Uw handelen toewijden
‘Het is begrijpelijk dat wij in ons peinzen en streven naar toewijding, innerlijk beven voor de eisen die er aan ons gesteld worden. Maar de Heer heeft ons getroost met deze woorden: “Mijn genade is u genoeg” (LV 17:8)’.
Ik richt mij tot hen die onvolmaakt zijn, maar die toch streven naar vooruitgang in het huisgezin des geloofs. Zoals altijd, ben ik zelf mijn onmiddellijke gehoor.
Wij zijn geneigd te denken dat toewijding alleen maar inhoudt dat we op goddelijke aanwijzing onze materiële bezittingen opgeven. Maar we tonen de allergrootste toewijding als we onszelf opgeven voor God. Hart, ziel en verstand waren de allesomvattende woorden waarmee Christus het eerste gebod omschreef, dat wij voortdurend en niet periodiek moeten naleven. (Zie Matteüs 22:37.) Als we het naleven, wordt vervolgens ons handelen gezegend en volledig toegewijd aan het blijvende welzijn van onze ziel. (Zie 2 Nephi 32:9.)
Een dergelijke volledigheid omvat het in onderwerping samenvallen van gedachten, woorden en daden — het absoluut tegenovergestelde van vervreemding. ‘Want hoe kent iemand de Meester, die hij niet heeft gediend, en die voor hem een vreemdeling is, en verre is van de gedachten en voornemens van zijn hart?’ (Mosiah 5:13.)
Velen negeren toewijding omdat het te abstract of te afschrikwekkend lijkt. De consciëntieuze mensen onder ons ervaren echter Gods ongenoegen doordat zij toestaan dat hun vooruitgang zich mengt met uitstel. Vandaar de liefdevolle raad die de juistheid van deze richting bevestigt, die aanmoedigt om voort te gaan op die weg, en die troost biedt als we voelen hoe moeilijk het is.
Geestelijke onderworpenheid wordt niet in een oogwenk bereikt, maar stap voor stap, en gebruik makend van opeenvolgende stapstenen, die sowieso bedoeld zijn om één voor één gebruikt te worden. Onze wil kan uiteindelijk ‘geheel in de wil des Vaders opgaa[n]’ als wij ‘gewillig [worden ons] aan alles te onderwerpen, (…) evenals een kind zich aan zijn vader onderwerpt’. (Zie Mosiah 15:7; Mosiah 3:19.) Anders voelen wij, ook al streven we naar vooruitgang, toch nog de turbulentie van het deels van de juiste koers afwijken.
Voorbeelden van economische toewijding zijn relevant. Toen Ananias en Saffira hun bezittingen verkochten, hielden zij ‘iets van de opbrengst achter’. (Zie Handelingen 5:1–11.) Zovelen van ons klampen zich stevig vast aan ‘iets’ bepaalds en behandelen onze bezetenheden zelfs als bezittingen. Daarom is, wat we verder ook al hebben gegeven, het laatste deel het moeilijkste om op te geven. Toegegeven, zelfs een voorwaardelijke overgave is nog prijzenswaardig, maar het lijkt veel op het excuus: ‘Ik heb per giro al een bijdrage gegeven’. (Zie ook Jakobus 1:7–8.)
Wij kunnen bijvoorbeeld concrete vaardigheden of talenten hebben waarvan we onterecht denken dat ze op de een of andere manier ons bezit zijn. Als we ons daar meer aan vasthouden dan aan God, dan deinzen wij terug voor het eerste gebod, dat tot toewijding leidt. Daar God ons ‘van dag tot dag bewaart door [ons] adem te verlenen’, is het niet aan te bevelen om ons er zo stevig aan vast te houden dat we gaan hyperventileren! (Mosiah 2:21.)
Een ander struikelblok duikt op als we God overvloedig dienen met onze tijd en portemonnee, maar toch nog een deel van ons innerlijk achterhouden, wat aangeeft dat we toch nog niet helemaal de zijne zijn!
Sommigen van ons hebben het er moeilijk mee als bepaalde taken ten einde lopen. Johannes de Doper is echter een goed voorbeeld, want hij zei van Jezus’ groeiende kudde: ‘Hij moet wassen, ik moet minder worden’ (Johannes 3:30). Als we onze taken onterecht beschouwen als de enige indicatie van de mate waarin God ons liefheeft, draagt dat alleen maar bij tot onze aarzeling om los te laten. Broeders en zusters, onze waarde als mens is al van Godswege vastgesteld als ‘groot’; ze schommelt niet zoals de aandelenbeurs.
Andere stapstenen blijven ongebruikt omdat wij, net als de rijke jongeling, niet bereid zijn onder ogen te zien waar het ons nog aan ontbreekt. (Zie Marcus 10:21.) Daarmee onthullen wij dat er nog een restant aan egoïsme is.
Terugschrikken gebeurt op vele wijzen. Een voorbeeld: het terrestriale koninkrijk bevat de ‘eerzamen’, duidelijk niet hen die valse getuigenissen afleggen. Toch waren zij ‘in het getuigenis van Jezus niet kloekmoedig’ (LV 76:75, 79). De beste manier om kloekmoedig van Christus te getuigen, is steeds meer op Hem te gaan lijken, en het is toewijding die vormgeeft aan het patroon van navolging. (Zie 3 Nephi 27:27.)
