Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 2: De doop en de gave van de Heilige Geest


Hoofdstuk 2

De doop en de gave van de Heilige Geest

‘Dit (…) was de orde van het evangelie in de tijd van de apostelen: geloof in Jezus Christus, bekering, doop door onderdompeling tot vergeving van zonden, en handoplegging voor de gave van de Heilige Geest. Wanneer men deze orde begreep en naar behoren toepaste, sproten daar onmiddellijk machten, gaven, zegeningen en heerlijke voorrechten uit voort.’

Uit het leven van Lorenzo Snow

Zelfs nadat Lorenzo Snow een getuigenis had ontvangen dat Joseph Smith een profeet was, worstelde hij met het besluit om zich bij De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen aan te sluiten. Hij wist dat hij als lid van de kerk enkele wereldse ambities moest laten varen. Maar na wat hij zijn ‘hevigste strijd in hart en ziel’ noemde, was hij bereid zich te laten dopen. Hij vertelde later: ‘Met de hulp van de Heer — want ik weet zeker dat Hij me heeft geholpen — legde ik mijn hoogmoedige, wereldse ambities op het altaar, en betrad, nederig als een kind, de wateren van de doop en ontving de verordeningen van het evangelie. (…) Ik ontving de doop en de verordening van de handoplegging door iemand die beweerde goddelijk gezag te bezitten.’1

Nadat hij deze zegen zelf had ontvangen, wilde hij er graag met anderen over praten. In een brief die hij als zendeling in Italië schreef, zei hij: ‘In de meeste landen ging het ontsluiten van de deur naar het koninkrijk van God met grote onrust en moeilijkheden gepaard. Daar kunnen wij hier van meepraten. Het was me dan ook een groot genoegen om in het water af te dalen met de eerste kandidaat voor het eeuwige leven. De Italiaanse taal heeft ons nooit zo lieflijk in de oren geklonken als op dat belangwekkende moment, toen ik deze heilige verordening voltrok en een deur opende die geen mens kan sluiten.’2 [Zie suggestie 1 op p. 59.]

Leringen van Lorenzo Snow

We ontvangen zegeningen van God wanneer we de beginselen volgen die Hij heeft gevestigd.

God heeft bepaalde beginselen gevestigd, die de mens geestelijke kennis, gaven en zegeningen opleveren als hij er bewust naar leeft. Heel vroeger en ook in de dagen van de apostelen ontvingen mensen geestelijke kracht en diverse voorrechten door hun begrip en stipte naleving van bepaalde regels die de Heer had opgesteld. Zo ging Abel, een van de zoons van Adam, op basis van de informatie dat het offeren van offerandes volgens de orde van God was en men daardoor zegeningen kon verkrijgen, aan de slag. Hij voldeed aan die orde en bracht de offerande waardoor hij heerlijke manifestaties van de Allerhoogste ontving [zie Genesis 4:4; Hebreeën 11:4].

Toen de mensen vóór de zondvloed goddeloos waren geworden en de tijd voor hun ondergang rijp was, maakte de Heer een weg bekend waardoor de rechtvaardigen konden ontsnappen. Wie deze weg begrepen en bewandelden, waren zeker van de beloofde zegeningen [zie Genesis 6–8].

Jozua moest bepaalde stappen van God in acht nemen voordat hij Jericho in bezit kon nemen. Nadat hij de opgedragen stappen ten volle had uitgevoerd, kreeg hij de beoogde beloning direct in handen. [Zie Jozua 6.]

Nog een voorbeeld: het voorval met Naäman, overste van het Assyrische leger — hij was door melaatsheid getroffen, had gehoord van Elisa, de profeet, en vroeg of hij hem van zijn aandoening kon genezen. De profeet was vervuld van de Heilige Geest, die de voornemens van God [bekendmaakt], en vertelde hem dat hij zich zevenmaal in de Jordaan moest baden om te worden genezen. Naäman vond dit eerst veel te eenvoudig en was er niet blij mee. Hij wilde de raad in de wind slaan — iets zo eenvoudigs naast zich neer leggen. Maar na ampele overweging voldeed hij nederig aan de regels, waarna de zegeningen zich direct deden gelden! [Zie 2 Koningen 5:1–14.] (…)

