Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 11


‘Hoofdstuk 11: Naastenliefde, de reine liefde van Christus’, Leringen van kerkpresidenten: Thomas S. Monson (2020)

‘Hoofdstuk 11’, Leringen: Thomas S. Monson

Hoofdstuk 11

Naastenliefde, de reine liefde van Christus

‘Mogen wij […] al Gods kinderen liefde […] betuigen, hetzij familieleden, vrienden, kennissen of volslagen vreemden.’

Uit het leven van Thomas S. Monson

Voor president Thomas S. Monson was anderen liefhebben een levenswijze. Ouderling Jeffrey R. Holland en anderen hebben enkele manieren beschreven waarop hij liefde en naastenliefde uitte:

‘Door zijn tere hart en zijn medeleven was de jonge Tom al snel bekend met de vele mensen om hem heen die minder hadden dan hij. Omdat hij niet wilde dat de familie van een van zijn jeugdvrienden tijdens een kerstmaal cornflakes (met warm water in plaats van melk) zou eten, gaf hij zijn twee konijnen aan hen en zei met een brok in zijn keel: “Het is geen kalkoen, maar ze zullen een goed kerstdiner zijn.”

‘Zijn jeugdervaringen lijken inderdaad deel uit te maken van een door God geleid instructieproces dat Thomas Monson de rest van zijn leven voor de benarde toestand van de armen gevoelig zou maken. Toen hij later bisschop van de wijk 6–7 werd, waar hij was geboren en opgegroeid, had hij 1.060 leden, waaronder zo’n 85 weduwen, en de grootste welzijnslast in de kerk.

‘Velen weten wellicht dat de jonge bisschop Monson elke kerstperiode een week van zijn vakantie uittrok om al die 85 weduwen in zijn wijk te bezoeken. Velen weten wellicht niet dat hij de eerste jaren altijd een van de […] kippen voor ze meenam die hij zelf in zijn eigen kippenhokken had gefokt. […]

‘“[President Monson is] de voorvechter van de underdogs’, zei zijn vriend Wendell J. Ashton. […] “Hij is als een dennenboom – de top is hoog en reikt naar de hemel, maar de takken zijn breed, laag bij de grond, en beschermen iedereen die daar onderdak nodig heeft.”

‘“Weinig mensen weten het, maar broeder Monson is de zelfbenoemde geestelijk verzorger in een aantal verpleeghuizen in de omgeving’, [zei] ouderling Boyd K. Packer, die vijftien jaar lang naast ouderling Monson in het Quorum der Twaalf zat. “Hij bezoekt ze wanneer zijn drukke schema dat toelaat, en soms zelfs wanneer zijn schema het niet toelaat.”

‘Iemand die het goed bedoelde, zei eens tegen president Monson dat het nutteloos was om die oudere mensen te bezoeken en langdurig met hen te praten, terwijl ze zelden een woord terug zeiden. “U kunt net zo goed de tijd en moeite besparen, ouderling Monson. Ze weten niet wie u bent.”

‘“Of ze mij nu kennen of niet, daar gaat het niet om”, antwoordde Thomas Monson. “Ik praat niet met ze omdat zij mij kennen; Ik praat met ze omdat ik hen ken.”’1

Jezus bidt in Gethsémané

‘Liefde [is] de kern van het evangelie en Jezus Christus [is] ons Voorbeeld. Zijn leven was een erfenis van liefde.’

Leringen van Thomas S. Monson

1

We moeten onze liefde in onze woorden en daden uiten.

We kunnen God niet écht liefhebben als we onze medereizigers op deze tocht door het leven niet liefhebben. En we kunnen onze medemens niet écht liefhebben als we God, de Vader van ons allen, niet liefhebben. De apostel Johannes zegt ons: ‘Dit gebod hebben wij van Hem, dat wie God liefheeft, ook zijn broeder moet liefhebben’ [1 Johannes 4:21]. Wij zijn allen geestkinderen van onze hemelse Vader. En als zodanig zijn wij broeders en zusters. Houden wij die waarheid in gedachten, dan wordt het makkelijker om al Gods kinderen lief te hebben.

In feite is liefde de kern van het evangelie en is Jezus Christus ons Voorbeeld. Zijn leven was een erfenis van liefde. Hij genas de zieken, beurde de verdrukten op en redde de zondaren. Uiteindelijk benam de woedende menigte Hem het leven. En toch weerklinken vanaf Golgotha de woorden: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ – de ultieme sterfelijke uiting van mededogen en liefde [Lukas 23:34].

