering van licht en kennis, die mij op dat moment werd verleend. Toen ontving ik de volmaakte kennis dat God leeft, dat Jezus Christus de Zoon van God is, en dat het heilig priesterschap en de volheid van het evangelie zijn hersteld.
‘Het was een volledige doop — een tastbare onderdompeling in dat hemelse element en beginsel, namelijk de Heilige Geest, die zelfs wezenlijker en tastbaarder op ieder onderdeel van mijn gestel inwerkte dan de onderdompeling in water. Voor zover mijn gezond verstand en geheugen intact blijven, is in mij voor eeuwig iedere vorm van twijfel verdwenen over het historische feit dat het “Kindeke van Betlehem” waarlijk de Zoon van God is, en dat Hij zich nu aan de mensen openbaart en kennis verschaft, op dezelfde wijze als in de tijd van de apostelen. Ik was volkomen gerustgesteld, want aan mijn verwachtingen was meer dan voldaan; ik mag wel zeggen: in eeuwige mate voldaan.
‘Ik weet niet meer hoe lang ik in die staat van hemelse vreugde en goddelijke verlichting verkeerde, maar het duurde verscheidene minuten voordat het celestiale element dat me vervulde en omgaf geleidelijk aan begon te verdwijnen. Toen ik opstond en mijn hart vervuld was met dankbaarheid jegens God, meer dan ik onder woorden kon brengen, voelde ik — ja, wist ik dat Hij mij had verleend wat alleen een Almachtig Wezen kan verlenen — iets wat waardevoller is dan alle rijkdom en eer die de wereld kan schenken.’4
Lorenzo Snow is het getuigenis dat hij die dag ontving trouw gebleven en is ijverig aan de slag gegaan om zijn geestelijke kennis te vergroten en anderen daarbij te helpen. Hij zei: ‘Vanaf dat moment heb ik geprobeerd om zo te leven dat ik zijn Heilige Geest niet kwijt zou raken, maar voortdurend leiding van Hem zou ontvangen, mijn zelfzucht en verkeerde ambities opzij zou proberen te zetten en me voor het werk van de Heer in zou zetten.’5 Hij verklaarde: ‘Voor zover mijn geheugen intact blijft en mijn gezond verstand zich laat gelden, kan ik het krachtige getuigenis en de kennis die ik heb ontvangen niet voor me houden.’6 [Zie suggestie 1 op p. 70.]
Leringen van Lorenzo Snow
Een getuigenis verkrijgen is een goed beginpunt voor heiligen der laatste dagen.
Ons geloof rust op een groots en heerlijk fundament. Ik weet dat persoonlijk. Ik was nog maar kort lid van deze kerk toen ik een volmaakte kennis ontving dat er een God is, dat er een Zoon, Jezus Christus, is en dat Joseph Smith door God als zijn profeet werd erkend. Die kennis kon een mens niet overbrengen. Zij werd door de Almachtige aan mij geopenbaard. Dat is een uitstekend beginpunt voor een heilige der laatste dagen en iets wat ieder mens die op dit pad voort wil gaan op een zeker moment nodig heeft. Ieder individu krijgt te maken met omstandigheden waarin hij kracht nodig heeft, en die kracht spruit voort uit de wetenschap dat het pad dat hij volgt hem de vervulling van zijn grootste en hoogste verlangens zal schenken.7
Broeders en zusters, er zijn enkele zaken waar u en ik bij stil moeten staan. De tijd is gekomen dat iedere man en iedere vrouw zelf dienen te weten op welk fundament ze bouwen. We moeten allemaal proberen om dichter bij de Heer te komen. We moeten een stapje voorwaarts gaan en een zekere kennis verkrijgen van de dingen die we beter dienen te begrijpen. Dat is het voorrecht van iedere heilige der laatste dagen.8 [Zie suggestie 2 op p. 70.]
We kunnen in geloof en geestelijke kennis toenemen.