In het overwinnen van de genoemde moeilijkheden is geestelijke onderworpenheid nuttig — soms stelt het ons in staat om zaken ‘los te laten’, zelfs het sterfelijk leven, en andere keren om ‘vast te houden’, en weer andere keren om de volgende stapsteen te gebruiken. (1 Nephi 8:30.)
Als wij een en ander niet in het juiste perspectief zien, dan kunnen de volgende paar meter een enorme afstand lijken. Hoewel zij zich wél bewust waren hoe God het oude Israël had geholpen om te ontvluchten aan de machtige farao en zijn legers, hadden de kortzichtige Laman en Lemuël niet genoeg geloof in God om hen te helpen met slechts een plaatselijke Laban.
Wij kunnen ook van de juiste koers afwijken als we hen die boven ons staan in ons werk of andere bezigheden, te graag willen behagen. Het behagen van ‘andere goden’ in plaats van de ware God is ook een overtreding van het eerste gebod. (Exodus 20:3.)
Soms verdedigen we zelfs onze eigenaardigheden alsof ze op de een of andere manier de basis van onze individualiteit zijn. In zekere zin is het discipelschap een ‘contactsport’, zoals de profeet Joseph heeft getuigd:
‘Ik ben net als een reusachtige, ruwe steen (…) en ik word alleen gepolijst als de een of andere hoek eraf gewreven wordt door in contact te komen met iets anders, door het met grote snelheid te raken (…). Zo word ik een gladde, gepolijste schacht in de pijlkoker van de Almachtige.’ (Teachings of the Prophet Joseph Smith, blz. 304.)
Daar de knieën zich vaak eerder buigen dan het verstand, ontzegt het achterhouden van ‘iets’ van het intellect aan Gods werk een deel van de beste intellecten onder de mensheid. Het is veel beter om zachtmoedig te zijn zoals Mozes, die zaken leerde die hij ‘nimmer had verondersteld’ (Mozes 1:10). En toch is er droevig genoeg in het subtiele samenspel van keuzevrijheid en identiteit op de een of andere manier nog zoveel aarzeling. Het overgeven van het verstand is in feite een overwinning, want het laat ons kennismaken met Gods verruiming van vermogens en ‘hogere’ wegen! (Zie Jesaja 55:9.)
Ironisch genoeg kan buitensporige aandacht voor iets, zelfs voor goede zaken, onze toewijding aan God verminderen. Men kan bijvoorbeeld teveel met sport en lichaamsverheerlijking bezig zijn. Men kan de natuur respecteren, maar de God van de natuur verwaarlozen. Men kan zoveel achting hebben voor goede muziek dat men andere zaken buitensluit, en dat geldt ook voor zich teveel bezighouden met een zinvol beroep. Onder dergelijke omstandigheden laat men vaak de ‘gewichtigste’ zaken na (1 Korintiërs 2:16; Matteüs 23:23). Alleen de Allerhoogste kan ons volledig leiden naar het hoogste goed dat u en ik kunnen doen.
Alles is afhankelijk van de twee grote geboden, heeft Jezus verklaard, en niet andersom! (Zie Matteüs 22:40.) Het eerste gebod is niet ingetrokken alleen maar omdat we een minder goed te hard najagen, want wij aanbidden geen mindere goden.
Voordat we de vruchten oogsten van onze rechtschapen inzet, moeten we eerst Gods hand daarin erkennen. Anders luidt de beredenering: ‘Mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven’ (Deuteronomium 8:17). Of wij ‘snoeven’, zoals het oude Israël zou hebben gedaan (behalve het opzettelijk klein gehouden leger van Gideon), door te pochen: ‘mijn eigen hand heeft mij verlost’ (Richteren 7:2). Het aanprijzen van onze eigen ‘hand’, maakt het dubbel zo moeilijk om Gods hand in alles te erkennen! (Zie Alma 14:11; LV 59:21.)
Een van de grootsten aller tijden, Mozes, was in een plaats die Meriba heette moe van alle mensen die om water riepen. Toen deed Mozes een onverstandige uitspraak: ‘Zullen wij […] voor u water te voorschijn doen komen?’ (Numeri 20:10–12; Deute- ronomium 4:21; Psalm 106:33.) De Heer leerde Mozes door deze geschiedenis wat het probleem met het voornaamwoord was, en maakte hem verder groot. Wij zouden er goed aan doen om net zo zachtmoedig te zijn als Mozes. (Zie Numeri 12:3.)
Jezus is nooit, maar dan ook nooit, de juiste visie kwijtgeraakt! Hoewel hij rondging en zoveel goeds deed, wist Hij voortdurend dat Hem de verzoening wachtte, en Hij smeekte vol perspectief: ‘Vader, verlos Mij uit deze ure! Maar hier- toe ben Ik in deze ure gekomen’ (Johannes 12:27; 5:30; 6:38).