Er zijn veel eigenschappen die liefde weerspiegelen, bijvoorbeeld vriendelijkheid, geduld, onzelfzuchtigheid, begrip en vergevensgezindheid. Met wie we ook omgaan, deze en andere eigenschappen geven blijk van de liefde in ons hart.

Onze liefde blijkt doorgaans uit onze dagelijkse omgang met elkaar. Ons vermogen om in te zien dat iemand iets nodig heeft, en daarop te reageren, is van het grootste belang. Ik heb altijd de intentie achter dit gedichtje gewaardeerd:

Ik heb geweend op zijn tijd

Om de kortzichtigheid

Die mij blind maakte voor iemands nood of wens;

Maar nog nooit heb ik

Met zelfs de minste spijt of schrik

Bedacht dat ik te aardig was geweest voor enig mens.

[Auteur onbekend, aangehaald door Richard L. Evans in ‘The Quality of Kindness’, Improvement Era, mei 1960, 340.]

Ik hoop dat we er altijd naar zullen streven om attent te zijn op de gevoelens, gedachten en omstandigheden van de mensen om ons heen. Laten we niemand vernederen of kleineren. Laten we liever medeleven en bemoediging geven. We moeten ervoor waken het zelfvertrouwen van de ander te schaden met achteloze woorden of daden. […]

We kunnen onze liefde op zoveel herkenbare manieren uiten: met een glimlach, een gebaar, een aardige opmerking, of een compliment. Andere uitingen kunnen subtieler zijn, bijvoorbeeld door belang te stellen in wat iemand doet, geduldig en vriendelijk een beginsel uit te leggen, of een bezoekje af te leggen aan iemand die ziek of aan huis gebonden is. Met die woorden en daden, en op veel andere manieren, brengen wij liefde over. […]

Mogen wij vandaag, nu meteen, beginnen om al Gods kinderen liefde te betuigen, hetzij familieleden, vrienden, kennissen of volslagen vreemden. Laten wij ons elke ochtend bij het opstaan voornemen om vriendelijk en liefdevol te reageren op alles wat op ons pad komt.

Broeders en zusters, Gods liefde voor ons is onbevattelijk. Vanwege die liefde heeft Hij zijn Zoon gezonden, die ons genoeg liefhad om zijn leven voor ons te geven opdat wij het eeuwige leven mochten hebben. Gaan wij deze onvergelijkelijke gave begrijpen, dan loopt ons hart over van liefde voor onze eeuwige Vader, onze Heiland en voor alle mensen.2

Uw hemelse Vader heeft u lief – ieder van u. Die liefde is onveranderlijk. Zij wordt niet beïnvloed door uw uiterlijk, door uw bezittingen of door het saldo op uw bankrekening. Zij verandert niet door uw talenten en capaciteiten. Zij is er gewoon. Zij is er voor u wanneer u verdrietig of blij, ontmoedigd of hoopvol bent. Gods liefde is er voor u, of u nu wel of niet vindt dat u liefde verdient. Zij is er gewoon altijd.3

2

Jezus Christus toonde naastenliefde en vraagt ons om dat ook te doen.

[Er] is een weg die beroemd is geworden door een gelijkenis die Jezus vertelde. Ik bedoel de weg naar Jericho. De Bijbel stelt ons in staat om de gedenkwaardige gebeurtenis die de weg naar Jericho voor altijd beroemd maakte, te herleven. […]

‘Jezus […] zei: Een man ging van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem de kleren uittrokken, hem daarbij slagen toedienden en hem bij hun vertrek halfdood lieten liggen.

‘Toevallig kwam er een priester langs diezelfde weg, en toen hij hem zag, ging hij aan de overkant voorbij.

‘Evenzo ging ook een Leviet, toen hij op die plek kwam en hem zag, aan de overkant voorbij.

‘Maar een Samaritaan die op reis was, kwam in zijn buurt, en toen hij hem zag, was hij met innerlijke ontferming bewogen.

‘En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden en goot er olie en wijn op. Hij tilde hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem.

‘En toen hij de volgende dag wegging, haalde hij twee penningen tevoorschijn, en hij gaf ze aan de waard en zei tegen hem: Zorg voor hem, en wat u verder aan kosten maakt, zal ik u geven als ik terugkom.