Mannen en vrouwen kunnen in geestelijke kennis toenemen. Zij kunnen zich met de jaren ontwikkelen.9
Ik merk dat de heiligen der laatste dagen vooruitgang maken, dat ze beter opgeleid zijn. Onze ontwikkeling gaat steeds verder. We klimmen op naar een hogere sfeer en naar een hoger niveau. We zijn zodanig opgeleid, dat de wijsheid van de wereld met al haar voortbrengselen en valse leringen en beginselen geen vat zal hebben op de heiligen der laatste dagen. Zij stijgen boven de theorieën en bedenksels van menselijke makelij uit en vergasten zich aan hogere waarheden die het verstand verheffen en het begrip verruimen. Zij vereenzelvigen zich daardoor meer en meer met de ware beginselen van het leven en de heerlijkheid. Ons hart is vervuld van deze waarheden, en hoewel we niet in staat zijn de precieze dag of het moment aan te duiden waarop ons geloof is toegenomen, merken we wel, terugblikkend op de voorbije weken, maanden en jaren, dat we in geloof en kennis en vertrouwen in de macht van God zijn toegenomen. We weten dat we dichter tot onze God zijn genaderd en beseffen dat we een band hebben met God onze Vader.10 [Zie suggestie 3 op p. 71.]
Als we in geloof en geestelijke kennis willen toenemen, moeten we ons daarvoor inzetten.
Ieder mens moet leren om zelf kennis te verkrijgen, hij kan niet op een ander blijven leunen. Ieder mens moet onafhankelijk zijn en zich geheel en al op God verlaten. Het is aan hem zelf om de moeilijkheden die als een vloedgolf op hem afkomen te stuiten of niet, en of hij de belemmeringen op zijn levenspad zijn vooruitgang laat remmen of niet. Een mens kan informatie verkrijgen door de werkingen van de Heilige Geest, en hij komt nader tot God en neemt toe in geloof naarmate hij ijverig is.11
Het is onmogelijk om in de waarheidsbeginselen te groeien, om in hemelse kennis toe te nemen, [tenzij] we onze verstandelijke vermogens uitoefenen en ons er op gepaste wijze voor inzetten. In de Leer en Verbonden staat iets over een misvatting van Oliver Cowdery opgetekend waaruit dit beginsel spreekt. De Heer beloofde hem de gave om oude kronieken te vertalen. Hij hield er, net als velen van ons nu, misvattingen op na wat het gebruik van die gave betreft. Hij dacht dat hij alleen maar hoefde af te wachten, zonder iets te doen, tot de gave, die hem immers door God was beloofd, spontaan zou gaan werken. Toen hij de kronieken echter onder ogen kreeg, was er geen overdracht van kennis. Ze bleven als het ware verzegeld, want de macht om te vertalen kwam niet spontaan over hem.
Hoewel hem de gave om te vertalen was verleend, kon hij het werk niet ten uitvoer brengen omdat hij zich voor Gods aangezicht niet inspande om de gave in hem te ontwikkelen. Hij raakte hevig teleurgesteld en de Heer wees hem als volgt op milde en barmhartige wijze op zijn misvatting:
‘Zie, u hebt het niet begrepen; u hebt verondersteld dat Ik het u zou geven, terwijl u niet verder dacht dan alleen Mij te vragen. Maar zie, Ik zeg u dat u het in uw gedachten moet uitvorsen; daarna moet u Mij vragen of het juist is, en indien het juist is, zal Ik uw boezem in u doen branden; bijgevolg zult u voelen dat het juist is’ enz. [Zie LV 9.]
Zo is het ook met ons wat de dingen betreft die we willen bereiken. Als we willen uitblinken in het werk dat zich nu aandient en uiteindelijk de gaven en heerlijkheden willen verkrijgen, tot aan de verhoging waarnaar we uitkijken toe, dan moeten we er alles binnen ons vermogen aan doen om na te denken en de nodige inspanningen te leveren.12
We dienen (…) zelf de Geest te verkrijgen en geen genoegen te nemen om in de schaduw van het licht van anderen te wandelen; we dienen onze geest er zelf mee te vullen. (…)
Iemand die fluit wil leren spelen, heeft eerst moeite om de noten te produceren. En een wijsje foutloos spelen vergt veel oefening en geduld. Hij moet ermee doorgaan, stoppen, teruggaan en opnieuw beginnen. Maar na verloop van tijd heeft hij door alle getoonde inzet de melodie in de vingers. Daarna hoeft hij niet meer na te denken over de vingerzetting, maar speelt hij het wijsje desgevraagd op natuurlijke wijze. Het is hem niet aan komen waaien. Er kwamen veel geduld en inzet bij kijken voordat hij het hele wijsje soepel kon spelen.