Toen de evangeliebedeling werd ingeluid, verkreeg men de gaven en zegeningen op basis van soortgelijke beginselen: dat wil zeggen op basis van gehoorzaamheid aan bepaalde vastgestelde regels. De Heer schreef nog steeds bepaalde handelingen voor, met de belofte van bepaalde bijzondere voorrechten voor wie er gehoor aan gaven. En op die daden — nauwgezet verricht — volgden dan onherroepelijk de beloofde zegeningen.3

De uiterlijke verordeningen van de doop en bevestiging zijn onlosmakelijk verbonden met de innerlijke werken van geloof en bekering.

Sommigen koesteren de misvatting dat onder de evangeliebedeling gaven en zegeningen niet door externe gehoorzaamheid — of externe werken — werden verkregen, maar louter door geloof en bekering, door mentale inspanning, los van het fysieke. Maar wij schuiven de overleveringen, het bijgeloof en de geloofsbelijdenissen terzijde en richten ons op het woord van God. Daaruit blijkt dat externe werken, of uiterlijke verordeningen, onder de evangeliebedeling onlosmakelijk met de innerlijke werken van geloof en bekering waren verbonden. Als bewijs daarvan haal ik de volgende uitspraken aan:

De Heiland zei: ‘Wat noemt gij Mij Here, Here, en doet niet wat Ik zeg?’ [Lucas 6:46.] Hij zei ook: ‘Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man, die zijn huis bouwde op de rots.’ [Matteüs 7:24.] En: ‘Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden.’ [Marcus 16:16.] Bovendien zei Hij: ‘Tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan.’ [Johannes 3:5.] Deze woorden van onze Heiland geven aan dat uiterlijke werken noodzakelijk zijn om het heil te verkrijgen.

Op de eerste pinksterdag zei Petrus tegen de menigte om hem heen: ‘Bekeert u en laat u dopen tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.’ [Zie Handelingen 2:38.] Deze profetische uitspraak leert ons dat de mensen een uiterlijke handeling moesten verrichten, de doop in water, opdat zij vergeving van hun zonden en daarna de gave van de Heilige Geest konden ontvangen. Maar aan de uiterlijke handeling gaat het innerlijke werk vooraf — geloof en bekering. Geloof en bekering komen vóór de doop; en de doop komt vóór de vergeving van zonden en de gave van de Heilige Geest. (…)

Sommigen achten het verkeerd om de doop onder de noodzakelijke beginselen te scharen die God heeft verordonneerd om vergeving van zonden te verkrijgen. Daar brengen wij tegenin dat de Heiland en de apostelen dat wel deden; wij voelen ons dan ook verplicht om hun voorbeeld te volgen. (…) De doop (…) reinigt onze ziel van onze zonden en bezoedelde staat, door geloof in de grote verzoening. (…)

Het is duidelijk dat uiterlijke werken, naast geloof en bekering, nodig zijn om de vruchten van het evangelie te plukken.4 [Zie suggestie 2 op p. 59.]

De doop wordt door onderdompeling verricht en de gave van de Heilige Geest wordt door handoplegging verleend.

De doop in water vormt een onderdeel van het evangelie van Christus. We zien dan ook dat de dienstknechten van God vroeger nauwgezet op de bediening ervan toezagen. (…)

Laten we eens nader bekijken op welke wijze de doop werd verricht. Het spreekt voor zich dat deze verordening maar op één manier of wijze verricht moest worden. De apostelen kregen deze wijze uitgelegd en hielden daar strikt aan vast. We krijgen meer inzicht in dit onderwerp als we de omstandigheden in ogenschouw nemen waaronder de doop werd bediend.