‘Wie van deze drie denkt u dat de naaste geweest is van hem die in handen van de rovers gevallen was?

‘En hij zei: Degene die hem barmhartigheid bewezen heeft. Jezus zei tegen hem: Ga heen en doet u evenzo’ [Lukas 10:30–37].

Ieder van ons neemt op zijn levensreis zijn eigen weg naar Jericho. Wat zult u beleven op uw weg naar Jericho? En ik? Zal ik degene die in handen van dieven is gevallen en die mijn hulp nodig heeft, niet opmerken? En u? Zal ik degene zijn die de gewonde ziet en zijn smeekbeden hoort, maar toch aan de andere zijde voorbijgaat? En u? Of zal ik degene zijn die hem ziet en hoort; die stopt en hem helpt? En u?

Jezus gaf ons als motto: ‘Ga heen en doet u evenzo’ [Lukas 10:37]. Als wij daaraan gehoorzaam zijn, krijgen we gelegenheden om zelden geëvenaarde en onovertroffen vreugde te ontvangen.

Het is mogelijk dat de weg naar Jericho niet duidelijk staat aangegeven. Het is ook mogelijk dat de gewonde niet overluid om hulp roept. Maar wanneer we in het voetspoor van die barmhartige Samaritaan volgen, bewandelen we de weg die tot volmaking leidt.

Jezus helpt gewonde man

‘Zal ik degene zijn die hem ziet en hoort; die stopt en hem helpt? En u?’

Let op de vele voorbeelden die de Meester heeft gegeven: de kreupele man in Bethesda; de overspelige vrouw; de vrouw bij de bron van Jakob; het dochtertje van Jaïrus; Lazarus, broer van Maria en Martha – zij waren allen als een gewonde langs de weg naar Jericho. Zij hadden allen hulp nodig.

Tegen de kreupele in Bethesda zei Jezus: ‘Sta op, neem uw ligmat op en ga lopen’ (Johannes 5:8). De zondares adviseerde Hij: ‘Ga heen en zondig niet meer’ (Johannes 8:11). Hij verschafte haar die kwam om water te halen ‘een bron […] van water dat opwelt tot in het eeuwige leven’ (Johannes 4:14). Het dode dochtertje van Jaïrus gebood Hij: ‘Meisje, Ik zeg je, sta op’ (Markus 5:41). Tegen de reeds in het graf bijgezette Lazarus sprak Hij de onvergetelijke woorden: ‘Lazarus, kom naar buiten’ (Johannes 11:43).

Men zou zich kunnen afvragen: dit zijn verhalen over de Verlosser van de wereld, maar kunnen er op mijn eigen weg naar Jericho ook zulke fijne en wonderbaarlijke dingen gebeuren?

Mijn antwoord daarop is een volmondig ja. Ik wil u graag [een voorbeeld] geven.

Enkele jaren geleden overleed een van de vriendelijkste en meest geliefde mannen die ooit heeft geleefd. Ik bedoel Louis C. Jacobsen. Hij diende behoeftigen, hielp immigranten aan werk en hield meer toespraken bij uitvaartdiensten dan alle anderen die ik ooit gekend heb.

Op zekere dag, toen hij aan het mijmeren was over zijn kinderjaren, vertelde Louis Jacobsen me het een en ander daarover. Hij was de zoon van een arme Deense weduwe. Hij was klein van stuk, niet bepaald knap van uiterlijk en vaak het mikpunt van de grapjes van onnadenkende klasgenoten. Op een sabbatmorgen maakten de kinderen in de zondagsschool zijn opgelapte broek en versleten overhemd belachelijk. Omdat hij te trots was om te huilen, rende de kleine Louis de kerk uit en stopte pas toen hij buiten adem was. In één van de hoofdstraten van Salt Lake City ging hij zitten uitrusten op de stoeprand. Door de goot naast de stoeprand waarop hij zat, stroomde water. Louis pakte het papier uit zijn zak waarop de kernpunten van de zondagsschoolles stonden en maakte er een mooi papieren bootje van, dat hij te water liet in de goot. Diep uit zijn gekwetste jongenshartje kwamen de woorden: ‘Ik ga daar nooit meer naartoe.’

