Hoofdstuk 21
God meer liefhebben dan de wereld
‘We moeten (…) een hoger peil bereiken: we moeten God meer liefhebben dan we de wereld liefhebben.’
Uit het leven van Lorenzo Snow
Kort nadat Lorenzo Snow zich in Kirtland (Ohio) had laten dopen en bevestigen, keerden diverse heiligen der laatste dagen, onder wie sommige kerkleiders, zich tegen de profeet Joseph Smith. Volgens Lorenzo Snow werd die afvalligheid aangewakkerd door speculatie, ofwel ongewone zakelijke risico’s met de hoop snel rijk te worden. Mensen keerden zich, verblind door hun verlangen naar de tijdelijke dingen van de wereld, af van de eeuwige zegeningen van het evangelie.
Ongeveer vijftig jaar later sprak president Lorenzo Snow, die toen president van het Quorum der Twaalf Apostelen was, een groep heiligen der laatste dagen in Logan (Utah) toe. Hij vertelde hun over de moeilijkheden die hij in Kirtland had meegemaakt en waarschuwde dat zij weldra ook voor dergelijke beproevingen zouden komen te staan. ‘Er komt iets met snelle schreden op ons af wat u op de proef zal stellen, misschien wel meer dan u ooit op de proef gesteld bent’, zei hij. ‘Alles wat we echter op dit moment moeten doen, is onze eventuele fouten en zwakheden onder de loep nemen. Als we in het verleden niet getrouw zijn geweest, laten we dan onze verbonden met God hernieuwen, en onder vasten en gebed naar vergeving van onze zonden streven, opdat de Geest van de Almachtige op ons mag rusten en we zo mogelijk aan die grote verleidingen die op ons afkomen mogen ontsnappen. De donkere wolken pakken zich samen. U ziet wat de gevolgen in Kirtland waren van deze speculatiedrift. Wees dus gewaarschuwd.’1
President Snows waarschuwing aan de heiligen der laatste dagen is ook nu nog actueel. Daarom komen zijn woorden aan de heiligen in Logan in dit hoofdstuk veelvuldig naar voren. Hij zei: ‘Enkele woorden over onze toestand in die tijd [in Kirtland] zijn in de toekomst wellicht van nut voor ons — we kunnen er wellicht lering uit trekken.’2 [Zie suggestie 1 op p. 260.]
Leringen van Lorenzo Snow
Wanneer mensen hun gedachten en hun hart op wereldse zaken gaan richten, keren ze eeuwige beginselen de rug toe.
De moeilijke tijden in Kirtland staan me nog helder voor de geest (…), waar de profeet van God verbleef, waar God zelf, ja, Jezus, de Zoon van God, in zijn heerlijkheid verscheen. Hij stond op de balustrade van het spreekgestoelte van de tempel, die volgens zijn gebod was gebouwd. Onder zijn voeten bevond zich een plaveisel van zuiver goud, dat amberkleurig was. Zijn haar was zo wit als zuivere sneeuw. Zijn gelaat straalde als de middagzon. Zijn stem was als bruisende wateren. [Zie LV 110.] Die heerlijke verschijning vond plaats in de tempel die ter ere van Hem was opgericht. Ik was in die tijd in Kirtland, waar we moeilijkheden hebben meegemaakt die naar mijn idee ook nu onder ons de kop opsteken. De heiligen der laatste dagen bevonden zich destijds in bepaalde bijzondere omstandigheden; in elk geval hadden die een bepaalde bijzondere uitwerking op de mensen. (…) In die tijd hield een ontembare speculatiedrift de inwoners van dit land in zijn greep. Er was sprake van geldspeculaties, bankspeculaties, speculaties in grond, speculaties in stadspercelen, speculaties op talloze andere gebieden. Die speculatiedrift ontsprong uit de wereld en overspoelde het hart van de heiligen als een machtige golf, waardoor velen ten val kwamen en afvallig werden.3
Sommigen van hen [de heiligen in Kirtland] begonnen te speculeren. Zij vergaten hun godsdienst, zij vergaten de beginselen die ze door openbaring hadden verkregen, en velen van hen lieten zich door de tijdgeest meeslepen en speculeerden er lustig op los. Er ontstonden problemen — afgunst en twist — die de Heer mishaagden, zodat Hij vernietiging in hun midden toeliet, waarna ze als nederzetting uiteenvielen.4
