Mijn broer geloofde IN MIJ
Dan hielp mij bij het ontwikkelen van een verborgen talent.
Toen ik vijftien was, kwam ik erachter dat ik talent had — of eigenlijk níet had — voor zingen.
Ik deed aan een toneelstuk in de gemeenschap mee. Mijn zangsolo klonk zó slecht dat er halverwege een pianist uit medelijden ging meespelen. Daarna zwoor ik dat ik nooit meer voor iemand zou zingen. Het was tijd om een andere hobby te zoeken. Eén vernederende belevenis was meer dan genoeg.
Maar mijn grote broer, Dan, was ongelooflijk goed in zingen en had andere plannen. Maanden na mijn auditie vroeg hij waarom ik het de laatste tijd zo eng vond om te zingen.
‘Ik zing ontzettend vals’, zei ik. ‘Ik kan niet zingen.’ Dan geloofde me niet. Hoewel ik tegenstribbelde, haalde hij me over om ter plekke te zingen. Ik was zenuwachtig.
Ik weet niet meer wat ik zong, maar het was kort, nauwelijks hoorbaar en het leek duidelijk dat ik geen waarneembaar zangtalent had. Wat Dan toen zei, heb ik tot op de dag van vandaag onthouden. ‘Zie je wel?’ zei hij. ‘Ik wist wel dat je een mooie stem had. Je moet gewoon oefenen.’
In Leer en Verbonden 38:25 staat dat: ‘Laat ieder mens zijn broeder achten als zichzelf.’ Als Dan me tijdens het zingen had uitgelachen, zoals veel oudere broers en zussen dat doen, was ik niet gauw meer gaan zingen, misschien nooit meer. Maar in plaats daarvan bouwde Dan me op. Hij moedigde me aan.
Tenslotte volgde ik zijn advies op en ging oefenen. Tot mijn verbazing werd ik langzamerhand beter. Nu vind ik zingen geweldig. Ik heb in vele koren op de middelbare school en op de hogeschool en erna gezongen. Zingen is een van mijn lievelingshobby’s.
De Heiland heeft gezegd: ‘Zie, steken de mensen een kaars aan en zetten ze die onder een korenmaat? Neen, integendeel, op een standaard, en zij geeft licht aan allen die in het huis zijn’ (3 Nephi 12:15). Ik heb dat licht kunnen laten schijnen. Ik maak nu al vele jaren lang muziek en geniet ervan, maar dat had ik nooit gekund als mijn broer Dan me niet had aangemoedigd.