De reis van Jane
De auteur woont in Texas (VS).
New York (VS), 1843
Jane Manning keek toe hoe de boot vanuit de haven Lake Erie opdreef. Zij had het gevoel dat haar dromen ermee wegdreven.
Net een jaar eerder was zij lid geworden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen en had zij besloten om met de andere heiligen naar Nauvoo te trekken. Haar moeder en zeven andere familieleden waren met haar langs het Eriekanaal naar Buffalo (New York) afgezakt. Maar in Buffalo werden zij vanwege hun huidskleur niet op de boot toegelaten.
‘Wat moeten we nu doen?’ vroeg haar broer Isaac stilletjes.
De vraag weerklonk in de ijzige lucht. Nauvoo lag nog zo’n 1.300 km verderop. Ze konden opgeven en naar huis terugkeren of later verder proberen te reizen. […]
Maar Jane kon niet wachten! Ze wist dat het Boek van Mormon waar was. God sprak wederom door profeten. Zij moest met haar familie in Nauvoo geraken.
Jane vermande zich en keek naar het westen. ‘We gaan te voet.’
En dat deden ze dan ook. Tot hun schoenen uit elkaar vielen. Tot hun voeten scheurden en bloedden, en ze moesten bidden om genezen te worden. Soms sliepen ze buiten en de rijp was zo zwaar dat hij als vallende sneeuw aanvoelde. Sommige mensen dreigden ze in de gevangenis te stoppen, omdat ze dachten dat zij ontsnapte slaven waren. Die mensen wisten niet dat de familie Manning een vrije zwarte familie was. En nog altijd gingen ze voort. Ze zongen ondertussen lofzangen om de tijd te verdrijven.
Nabij Nauvoo kwamen ze bij een rivier.
‘Geen brug’, zei Isaac.
Jane knikte. ‘Dan zullen we er gewoon doorheen moeten waden.’ Toen ze de rivier instapte, kwam het water tot haar enkels. Ze ging langzaam stukje bij beetje naar voren. Het water kolkte rond haar knieën en vervolgens rond haar middel. Toen ze het midden van de rivier bereikte, kwam het water tot aan haar nek! Gelukkig werd het niet dieper en de hele familie Manning kon veilig oversteken.
Eindelijk kwamen ze aan in Nauvoo. Jane kon de prachtige kalkstenen muren van de Nauvootempel op de heuvel zien. Hoewel die nog niet af was, benam die aanblik haar de adem. Iemand wees hun de weg naar het huis waar de profeet Joseph woonde.
Een lange vrouw met donker haar stond in de deuropening. ‘Kom binnen, kom!’ riep ze. ‘Ik ben Emma Smith.’
De daaropvolgende minuten beleefde ze in een waas. Jane maakte kennis met de profeet en hij zette in heel de kamer stoelen voor de familie Manning. Jane liet zich dankbaar op de stoel zakken en luisterde terwijl Joseph ze aan alle aanwezigen, waaronder zijn vriend dokter Bernhisel, voorstelde. Toen keerde Joseph zich naar Jane en vroeg: ‘U hebt deze kleine groep geleid, nietwaar?’
‘Ja meneer!’ antwoordde Jane.
Joseph glimlachte. ‘God zegene u! Vertel me nu alstublieft over uw reis.’
Jane sprak over hun geblesseerde voeten, dat ze in de sneeuw geslapen hadden en de rivier hadden moeten oversteken. Iedereen luisterde zwijgend. ‘Maar het was niet zo erg’, besloot ze. ‘We waren in opgewekte stemming, zongen lofzangen en dankten God voor zijn oneindige goedheid en barmhartigheid om ons te zegenen, te beschermen en onze voeten te genezen.’
Het was even stil. ‘Wat vindt u daarvan, dokter?’ zei Joseph eindelijk terwijl hij hem op de knie sloeg. ‘Is dat geloof of niet?’
‘Als ik het was geweest, ben ik bang dat ik zou hebben opgegeven en terug naar huis was gegaan!’ gaf dokter Bernhisel toe.
Joseph knikte en keerde zich opnieuw naar Jane en haar familie: ‘God zegene u. U bent nu onder vrienden.’