De voetzoeker
Toen ouderling Dale G. Renlund 12 was, woonden zijn familie en hij in Zweden. Op zekere zondag bracht zijn vriend Steffan een grote voetzoeker en enkele lucifers mee naar de kerk. Dale was opgewonden. Dale nam de voetzoeker en stak de lont aan. Hij was van plan de lont weer te doven, maar hij verbrandde zijn vingers en liet de voetzoeker vallen! Steffan en Dale keken met afgrijzen toe hoe de lont verder brandde.
Het vuurwerk knalde! Een vreselijke geur vulde de kapel. Steffan en Dale raapten snel de resten van de voetzoeker op en openden de ramen om de geur te verdrijven. Zij hoopten dat niemand het zou merken.
Maar toen de mensen naar de avondmaalsdienst kwamen, merkten zij het toch op. De geur was zo doordringend dat de mensen zich niet op de dienst konden richten. Dale schaamde zich enorm. Hij wist dat hij door zijn daad zijn Hemelse Vader had teleurgesteld.
Na de bijeenkomst vroeg president Lindberg, de gemeentepresident, Dale of hij naar zijn kantoor kon komen omdat hij merkte dat er iets mis was. Dale vertelde president Lindberg hoeveel spijt hij had van de voetzoeker.
President Lindberg was aardig. Hij deed zijn Schriften open en vroeg Dale een paar onderstreepte verzen te lezen. Dale las voor: ‘Zie, wie zich van zijn zonden bekeerd heeft, die ontvangt vergeving, en Ik, de Heer, denk er niet meer aan. Hierdoor zult u weten of iemand zich van zijn zonden bekeert — zie, hij zal ze belijden en ze verzaken’ (LV 58:42–43).
Toen Dale dit had gelezen, zag hij president Lindberg glimlachen. Toen Dale het kantoor verliet, was hij blij.
Ouderling Renlund ontdekte dat hij vergiffenis kon ontvangen als hij iets verkeerd had gedaan. Hij kon vreugde voelen als hij zich bekeerde en de geboden van zijn hemelse Vader onderhield.