Plotseling zag Louis door zijn tranen heen in het water van de goot de weerspiegeling van een goedgeklede man. Louis keek op en herkende George Burbidge, de zondagsschool[leider]. ‘Mag ik bij je komen zitten?’ vroeg de vriendelijke leider. Louis knikte. En toen zat er op de stoeprand een [barmhartige] Samaritaan te luisteren naar iemand die echt hulp nodig had. Tijdens het gesprek werden verscheidene papieren bootjes te water gelaten. Uiteindelijk stond de zondagsschoolleider op, hield stevig de hand van de jongen vast en liep samen met hem terug naar de zondagsschool. Later presideerde Louis zelf die zondagsschool. In zijn lange leven vol dienstbetoon is hij altijd de reiziger erkentelijk geweest die hem op die weg naar Jericho redde.4

3

Liefde is de katalysator die verandering teweegbrengt, de balsem die genezing brengt.

De persoonlijke uitnodiging van de Heer klinkt altijd weer door tot de eerlijke mens: ‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik bij hem binnenkomen’ (Openbaring 3:20). Heeft die deur een naam? Jazeker! Ik zou haar ‘De deur van liefde’ willen noemen.

Liefde is de katalysator die verandering teweegbrengt. Liefde is de balsem die de ziel genezing brengt. Maar liefde groeit niet als onkruid en valt niet als regen. Liefde eist een prijs. ‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft’ (Johannes 3:16). Die Zoon, namelijk de Heer Jezus Christus, gaf zijn leven, opdat wij het eeuwige leven zouden hebben, zo groot was zijn liefde voor zijn Vader en voor ons. […]

Bij dat ontroerende afscheid, toen Hij zijn geliefde discipelen raad gaf, leerde Jezus het volgende: ‘Wie Mijn geboden heeft en die in acht neemt, die is het die Mij liefheeft’ (Johannes 14:21). Van bijzonder veel betekenis was deze aanwijzing: ‘Een nieuw gebod geef Ik u, namelijk dat u elkaar liefhebt; zoals Ik u liefgehad heb, moet u ook elkaar liefhebben’ (Johannes 13:34). […]

Ik prijs diegenen die met liefdevolle zorg de hongerigen te eten geven, de naakten kleden en de daklozen huisvesten. Hij die de mussen ter aarde ziet vallen, zal zulk dienstbetoon zeker indachtig zijn.5

Onlangs dacht ik terug aan een ervaring uit mijn jeugd [toen] ik nog maar 11 was. Onze jeugdwerkpresidente Melissa was een oudere en liefdevolle dame met grijze haren. Op een dag in het jeugdwerk vroeg Melissa mij om na te blijven om even met haar te praten. Daar zaten we dan met ons tweeën in de lege kapel. Ze legde haar arm om mijn schouders en begon te huilen. Verrast vroeg ik haar waarom ze huilde.

Ze antwoordde: ‘Ik slaag er maar niet in om de [jongens] eerbiedig te laten zijn tijdens de opening van het jeugdwerk. Zou jij me willen helpen, Tommy?’

Ik beloofde Melissa dat ik dat zou doen. Verwonderlijk voor mij, maar niet voor Melissa, was vanaf dat moment het eerbiedsprobleem in het jeugdwerk opgelost. Ze was naar de kern van het probleem gegaan – ik. De oplossing was liefde.

De jaren vlogen voorbij. Schitterende Melissa, die nu in de negentig is, woonde in een verzorgingstehuis in noordwestelijk Salt Lake City. Net vóór Kerstmis besloot ik een bezoek te brengen aan mijn geliefde jeugdwerkpresidente. Op de radio hoorde ik het lied ‘Hoort der eng’len lied, zo schoon’ [zie Lofzangen, nr. 148]. Ik dacht na over het bezoek van de wijzen zo vele jaren geleden. Zij brachten geschenken: goud, wierook en mirre. Ik bracht enkel het geschenk van liefde en het verlangen om dank u te zeggen.

Ik vond Melissa in de eetzaal. Ze staarde naar het bord eten op tafel en naar de vork in haar rimpelige hand. Ze at geen hap. Toen ik haar aansprak, werden mijn woorden beantwoord met een vriendelijke maar lege blik. Ik nam de vork van Melissa over en begon haar te voeren. Ondertussen sprak ik de hele tijd over haar tijd met de jongens en meisjes in het jeugdwerk lang geleden. Er was niet het minste teken van herkenning, laat staan een gesproken woord. Twee andere bewoners van het verzorgingstehuis staarden naar me met een bedenkelijke blik. Uiteindelijk zei één van hen tot mij: ‘Praten heeft geen zin. Ze kent niemand – zelfs niet haar eigen familie. Ze heeft nog geen woord gezegd in al de tijd dat ze hier is.’