Er staat geschreven dat Johannes [de Doper] te Enon mensen doopte omdat daar veel water was [zie Johannes 3:23]. Als sprenkelen de wijze van dopen was, was er voor hem niet echt een reden om naar Enon te gaan vanwege het vele water, terwijl hij met een beetje water iedereen in Judea wel had kunnen besprenkelen zonder helemaal naar Enon te reizen. Er staat ook dat hij mensen in de Jordaan doopte. Nadat de verordening aan onze Heiland was bediend, steeg Hij op uit het water, wat uitdrukkelijk wil zeggen dat Hij erin was afgedaald, opdat de verordening op de juiste wijze mocht worden verricht [zie Matteüs 3:16]. Er is ook sprake van een zekere kamerling die met Filippus in het water afdaalde en later weer uit het water kwam [zie Handelingen 8:26–38]. Welnu, iedereen die beweert enig gezond verstand en logica te bezitten, moet toegeven dat als een weinig water op het voorhoofd sprenkelen had volstaan, deze twee personen nooit het water zouden zijn ingegaan om de verordening te ontvangen. Paulus geeft in zijn brief aan de heiligen een zonneklaar getuigenis wat onderdompeling betreft. (…) Die apostel verklaarde dat de heiligen door de doop met Christus begraven waren [zie Romeinen 6:4; Kolossenzen 2:12].

Het is overduidelijk dat ze niet door de doop begraven konden worden zonder helemaal onder water te verdwijnen. Een voorwerp is niet echt begraven wanneer een deel ervan nog boven de grond uitsteekt. Zo wordt iemand ook niet in het water begraven tenzij de hele persoon onder water is gelegd. Deze toelichting van de apostel over de wijze van dopen komt prachtig overeen met de woorden van onze Heiland ‘tenzij iemand geboren wordt uit water’ enz. Uit iets geboren worden kan alleen als we erin zijn geplaatst en eruit tevoorschijn komen. Uit water geboren worden kan ook alleen als we in het water worden opgenomen en er weer uit tevoorschijn komen.

Ik denk dat ik nu wel genoeg heb gezegd aangaande dit punt om ieder weldenkend en onbevooroordeeld mens te overtuigen dat de verordening van de doop in de begindagen van het christendom door onderdompeling werd verricht, in de tijd dat het zuivere evangelie in zijn volheid werd gepredikt.

In Hebreeën [hoofdstuk] 6 lezen we dat handoplegging tot een van de beginselen van het evangelie werd gerekend. Iedereen weet dat de tegenwoordige christelijke kerken grotendeels voorbijgaan aan deze verordening, net als aan de doop door onderdompeling tot vergeving van zonden. Ik hoop dan ook dat enkele opmerkingen over dit onderwerp nuttig zullen blijken. Christus legde bij verschillende gelegenheden de zieken de handen op en genas hen. In zijn opdracht aan de apostelen, in het laatste hoofdstuk van Marcus, zegt Hij: ‘Deze tekenen zullen hen die geloven, volgen; zij zullen de zieken de handen opleggen en zij zullen genezen’ enz. Ananias legde Saulus de handen op, die onmiddellijk weer kon zien nadat deze verordening was verricht [zie Handelingen 9:17–18]. Toen Paulus als schipbreukeling op het eiland Malta was beland, legde hij de vader van Publius, de bestuurder van het eiland, de handen op en genas hem van zijn koorts [zie Handelingen 28:8]. Uit deze paar opmerkingen blijkt duidelijk dat de oplegging van handen door God is ingesteld als [middel] waardoor hemelse zegeningen verkregen kunnen worden.

Hoewel genezing van de zieken met de bediening van deze verordening te maken had, blijkt bij nadere beschouwing van dit onderwerp dat een nog grotere zegen met deze verordening verband hield. We kunnen lezen dat mannen en vrouwen in de stad Samaria zich door Filippus hadden laten dopen en daar grote vreugde aan beleefden. Ze waren kennelijk zo blij omdat hun zonden waren vergeven door hun geloof, bekering en de doop, en omdat ze in zekere mate de Heilige Geest van God hadden ontvangen, die er vanzelfsprekend op volgt, nadat ze een rein geweten hadden verkregen door de vergeving van hun zonden. Door dit sprankje van de Heilige Geest dat ze nu bezaten, begonnen ze het koninkrijk van God te zien. U weet nog wel dat onze Heiland heeft verklaard dat niemand het Koninkrijk Gods kan zien, tenzij hij wederom geboren wordt. In [het] daaropvolgende vers zegt Hij dat hij het niet kan binnengaan, tenzij hij twee keer geboren wordt, eerst uit water en daarna uit de Geest [zie Johannes 3:3–5].