Nog maar vlak vóór die grote afvalligheid had de Heer geweldige zegeningen over het volk uitgestort. De gaven van het evangelie waren overvloedig uitgestort — de rijkdommen der eeuwigheid. Ze waren door engelen bezocht. De Zoon van God, zoals ik al opmerkte, had met zijn dienstknechten gesproken. Bij de inwijding van de tempel ontving het volk grandioze zegeningen. In die geweldige tijd van Gods goedgunstigheid woonde ik zelf de verschillende bijeenkomsten in de tempel bij. We hielden gebedsdiensten en getuigenisdiensten. En de getuigenissen van de broeders en zusters waren prachtig. Ze profeteerden, spraken in tongen en legden talen uit, en dat alles in uitzonderlijke mate. Die zegeningen werden over vrijwel het gehele volk in Kirtland uitgestort. Hun hart was op dat moment toegewijd; zij voelden zich bereid om al hun bezittingen desgevraagd op te offeren. Zij voelden zich alsof ze in de tegenwoordigheid van God vertoefden, wat in die heerlijke sfeer alleszins natuurlijk lijkt.
Al die zegeningen en nog vele andere die ik gezien de tijd niet allemaal kan opnoemen, waren volop onder de heiligen der laatste dagen te vinden vlak vóór het tijdstip waarop deze speculatiedrift het hart van de mensen in bezit begon te nemen. Je zou toch denken dat geen verleiding de heiligen nog kon deren na getuige te zijn geweest van deze geweldige manifestaties. Maar dat was wel het geval, en ze werden er als het ware door uiteengerukt.
Het klinkt misschien vreemd, maar deze speculatiedrift drong ook het Quorum der Twaalf Apostelen en het Quorum van de Zeven Presidenten der Zeventig binnen. Ja, er was geen quorum in de kerk dat niet in meerdere of mindere mate met deze speculatiedrift behept was. De toename van die drift zorgde voor verdeeldheid. Laster en twist staken de kop op onder de broeders en zusters, omdat hun belangen niet met elkaar overeenstemden.
Gaat dat ook gebeuren met de heiligen der laatste dagen tot wie ik mij nu richt? Ik vrees dat het in aantocht is, maar in hoeverre het u zal raken kan ik niet zeggen. U zult het echter wel meemaken, en dat is voor u misschien ook hard nodig.
(…) Het halve Quorum der Apostelen viel in de dagen van Kirtland ten prooi aan deze kwade invloeden. Deze speculatie, deze zucht naar goud — de god van de wereld — zorgde voor die dramatische gevolgen. En als die gevolgen zo groot waren voor wie het hoogste priesterschap op aarde droegen, hoe zou het ons dan vergaan, die misschien niet de intelligentie, de informatie en de ervaring hebben waarover zij beschikten? (…)
U bent goede mensen. (…) God heeft u lief. Hij schept genoegen in uw rechtschapenheid en ziet de taferelen (…) die zich in Kirtland afspeelden zich niet graag herhalen. Dat is ook niet nodig. We hebben de macht in eigen handen om ons te behoeden voor de dingen die tweedracht zaaiden onder de heiligen in Kirtland en die de helft van de Twaalf ten val brachten. De Heer wenst niet dat die taferelen zich in deze laatste periode wederom doen gelden.5
De heiligen der laatste dagen behoren inmiddels met meer wijsheid en intelligentie te zijn begiftigd dan in valstrikken van deze aard te geraken. Daar wordt u niet beter van. Niemand wordt er beter van als hij deze glorierijke beginselen en de dingen van de eeuwige werelden de rug toekeert — als we die dingen de rug toekeren en ons op de armzalige dingen van de wereld storten. Daar worden we niet beter van. Aan welke verleiding we ook nu of later worden blootgesteld, laten we lering trekken uit het verleden en ons niet laten overmeesteren, anders zullen we daar veel spijt van krijgen.6 [Zie suggestie 2 op p. 260.]