De lunch eindigde. Mijn éénrichtingsgesprek liep ten einde. Ik stond op om te vertrekken. Ik hield haar broze hand in de mijne, keek in haar gerimpelde maar mooie gezicht en zei: ‘God zegene je, Melissa. Zalig kerstfeest.’ Geheel vanuit het niets sprak ze opeens: ‘Ik ken jou. Jij bent Tommy Monson, mijn jeugdwerkjongen. Ik hou zoveel van jou.’ Ze drukte mijn hand tegen haar lippen en gaf er een tedere, liefdevolle kus op. Er rolden tranen over haar wangen die op onze ineengestrengelde handen vielen. Die handen werden op die dag door de hemel geheiligd en door God begenadigd.6

4

We tonen naastenliefde als we niemand veroordelen en bekritiseren.

Een jong echtpaar, Lisa en John, verhuisde naar een andere buurt. Op een ochtend keek Lisa tijdens het ontbijt uit het raam en zag haar buurvrouw de was ophangen.

‘Die was is niet schoon!’ riep Lisa uit. ‘Onze buurvrouw weet niet hoe ze haar kleren schoon moet krijgen!’

John keek stilzwijgend toe.

Elke keer dat haar buurvrouw haar was te drogen hing, maakte Lisa dezelfde opmerkingen.

Enkele weken later was Lisa verrast toen ze uit haar raam keek en mooie, schone was zag hangen in de tuin van de buren. Ze zei tegen haar man: ‘Kijk, John, ze heeft eindelijk geleerd hoe ze de was moet doen! Ik vraag me af hoe dat zo gekomen is.’

John antwoordde: ‘Dat zal ik je vertellen, schat. Het interesseert je misschien om te weten dat ik vanmorgen vroeg ben opgestaan en de ramen heb gezeemd!’

Ik wil u […] enkele denkbeelden voorleggen over hoe wij elkaar zien. Kijken wij door een raam dat schoongemaakt moet worden? Vellen we een oordeel zonder alle feiten te kennen? Wat zien we als we naar andere mensen kijken? Wat voor oordeel vellen we over ze?

De Heiland heeft gezegd: ‘Oordeel niet’ [Mattheüs 7:1]. Hij vervolgde: ‘Waarom ziet u wel de splinter in het oog van uw broeder, maar merkt u de balk in uw eigen oog niet op?’ [Mattheüs 7:3.] Of met andere woorden: waarom ziet u bij het huis van uw buren iets dat u voor vuile was houdt, maar merkt u niet dat uw eigen huis een vuil raam heeft?

vrouw bij raam

‘Mogen wij elkaar niet veroordelen en bekritiseren, maar mogen wij de reine liefde van Christus hebben voor onze medereizigers op deze levensreis.’

Niemand onder ons is volmaakt. Ik ken niemand die beweert dat te zijn. En toch, ondanks onze eigen onvolmaaktheden, hebben we om de een of andere reden de neiging om die van anderen aan te wijzen. We vellen een oordeel over hun daden of gebrek daaraan.

We kunnen onmogelijk het hart, de bedoelingen of de omstandigheden kennen van iemand die misschien iets zegt of doet waarvan wij vinden dat we een reden hebben om het te bekritiseren. Vandaar het gebod: ‘Oordeel niet.’ […]

Ik beschouw naastenliefde – ofwel de ‘reine liefde van Christus’ – als het tegenovergestelde van kritiek en veroordeling. En dan denk ik bij naastenliefde […] aan de naastenliefde die tot uiting komt als we tolerant zijn tegenover anderen en we flexibel omgaan met hun gedrag; ik denk aan de naastenliefde die vergeeft; de naastenliefde die geduldig is.

Ik denk aan de naastenliefde die ons ertoe brengt om sympathiek te zijn, mededogend en genadig, niet alleen in tijden van ziekte, bezoeking en ellende, maar ook op momenten dat anderen blijk geven van zwakte of fouten maken.

Er bestaat een serieuze behoefte aan de naastenliefde die aandacht schenkt aan mensen die onopgemerkt blijven, hoop aan hen die ontmoedigd zijn, en hulp aan hen die bezocht zijn. Ware naastenliefde is liefde in actie. Overal bestaat behoefte aan naastenliefde.