Dat geldt ook voor de dingen van God. We moeten ons inspannen en van genade tot genade voortgaan, totdat we ons de wet om te handelen zo eigen maken dat we op natuurlijke wijze kunnen doen wat er van ons gevraagd wordt.13 [Zie suggestie 4 op p. 71.]
Als we ons grondig in de dingen van God verdiepen en trouw blijven, wordt onze godsdienst een deel van ons wezen.
Er bestaat een gevaar dat we ons tevredenstellen met een vooruitgang die aan de oppervlakte blijft. We spreken over wandelen in het licht van de Geest en dat we Hem bij ons voelen, maar doen we die dingen ook? We dienen ons grondig in de dingen van God te verdiepen, ons fundament op de rots te bouwen, tot we dat water bereiken dat in ons een eeuwigdurende bron van eeuwig leven zal vormen.14
Er bevinden zich mannen onder ons op wie de Geest van de Almachtige eens in grote mate is uitgestort, wier intenties zo goed en zuiver als aan de engelen gelijk waren, en die verbonden hebben gesloten met God dat ze Hem onder alle omstandigheden zouden dienen en zijn geboden gehoorzamen. (…) Maar hoe gaat het nu met sommigen van die ouderlingen? Ze koesteren nu andere gevoelens. Hun hart gaat zozeer uit naar de dingen van deze wereld die ze door de genade van de Heer hebben verworven, dat ze wachten tot ze worden geroepen, en in veel gevallen bij een dergelijke roeping meer gehoorzamen uit het verlangen om hun aanzien en positie te behouden dan uit oprechte liefde voor het werk waartoe ze geroepen zijn.
Zo vergaat het allen die, hoe standvastig ze de goede weg ook zijn ingeslagen, hun gedachten en hun hart naar de wereld en de wegen van de wereld laten uitgaan. Het vormt ook een onmiskenbaar en onbetwistbaar bewijs dat de mensen in dat geval de wereld meer liefhebben dan de Heer en zijn werk op aarde. Nu we het licht van het eeuwig evangelie hebben ontvangen en de goede dingen van het koninkrijk genieten, dienen we als het nageslacht van Israël en erfgenamen van de grote en heerlijke beloften trouw en ijverig te arbeiden om Gods doeleinden door ons tot stand te brengen. We behoren sterke mannen en vrouwen vol geloof en goede werken te zijn. Wanneer we bij onszelf ook maar enige zweem van nalatigheid of onverschilligheid bespeuren, zou dat inzicht voldoende moeten zijn om ons op het pad van onze plicht te doen terugkeren.15
Niets is dwazer dan de gedachte dat iemand zijn godsdienst af kan leggen als een mantel of ander kledingstuk. Iemand die zijn godsdienst aflegt bestaat niet, tenzij hij zichzelf aflegt. Onze godsdienst moet een deel van onszelf worden, een deel van ons wezen dat we niet kunnen afleggen. Iemand die zijn godsdienst aflegt, begeeft zich op onbekend terrein. Hij legt zijn lot in de handen van de machten der duisternis. Hij is niet op zijn eigen terrein. Hij heeft daar niets te zoeken. Dat er ouderlingen in Israël zijn die vloeken, liegen en dronken zijn, is welhaast ondenkbaar en ver beneden hun peil. Daar dienen ze boven te staan. Laten we al het kwaad afleggen en leven naar elk woord dat uit de mond van God uitgaat [zie LV 98:11]. Laten we vasthouden aan elke taak die op ons rust met ambitie en energie, opdat we de Geest van onze God, het licht der waarheid en de openbaringen van Jezus Christus voortdurend bij ons mogen hebben.16