We hebben ons verbonden om wereldsgezindheid af te leggen en ons aan het koninkrijk van God te wijden.
Goud en zilver zijn de god van deze wereld. De wereld aanbidt deze god. Ze schrijven er alle macht aan toe, hoewel ze dat niet altijd zullen toegeven. Nu heeft de voorzienigheid van God bepaald dat de heiligen der laatste dagen moeten tonen of ze voldoende gevorderd zijn in de kennis, wijsheid en macht van God dat ze de god van de wereld niet achternalopen. Dat punt moeten we bereiken. ‘We moeten ook een andere norm, een hoger peil bereiken: we moeten God meer liefhebben dan we de wereld liefhebben, meer dan we goud of zilver liefhebben, en onze naaste liefhebben als onszelf.7
Als we (…) ons niet aan de verbonden houden die we hebben gesloten, namelijk om onze tijd, talenten en capaciteiten te gebruiken voor de opbouw van het koninkrijk van God op aarde, hoe kunnen we dan redelijkerwijs verwachten in de morgen van de eerste opstanding tevoorschijn te komen waarin het grote verlossingswerk voorziet? Als we in onze manier van doen, onze gewoonten en onze handel[wijze] de (…) wereld nadoen, en ons aldus met de wereld vereenzelvigen, denkt u dan, broeders, dat God ons de zegeningen zal schenken die we als erfdeel verlangen? Ik zeg u dat Hij dat niet zal doen! (…) We moeten ons in de gerechtigheid des hemels ontwikkelen en de gerechtigheid Gods in ons hart planten. De Heer zei bij monde van de profeet Jeremia: ‘Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.’ [Jeremia 31:33.] Dat probeert de Heer te bewerkstelligen, en dat zal Hij ook in ons waarmaken als we zijn wil volgen.8
Ik dank God dat we in deze tijden van corruptie en goddeloosheid in de wereld heilige en rechtvaardige mannen en vrouwen hebben die de buitengewone talenten waarmee God ze heeft gezegend tot zijn lof en eer kunnen aanwenden. En laat me verder zeggen dat er duizenden deugdzame en eerzame mannen en vrouwen zijn die de Heer uit de natiën heeft vergaderd, en die hun tijd en talenten gewillig inzetten voor het werk van God ten behoeve van zijn kinderen.9 [Zie suggestie 3 op p. 261.]
We volgen het voorbeeld van de Heiland wanneer we weigeren de heerlijkheden van de eeuwigheid te verruilen voor de rijkdommen van de wereld.