Nu waren deze mensen uit Samaria uit water geboren — zij hadden de eerste geboorte ondergaan, daarom konden ze het Koninkrijk Gods zien en de verschillende zegeningen, voorrechten en heerlijkheden ervan met het oog van geloof aanschouwen. Maar omdat ze de tweede geboorte, namelijk uit de Geest, niet hadden ondergaan, waren ze het Koninkrijk Gods niet binnengegaan — ze konden nog geen aanspraak maken op de volledige voorrechten van het evangelie. Toen de apostelen in Jeruzalem het succes van Filippus ter ore kwam, stuurden zij Petrus en Johannes naar Samaria om de verordening van de handoplegging te bedienen. Zo gezegd, zo gedaan: in Samaria aangekomen, legden ze de nieuwe dopelingen de handen op, waarna ze de Heilige Geest ontvingen. [Zie Handelingen 8:5–8, 12, 14–17.]5 [Zie suggestie 3 op p. 59.]

De zegeningen van de doop en de bevestiging volgen alleen wanneer die verordeningen met het juiste gezag zijn verricht.

De beloofde zegeningen volgen alleen als [de verordeningen] worden bediend door iemand die daadwerkelijk door God is gemachtigd. De apostelen en zeventigers werden door Jezus Christus geordend om de verordeningen van het evangelie te bedienen, waardoor de gaven en zegeningen van de eeuwigheid beschikbaar kwamen. Vandaar dat Christus tot zijn apostelen zegt: ‘Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend’ [Johannes 20:23]. Dat wil zeggen: wie zich nederig toont, zich oprecht van zijn zonden bekeert en de doop van de apostelen ontvangt, ontvangt vergeving van zijn zonden door het zoenbloed van Jezus Christus en ontvangt door handoplegging de Heilige Geest. Maar aan wie deze dingen van de apostelen niet willen ontvangen, blijven hun zonden kleven. (…) Deze macht en het gezag om het evangelie te bedienen verleenden de apostelen ook aan anderen, zodat de apostelen die verantwoordelijkheid en bevoegdheid niet alleen droegen. (…) Welnu, tenzij er iemand met een dergelijke bevoegdheid te vinden is, iemand met het gezag om te dopen en de handen op te leggen, hoeft niemand die verordeningen te ontvangen of enige zegeningen ervan te verwachten, tenzij ze op geldige wijze zijn bediend.

(…) Het gezag om de verordeningen van het evangelie te bedienen [was] eeuwenlang verloren. (…) De kerk die de apostelen hadden gevestigd, viel geleidelijk aan uiteen, raakte verloren in de wildernis en verloor het gezag en het priesterschap. Ze week af van de orde van God; ook de genadegaven gingen verloren en men overtrad de wetten en veranderde de verordeningen van het evangelie: onderdompeling veranderde in besprenkeling en de oplegging van handen werd aan de kant geschoven. Profetie en tekenen hadden afgedaan. (…)

Johannes, die zag en in het boek Openbaring schreef dat de kerk in duisternis zou afdwalen, (…) spreekt, in [hoofdstuk 14, vers 6], over de herstelling van het evangelie. ‘En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels en hij had een eeuwig evangelie, om dat te verkondigen aan hen, die op de aarde gezeten zijn.’ Het is dus duidelijk dat die profetie ergens vóór de wederkomst van onze Heiland vervuld moest worden.

(…) Ik getuig nu, met de grootste zekerheid door openbaring van God, dat deze profetie reeds is vervuld, dat een engel van God de mens in deze laatste dagen heeft bezocht en datgene heeft hersteld wat lang verloren is geweest, namelijk het priesterschap, de sleutels van het koninkrijk, de volheid van het eeuwig evangelie.6 [Zie suggestie 4 op p. 59.]

De beloofde zegeningen zullen zeker volgen wanneer we onze doopverbonden eren en de leiding van de Heilige Geest zoeken.