Blijf aan boord van het schip Zion. Als er boten langszij komen met fraaie kleuren en prachtige beloften, stap dan niet overboord om op een andere boot naar de wal te varen maar blijf aan boord van het schip. Als anderen op het schip, die niet de juiste geest bezitten, u slecht behandelen, bedenk dan dat het schip zelf in orde is. Laten we niet verbitterd raken door iets wat de mensen op het schip ons kunnen aandoen. Het schip is in orde, de gezagvoerders zijn in orde, en met ons komt het in orde als we aan boord van het schip blijven. Ik verzeker u dat het land van heerlijkheid uw bestemming is.17
Ik [houd u een] vergelijking voor hoe deze geest in ons tot stand komt, zo diep in ons verankerd dat we in stormachtige tijden niet wegdrijven. Doe een kleine komkommer in een pot azijn en u ziet in het eerste uur en ook in de eerste twaalf uur niet veel resultaat. Kijk maar eens goed: er is hooguit enig effect op de schil waar te nemen, want het kost meer tijd om er een augurk van te maken. Iemand die zich in deze kerk laat dopen, is daardoor weliswaar ten goede beïnvloed maar niet ogenblikkelijk behouden. De wet van het goede en van de plicht krijgt in hem de eerste 12 of 24 uur nog geen gestalte. Hij moet in de kerk blijven, zoals de komkommer in de azijn, tot hij doordrongen is van de juiste geest, tot hij doordrenkt is in het ‘mormonisme’, in de wet van God. We moeten ons die dingen tot diep in onze ziel eigen maken.
(…) Broeders en zusters, ik (…) laat u dit onderwerp verder toepassen, overwegen en overdenken en bid dat de Here God van onze vaderen zijn Geest over zijn volk zal uitstorten. De Heer heeft u uitgekozen om Hem in zijn tegenwoordigheid te verheerlijken. Moge de Heer u zegenen en met zijn Geest vervullen, en mogen uw ogen de dingen die op uw heil betrekking hebben duidelijk kunnen onderscheiden. En mochten er mannen of vrouwen zijn die niet goed wakker zijn, mogen de Geest en de macht van de Heilige Geest dan spoedig over hen komen, opdat zij dingen uit het verleden, het heden en de toekomst zullen leren, en zich met de hulp van de Heer rechtschapenheid en het beginsel van waarheid eigen zullen maken en voorbereid zijn op de stormen die komen.18 [Zie suggestie 5 op p. 71.]
Suggesties voor studie en onderwijs
Denk na over deze suggesties terwijl u het hoofdstuk bestudeert of uw les voorbereidt. Zie pp. V–VII voor meer informatie.
-
Lees Lorenzo Snows ervaringen door op pp. 61, 63–64. Hoe hebt u een echt getuigenis gekregen? Overweeg om een familielid of iemand uit uw vriendenkring over uw ervaring te vertellen, of bijvoorbeeld iemand die u als huisonderwijzer of huisbezoekster bezoekt.
-
President Snow zei dat een getuigenis verkrijgen ‘een uitstekend beginpunt voor een heilige der laatste dagen’ is (p. 65). Waarom is een getuigenis slechts een beginpunt — en geen eindbestemming?
-
In de paragraaf die onderaan p. 65 begint, zet president Snow de kennis van de wereld af tegen de ‘hogere’ kennis die de Heer ons biedt. Hoe kunnen we deze ‘hogere kennis’ verwerven? Welke zegeningen zijn u daardoor ten deel gevallen?
-
Neem de paragraaf door die op p. 66 begint. Wanneer moest u ‘zelf kennis (…) verkrijgen’? Wat kunnen ouders en leerkrachten doen om kinderen en jongeren zelf kennis te laten verkrijgen?
-
Neem de raad van president Snow in de laatste paragraaf van het hoofdstuk door (pp. 68–70). Wat denkt u dat het betekent om ons ‘grondig in de dingen van God te verdiepen’? Wat betekent het dat onze godsdienst ‘een deel van onszelf’ is geworden?
Relevante teksten: 2 Nephi 31:20; Mosiah 5:1–4, 15; Alma 12:9–10; 3 Nephi 9:20; Moroni 10:5; LV 50:24