Popcorn, pioniers en vrede
Shirlee Hurst Shields (Utah, VS)
Mama deed bakstenen in de oven, om ze vervolgens in doeken te wikkelen, zodat onze voeten warm zouden blijven in onze onverwarmde auto. We schrijven december 1935. We waren op weg van Salt Lake City naar Payson (Utah), een rit van een kleine honderd kilometer, om een bezoek te brengen aan mijn grootouders. Er viel lichte sneeuw, die op de weg voor ons in de wind leek te duikelen en buitelen. Mijn grote broer, Fred, en ik waren ingepakt in dikke jassen en kriebelige wollen sokken en wanten. De rit leek voor mij als zevenjarige eindeloos te duren.
We maakten deze reis steevast elke december. De kersttijd begon gewoonweg pas als we in de warme keuken van opa en oma Tanner waren en popcornballen maakten. Opa stookte het vuur op en oma vulde een mandje gemaakt van ijzergaas met maïskorrels en schudde dat snel heen en weer boven het vuur totdat er luchtige, witte popcorn ontstond. Daarna ging de popcorn in een gietijzeren ketel, waarna opa er hete honingboter overheen goot en er pindanootjes doorheen mengde. Als het mengsel was afgekoeld, draaiden we er met onze beboterde handen feestelijke ballen van om aan onze familie en vrienden te geven.
Deze Kerstmis zou het echter anders zijn. Gewoonlijk zaten Fred en ik op de achterbank, maar dit jaar zaten we op de voorbank tussen mama en papa ingeklemd. Op de achterbank stond een klein, wit kistje met het stoffelijk overschot van mijn één jaar oude broertje, Gerold. Een geval van mazelen en een daaropvolgende longontsteking waren hem fataal geworden. We waren eerder die dag naar het mortuarium gegaan om het kleine, houten kistje op te halen.
Tijdens de twee uur durende reis zongen we onder aanvoering van papa kerstliederen. Mama en papa zongen tweestemmig. Hun prachtige zang bracht ons troost terwijl we rouwden om het verlies van ons knulletje.
Toen we bij het huis van opa aankwamen, wachtte de doorgaans joviale groep verwanten ons in plechtige stilte op. Het kistje werd uit de auto gehaald en naar de onberispelijk schone salon van oma gebracht. De bisschop van mijn grootouders sprak een vriendelijk woord, waarna we in de auto stapten en naar de begraafplaats reden. Toen dit dierbare jongetje in het koude graf werd gelegd, moesten we allemaal huilen.
Het werd Kerstmis. Het vuur werd opgestookt, de maïs gepoft en de feestelijke popcornballen met opa’s paardenslee rondgebracht. Ik was die dag verdrietig, maar er kwam ook een vredig gevoel over mij toen ik luisterde hoe mijn getrouwe grootouders het verhaal van Christus’ geboorte voorlazen.
Mijn grootouders stamden van de pioniers af. Hun ouders hadden zelf kinderen op de vlakten begraven. Terwijl de familie treurde om het verlies, wendden we ons tot wie onze voorouders zich hadden gewend — de Zoon van God en zijn woord. Ik ben dat jaar anders tegen het kerstverhaal gaan aankijken, want het is dankzij het kindje dat in een stal werd geboren dat het kindje dat we in het graf hadden gelegd, zal opstaan en van ons zal zijn.
Er zijn sindsdien vele jaren voorbijgegaan, maar elke Kerstmis weer giet ik honingboter over de popcorn heen, strooi er pindanootjes bij, en draai ballen van het mengsel, en dan gedenk ik.