Dit nu was de orde van het evangelie in de tijd van de apostelen: geloof in Jezus Christus, bekering, doop door onderdompeling tot vergeving van zonden, en handoplegging voor de gave van de Heilige Geest. Wanneer men deze orde begreep en naar behoren toepaste, sproten daar onmiddellijk machten, gaven, zegeningen en heerlijke voorrechten uit voort. En in elk tijdperk geldt dat nauwkeurige inachtneming van deze stappen volgens de juiste orde onherroepelijk dezelfde zegeningen tot gevolg heeft; maar bij veronachtzaming ervan, geheel of gedeeltelijk, zijn die zegeningen ver te zoeken of in het geheel niet weggelegd.

Christus spreekt in zijn opdracht aan de apostelen van enkele bovennatuurlijke gaven voor wie aan deze gang van zaken gehoor geven [zie Marcus 16:15–18]. Paulus (…) geeft een uitgebreider overzicht van de uiteenlopende gaven die bij de volheid van het evangelie horen. Hij noemt er negen en vertelt erbij dat ze de gevolgen of vruchten van de Heilige Geest zijn [zie 1 Korintiërs 12:8–10]. Nu werd de Heilige Geest aan allen beloofd, ja, aan zovelen als de Heer ertoe roepen zou [zie Handelingen 2:37–39]. Deze gave is onveranderlijk wat de aard en werking ervan betreft, en is onlosmakelijk met een belofte verbonden aan deze hele orde of gang van zaken. Het is dan ook redelijk, logisch en Schriftuurlijk om dezelfde gaven en zegeningen te verwachten. Als Noach na het bouwen van de ark aanspraak kon maken op zijn beloofde redding hier op aarde [zie Mozes 7:42–43]; of als Jozua, na het genoemde aantal keren om Jericho te zijn getrokken, de ingestorte muren ervan kon beklimmen en de inwoners ervan kon overmeesteren [zie Jozua 6:12–20]; of als de Israëlieten, na het brengen van de opgedragen offeranden, naar de gegeven belofte vergeving van hun zonden konden ontvangen [zie Leviticus 4:22–35]; of als Naäman, na de uitvoering van Elisa’s opdracht om zich zevenmaal in het water van de Jordaan onder te dompelen, zijn beloofde genezing verkreeg [zie 2 Koningen 5:1–14]; of als de blinde man, tot slot, nadat hij zich in het badwater Siloam had gewassen, de beloofde zegening kon verwezenlijken [zie Johannes 9:1–7], dan zeg ik u, met alle recht en logica, dat een mens die zijn vooroordelen, sektarische denkbeelden en valse overleveringen terzijde wil leggen en wil voldoen aan de gehele orde van het evangelie van Jezus Christus, niets onder de hemel hem zijn aanspraak op de gave van de Heilige Geest en alle bijbehorende zegeningen van het evangelie in het apostolische tijdperk kan ontnemen.

Als we een godsdienst willen die ons in de tegenwoordigheid van God kan verlossen, moeten we de Heilige Geest ontvangen. En om de Heilige Geest te ontvangen moeten we geloven in de Here Jezus, ons van onze zonden bekeren, ofwel ze verzaken, ons in water laten onderdompelen tot vergeving van zonden en vervolgens de handen opgelegd krijgen.7

Met onze aanvaarding van dit evangelie hebben we een verbond gesloten dat we ons zouden laten leiden en sturen door de Heilige Geest, dat we zijn aanwijzingen zouden volgen en de aanwijzingen van het heilbrengende beginsel dat ons kennis geeft en inzicht in de dingen Gods, en dat de wil van God overbrengt; en dat we zouden werken om de doeleinden van God te verwezenlijken wat het heil van het mensdom betreft, met als levensmotto: ‘Het koninkrijk van God of niets.’ In hoeverre we deze verbonden zijn nagekomen (…) en gehoor hebben gegeven aan de aansporingen van de Heilige Geest, moeten we zelf beoordelen. Voor zover we dat hebben gedaan, zijn de zegeningen van de Almachtige over ons uitgestort, is ons verstand verlicht, ons begrip verruimd en zijn we op het pad van heiligheid, op het pad van volmaaktheid gevorderd. (…) In de mate waarin onze getrouwheid tekort is geschoten, (…) in die mate zijn we in ons streven naar het eeuwige leven de benodigde kennis en wijsheid en goddelijke intelligentie misgelopen die ons bescherming bieden tegen de kwade invloeden en verleidingen om ons heen. En in de mate waarin we de aanwijzingen van deze goddelijke Geest hebben opgevolgd, hebben we vrede en vreugde gekend in onze ziel, de vijand verzwakt, schatten verzameld die mot noch roest kunnen aantasten, in die mate zijn we op het pad naar het celestiale koninkrijk gevorderd.8 [Zie suggestie 5 hierna.]