Er bestaat behoefte aan de naastenliefde die weigert te luisteren naar verhalen over de pech van andere mensen, of die te herhalen, tenzij de ongelukkigen hier baat bij hebben. […]

Naastenliefde betekent geduld hebben met iemand die ons heeft teleurgesteld. Of de neiging weerstaan om snel beledigd te raken. Het betekent zwakheden en tekortkomingen aanvaarden. Het betekent mensen aanvaarden zoals ze werkelijk zijn. Het betekent het fysieke uiterlijk over het hoofd zien en zich concentreren op eigenschappen die door de tand des tijds niet verbleken. Het betekent de neiging weerstaan om andere mensen in vakjes te stoppen. […] Mogen wij elkaar niet veroordelen en bekritiseren, maar mogen wij de reine liefde van Christus hebben voor onze medereizigers op deze levensreis. […]

‘De naastenliefde vergaat nimmer’ [Moroni 7:46]. Moge […] deze tijdloze waarheid, uw leidraad zijn in al wat u doet. Moge ze uw ziel doordringen en moge ze tot uiting komen in al uw gedachten en daden.7

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Neem de vele manieren door waarop president Monson zegt dat we liefde moeten uiten (zie sectie 1). Hoe kunnen we in onze dagelijkse omgang meer liefde tonen? Hoe kunnen we meer liefde voor anderen ontwikkelen? Hoe helpt het u om te weten dat de liefde van onze hemelse Vader voor u ‘er gewoon altijd’ is?

  • Denk na over president Monsons vragen over onze reis langs de weg naar Jericho (zie sectie 2). Hoe bent u gezegend door iemand die een ‘barmhartige Samaritaan’ voor u was? Wat kunnen we van het verhaal van Louis Jacobsen en George Burbidge leren? Waarom is het belangrijk om zorg voor uzelf te vervangen door zorg voor anderen?

  • President Monson heeft gezegd: ‘Liefde is de katalysator die verandering teweegbrengt’ (sectie 3). Hoe heeft de liefde van een leerkracht hem als 11-jarige jeugdwerkjongen geholpen om te veranderen? Wanneer heeft de liefde van iemand anders uw leven veranderd? Waarom heeft liefde zoveel macht?

  • Wat kunnen we uit president Monsons verhaal over de was van de buren over liefde leren? (Zie sectie 4.) Waarom oordelen we of zijn we soms kritisch? Hoe kunnen wij die neigingen onderdrukken? Neem president Monsons leringen over naastenliefde in de voorlaatste alinea door en bedenk hoe u op die manieren liefdevoller kunt worden.

Relevante Schriftteksten

Mattheüs 5:44–46; Johannes 15:9–13; 1 Korinthe 13:1–13; Kolossenzen 3:12–14; 1 Nephi 11:8–23; Ether 12:33–34; Moroni 7:47–48; Leer en Verbonden 121:45–46.

Onderwijstip

‘Afhankelijk van de situatie kan liefde uiten aan uw leerlingen inhouden dat u ze een oprecht compliment geeft, interesse toont in hun leven, aandachtig naar hen luistert, hen bij de les betrekt, dienstbetoon voor hen doet of hun eenvoudigweg hartelijk groet wanneer u hen ziet.’ (Zie Onderwijzen naar het voorbeeld van de Heiland [2016], 6.)

Noten

  1. Jeffrey R. Holland, ‘President Thomas S. Monson: Man of Action, Man of Faith, Always ‘on the Lord’s Errand’’, Ensign, februari 1986, 12–13.

  2. Liefde – de kern van het evangelie’, Liahona, mei 2014, 91, 93–94.

  3. Wij staan er nooit alleen voor’, Liahona, november 2013, 124.

  4. Uw eigen weg naar Jericho’, De Ster, september 1989, 2–3.

  5. De deur die liefde heet’, De Ster, januari 1988, 62, 63.

  6. Christmas Is Love’ (Kerstdevotional met het Eerste Presidium, 2 december 2012), ChurchofJesusChrist.org/broadcasts/article/christmas-devotional/2012/12/christmas-is-love; zie ook ‘De deur die liefde heet’, 64.

  7. De liefde vergaat nimmermeer’, Liahona, november 2010, 122, 124–125.