Een christelijk karakter
Uit een toespraak gehouden tijdens een godsdienstig symposium aan de Brigham Young University–Idaho op 25 januari 2003.
Jezus, die het meest heeft geleden, heeft voor ons die minder lijden ook het meeste mededogen.
Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) heeft gesproken over een beginsel dat een diepe indruk op mij heeft nagelaten en dat ik vaak heb bestudeerd en overpeinsd. Hij zei: ‘Er had geen verzoening kunnen zijn zonder het karakter van Christus!’1 Deze duidelijke en indringende uitspraak heeft ervoor gezorgd dat ik het woord ‘karakter’ meer wilde bestuderen en beter wilde begrijpen. Ik heb ook nagedacht over het verband tussen het karakter van Christus en zijn verzoening, en wat dat verband voor ons als discipelen betekent.
Het karakter van de Heer Jezus Christus
Het grootste bewijs van karakter is wellicht het vermogen om te herkennen wanneer anderen worstelen met dezelfde beproeving of tegenspoed die op ons drukt, en er gepast op te reageren. Zo tonen we karakter als we andermans lijden opmerken wanneer we zelf lijden; als we andermans honger opmerken wanneer we zelf honger hebben; en als we medeleven tonen voor andermans geestelijk leed wanneer we het zelf geestelijk moeilijk hebben. We tonen dus karakter als we anderen de hand reiken wanneer ons instinct ons ertoe beweegt om alleen aan onszelf te denken. Als dat het ultieme criterium van moreel karakter is, dan is de Heiland van de wereld het volmaakte voorbeeld van zo’n rechtlijnig, menslievend karakter.
Voorbeelden van Christus’ karakter
Op de avond van het laatste avondmaal, de avond waarop Hij meer zou lijden dan iemand ooit in een door Hem geschapen wereld had geleden, sprak Christus in de bovenkamer over de Trooster en vrede:
‘Deze dingen heb Ik tot u gesproken, terwijl Ik bij u verblijf.
‘Maar de Trooster, de Heilige Geest, Die de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u in alles onderwijzen en u in herinnering brengen alles wat Ik u gezegd heb.
‘Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik die u. Laat uw hart niet in beroering raken en niet bevreesd worden’ (Johannes 14:25–27).
Hoewel Hij besefte dat Hij spoedig een intens en persoonlijk gebrek aan behaaglijkheid en gemoedsrust zou ervaren, en hoewel Hij wellicht ongerust en bang was, reikte de Meester anderen de hand en gaf Hij hun de zegeningen die Hem zouden hebben versterkt.
In het hogepriesterlijk gebed dat Jezus uitsprak vlak voordat Hij met zijn discipelen de beek Kedron overstak, bad de Meester voor zijn discipelen en voor allen ‘die door hun woord in Mij zullen geloven,
‘opdat zij allen één zullen zijn, zoals U, Vader, in Mij.
‘[…] opdat zij volmaakt één zijn en opdat de wereld erkent dat U Mij gezonden hebt en hen liefgehad hebt, zoals U Mij hebt liefgehad. […]
‘En Ik heb hun Uw Naam bekendgemaakt, en zal die bekendmaken, opdat de liefde waarmee U Mij hebt liefgehad, in hen is, en Ik in hen’ (Johannes 17:20, 21, 23, 26).
Als ik hierover nadenk, en over andere gebeurtenissen die plaatsvonden vlak voordat Hij in de hof leed en werd verraden, komen steeds dezelfde vragen in mij op: Hoe komt het dat Hij zo vlak voor zijn eigen lijden in staat was te bidden voor het welzijn en de eenheid van anderen? Hoe komt het dat Hij in staat was te bidden om troost en gemoedsrust voor hen die daar minder behoefte aan hadden dan Hij? Hoe komt het dat Hij alleen maar aan de omstandigheden en beslommeringen van anderen dacht, terwijl het gewicht van de gevallen staat van de wereld die Hij had geschapen op zijn schouders rustte? Hoe komt het dat de Meester in staat was anderen de hand te reiken waar inferieure schepselen aan zichzelf zouden hebben gedacht? Het antwoord op deze indringende vragen zit in deze uitspraak van ouderling Maxwell:
‘Het karakter van Jezus stond garant voor zijn opmerkelijke verzoening. Zonder het verheven karakter van Jezus zou er geen verheven verzoening zijn geweest! Dankzij zijn karakter kon Hij ‘allerlei verzoekingen doorstaan’ (Alma 7:11), maar ‘sloeg [Hij] er geen acht op’ (LV 20:22).2
Jezus, die het meest heeft geleden, heeft voor ons die minder lijden ook het meeste mededogen. Hoe groter het lijden en het mededogen van iemand die anderen helpt, hoe meer liefde hij of zij voelt.
In dit sterfelijke leven kunnen wij ernaar streven de cruciale elementen van een christelijk karakter te ontwikkelen. Wij kunnen als stervelingen in rechtschapenheid streven naar de geestelijke gaven die horen bij het vermogen om anderen de hand te reiken en gepast te reageren, wanneer zij worstelen met dezelfde beproeving of tegenspoed die zwaar op ons drukt. Die eigenschap kunnen we niet verwerven door wilskracht of vastberadenheid. We moeten eerder vertrouwen op ‘de verdiensten en de barmhartigheid en de genade van de heilige Messias’ (2 Nephi 2:8). ‘Regel op regel, voorschrift op voorschrift’ (2 Nephi 28:30) en ‘na verloop van tijd’ (Mozes 7:21) wordt het voor ons mogelijk anderen de hand te reiken waar wij van nature alleen aan onszelf zouden denken.
Actief naar naastenliefde streven
Ik geef u in overweging dat wij moeten bidden, verlangen, streven en ijveren om een christelijk karakter te ontwikkelen, als we de geestelijke gave van naastenliefde — de reine liefde van Christus — willen ontvangen. Naastenliefde is geen kenmerk of eigenschap die we uitsluitend door onze eigen vastberadenheid en wilskracht kunnen verwerven. Wij moeten onze verbonden nakomen, een deugdzaam leven leiden en alles doen wat wij kunnen om deze gave te verdienen. Uiteindelijk zijn wij aan de gave van naastenliefde onderworpen; wij onderwerpen haar niet (zie Moroni 7:47). De Heer bepaalt of we alle gaven van de Geest ontvangen en wanneer dat gebeurt, maar wij moeten alles doen wat in ons vermogen ligt om naar deze gaven te verlangen, te smachten, ze uit te nodigen en te verdienen. Als wij onze daden spiegelen aan het karakter van Christus, geven we de hemelen te kennen dat wij sterk verlangen naar de nobele geestelijke gave van naastenliefde. En het is duidelijk dat we met deze prachtige gave zijn gezegend als wij anderen vaker de hand reiken waar de natuurlijke mens in ons geneigd zou zijn aan onszelf te denken.
Jezus is de Christus, de eniggeboren Zoon van de eeuwige Vader. Ik weet dat Hij leeft. En ik getuig dat wij dankzij zijn karakter onsterfelijk kunnen worden en het eeuwige leven kunnen beërven. Mogen wij anderen de hand reiken, waar wij van nature alleen aan onszelf zouden denken.