Suggesties voor studie en onderwijs

Denk na over deze suggesties terwijl u het hoofdstuk bestudeert of uw les voorbereidt. Zie pp. V–VII voor meer informatie.

  1. Lees de verhalen op pp. 49–50 en denk na over uw eigen doop en bevestiging of een gelegenheid waarbij u iemand anders deze verordeningen zag ontvangen. Welke verbonden hebt u gesloten toen u deze verordeningen onderging? Welke invloed hebben deze verbonden op uw leven gehad?

  2. Waarom volstaan alleen geloof en bekering zonder de verordeningen niet? Waarom volstaan alleen de verordeningen zonder geloof en bekering niet? Lees bij uw overdenkingen president Snows leringen nog eens over innerlijke werken en uiterlijke verordeningen (pp. 51–52).

  3. Bestudeer de leringen van president Snow op pp. 52–55 en let op de Schriftteksten waarnaar hij verwijst. In welke opzichten kunt u door deze teksten de noodzaak van onderdompeling beter begrijpen? Waarom denkt u dat de oplegging van handen voor de gave van de Heilige Geest een ‘grotere zegen’ is dan de oplegging van handen om zieken te genezen?

  4. Neem de paragraaf door die op p. 56 begint. Welke ‘genadegaven’ hebt u door de herstelling van het priesterschap ontvangen?

  5. Bestudeer de laatste twee alinea’s van dit hoofdstuk. Wat betekent het voor u om u te laten leiden en sturen door de Heilige Geest en zijn aanwijzingen te volgen?

  6. In welke opzichten staat Leer en Verbonden 68:25–28 in verband met de leringen in dit hoofdstuk? Hoe kunnen ouders hun kinderen geloof, bekering, de doop en de gave van de Heilige Geest leren begrijpen?

Relevante teksten: 2 Nephi 31:12, 17–20; Mosiah 18:8–10; Alma 5:14; LV 20:37; 36:2; 39:6; 130:20–21

Onderwijstip: ‘[Weersta] de verleiding om te veel stof te willen behandelen. (…) [Bedenk] dat we mensen onderwijzen en niet zozeer een onderwerp behandelen; en (…) dat elk lesschema dat ik tot dusver onder ogen heb gekregen veel meer stof aandraagt dan we ooit in de les kunnen behandelen.’ (Jeffrey R. Holland, ‘Onderwijzen en leren in de kerk’, Liahona, juni 2007, p. 59.)

Noten

  1. ‘How He Became a “Mormon”’, Juvenile Instructor, 15 januari 1887, p. 22.

  2. ‘Organization of the Church in Italy’, Millennial Star, 15 december 1850, p. 373.

  3. The Only Way to Be Saved (brochure, 1841), pp. 2–3. Lorenzo Snow schreef deze brochure acht jaar voordat hij als apostel werd geroepen. Deze publicatie werd later in andere talen vertaald, waaronder het Italiaans, Frans, Nederlands, Deens, Duits, Zweeds, Bengali, Turks Armeens en Turks Grieks. Van tijd tot tijd is er in de rest van de negentiende eeuw, tijdens zijn bediening als apostel, een herdruk van verschenen.

  4. The Only Way to Be Saved, pp. 3–4, 6.

  5. The Only Way to Be Saved, pp. 6–9.

  6. The Only Way to Be Saved, pp. 10–12.

  7. The Only Way to Be Saved, pp. 9–10.

  8. Conference Report, april 1880, pp. 79–80.

Jezus Christus gaf ons het goede voorbeeld toen Hij Zich door onderdompeling liet dopen.

Op de eerste pinksterdag lieten ongeveer drieduizend mensen zich dopen.

Wij ontvangen de gave van de Heilige Geest door handoplegging.

Afdrukken