U kunt verwachten (…) dat u obstakels op uw levenspad zult tegenkomen, die uw wilskracht tot het uiterste op de proef stellen. Sommigen van u zijn misschien geneigd om het pad van waarheid en eer te verlaten, en zijn net als Esau bereid de heerlijkheden van de eeuwigheid op te geven voor enkele voorbijgaande momenten van begeerte en genoegen [zie Genesis 25:29–34]. Grijp dan (…) uw kans om het voorbeeld van onze Heiland te volgen toen Hem de heerlijkheid van deze wereld werd aangeboden als Hij maar iets dwaas wilde doen. Hij pareerde zijn verleider als volgt: ‘Ga weg, satan!’ [Zie Matteüs 4:8–11.]10
Wanneer ik over het leven nadenk, kom ik tot de conclusie dat deze wereld kortstondig is vergeleken met de eeuwigheid; dat onze intelligentie, het goddelijke in ons, altijd heeft bestaan, nooit is geschapen en tot in alle eeuwigheid zal blijven bestaan [zie LV 93:29]. In het licht van deze feiten doen we er als intelligente wezens goed aan te beseffen dat dit leven maar een paar dagen telt, waarna het eeuwige leven komt. En naarmate we ons aan geboden hebben gehouden, zullen we daar voordeel bij hebben ten opzichte van wie zich niet op die manier verbeterd hebben.11
Het evangelie smeedt het hart van alle aanhangers ervan aaneen, zonder onderscheid, zonder verschil te maken tussen arm en rijk. We werken allen eensgezind in de taken die op onze schouders gelegd worden. (…) Nu wil ik u vragen: Wie [heeft] werkelijk iets in bezit, wie kan waarlijk zeggen dat iets in de wereld van hem is? Ik matig me dat niet aan. Ik ben slechts een rentmeester die over zeer weinig is gesteld, en ik ben God verantwoording schuldig voor het gebruik en aanwenden ervan. De heiligen der laatste dagen hebben de wet van het evangelie door de openbaringen van God ontvangen. Die wet is zo duidelijk opgeschreven dat iedereen die kan begrijpen. En als we de positie begrepen en inzagen die we innamen door de wet met een verbond te onderschrijven toen we ons lieten dopen tot vergeving van onze zonden, moeten we er nog steeds van doordrongen zijn dat de wet van ons vraagt eerst het koninkrijk Gods te zoeken, en dat we met onze tijd, talenten en capaciteiten de belangen daarvan moeten dienen [zie Matteüs 6:33; 3 Nephi 13:33]. Als dat niet zo was, hoe kunnen we dan verwachten hierna, wanneer deze aarde de woonplaats van God en zijn Zoon is gemaakt, het eeuwige leven te beërven en bij Hem te wonen en met Hem te regeren?
Wie zegt dat de rijken, of zij die vele talenten bezitten, meer hoop of vooruitzicht mogen koesteren om deze zegeningen te beërven dan de armen, of zij die slechts één talent bezitten? Voor zover ik het begrijp, komt de ambachtsman, of hij nu als kleermaker, timmerman, schoenmaker of in een ander beroep werkzaam is, die volgens de wet van het evangelie leeft en eerlijk en trouw zijn roeping vervult, net zo goed in aanmerking voor deze en alle zegeningen van het nieuw en eeuwigdurend verbond als wie dan ook. Door zijn getrouwheid zal hij tronen, prinsdommen en machten bezitten. Zijn kinderen zullen zo talrijk zijn als de sterren aan de hemel of het zand aan de oever van de zee. Ik vraag u: Wie kan een beter vooruitzicht hebben?12 [Zie suggesties 3 en 4 op p. 261.]
Suggesties voor studie en onderwijs
Denk na over deze suggesties terwijl u het hoofdstuk bestudeert of uw les voorbereidt. Zie pp. V–VII voor meer informatie.
-
Denk na over het relaas op pp. 253–255. Waarom zijn mensen door hun wereldsgezindheid geneigd hun godsdienst te vergeten? Hoe kunnen we in onze stoffelijke behoeften voorzien zonder wereldsgezind te worden?
-
Overweeg de paragraaf die op p. 255 begint. Hoe kan onze liefde voor God ertoe bijdragen dat we wereldsgezindheid mijden?
-
President Snow leert ons dat we ons hebben verbonden om ‘onze tijd, talenten en capaciteiten te gebruiken voor de opbouw van het koninkrijk van God op aarde’ (p. 258). Bedenk wat u kunt doen om dat verbond na te komen.
-
Bestudeer de laatste paragraaf van dit hoofdstuk. In welke opzichten kunnen de volgende waarheden ons helpen onze verbonden na te komen? ‘Deze wereld is kortstondig vergeleken met de eeuwigheid.’ Niemand kan ‘waarlijk zeggen dat iets in de wereld van hem is’.
Relevante teksten: Matteüs 6:19–24; Johannes 17:15; 1 Johannes 2:15–17; Jakob 2:13–19; Mormon 8:35–39; LV 38:39; 63:47–48; 104:13–18