Hoe meer liefde, geduld en zachtmoedigheid wij ontwikkelen, hoe meer wij God en de mens te geven hebben. Bovendien is niemand precies in dezelfde kringen geplaatst als wij, met dezelfde kansen.
Toegegeven, de stapstenen brengen ons in onbekend gebied, wat wij misschien slechts met veel aarzeling verkennen. Daarom zijn degenen die de stapstenen met succes gebruikt hebben een goede motivatie voor de anderen onder ons, daar wij meestal meer aandacht besteden aan hen die wij in stilte bewonderen. De hongerige, verloren zoon herinnerde zich de menu’s thuis, maar het waren de andere herinneringen die hem aantrokken toen hij besloot: ‘Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan’ (Lucas 15:18).
In ons streven naar de allergrootste onderwerping is onze wil toch eigenlijk alles wat we God kunnen geven. De gebruikelijke geschenken, en hun bijproducten, die we Hem geven, zouden terecht ‘Retour Afzender’ — met een hoofdletter ‘A’ — kunnen worden gestempeld. Zelfs als God dit als enige geschenk ontvangt, krijgen zij die in alles getrouw zijn in ruil daarvoor ‘alles, wat [Hij] heeft’ (LV 84:38). Wat een wisselkoers!
Intussen is de realiteit: God heeft ons ons leven, onze keuzevrijheid, talenten en kansen gegeven; Hij heeft ons onze bezittingen gegeven; Hij heeft ons de ons toegewezen tijd in het sterfelijk leven gegeven, compleet met de benodigde adem. (Zie LV 64:32.) Als we ons door zo’n visie laten leiden, zullen we ernstige fouten vermijden die ontstaan door een en ander niet in het juiste perspectief te zien. Sommige van die fouten zijn soms veel minder grappig dan een octet aan te zien voor het Tabernakelkoor!
Geen wonder dat president Hinckley heeft beklemtoond dat wij een verbondsvolk zijn, waarbij hij de nadruk legde op de verbonden van het avondmaal, de tiende en de tempel, en opoffering ‘het wezen van de verzoening’ noemde. (Zie Teachings of Gordon B. Hinckley, 1997, blz. 147.)
De Heiland bereikte een adembenemend soort onderwerping toen Hij geconfronteerd werd met de kwelling en het lijden van de verzoening en ‘wenste, dat [Hij] de bittere drinkbeker niet behoefde te drinken, en kon terugdeinzen’ (LV 19:18). Op onze eigen kleine, onvolmaakte schaal, worden wij geconfronteerd met dingen die we moeten overwinnen en waarvan we wensen dat ze op de een of andere manier weggenomen worden.
Denk hier eens over na. Wat was er geworden van Jezus’ bediening als Hij meer wonderen had verricht, maar niet het allesovertreffende wonder van Getsemane en Golgota? Met zijn andere wonderen verlengde Hij levens en verminderde het lijden van sommigen. Maar hoe zouden die wonderen ooit te vergelijken zijn met het grootste wonder van de universele opstanding? (Zie 1 Korintiërs 15:22.) Door de vermenigvuldiging van de broden en de vissen werd een hongerige menigte gevoed. Maar toch hadden de ontvangers daarna spoedig weer honger, terwijl zij die nemen van het Brood des levens nooit meer honger krijgen (Johannes 6:51, 58).
Het is begrijpelijk dat wij in ons peinzen en streven naar toewijding, innerlijk beven voor de eisen die er aan ons gesteld worden. Maar de Heer heeft ons getroost met deze woorden: ‘Mijn genade is u genoeg’ (LV 17:8). Geloven we Hem echt? Hij heeft ook beloofd om zwakke dingen sterk voor ons te maken (zie Ether 12:27). Zijn we werkelijk bereid ons daaraan te onderwerpen? Toch, als wij naar volledigheid verlangen, kunnen we niets achterhouden!
Als wij onze wil steeds verder laten opgaan in die van de Vader, betekent dat in feite het bereiken van een grotere individualiteit, een verruimd vermogen om ‘alles wat [God] heeft’ te ontvangen. (LV 84:38.) Bovendien, hoe zou ‘alles wat [Hij] heeft’ aan ons toevertrouwd kunnen worden als onze wil niet veel meer op de zijne lijkt? En dat ‘alles’ zou bovendien onmogelijk ten volle kunnen worden gewaardeerd door hen die slechts ten dele toegewijd zijn.
Om heel eerlijk te zijn, is het ons potentiële zelf dat wij verraden door ‘iets’ achter te houden, wat dat ‘iets’ ook is. Wij hoeven niet te vragen: ‘Ik ben het toch niet, Here?’ (Matteüs 26:22). Laten we in plaats daarvan over de struikelblokken vragen: ‘Is dit het, Here?’ Wij wisten het antwoord waarschijnlijk al heel lang, en hebben een vast voornemen misschien harder nodig dan zijn antwoord.
Het grootste geluk is in het grootmoedige plan van de Heer uiteindelijk voorbehouden aan hen die bereid zijn om een stap verder te gaan en de prijs te betalen voor de reis naar zijn vorstelijk domein. Broeders en zusters, ‘Kom, de reis nu hervat’ (lofzang 152).
In de naam van de Heer die zijn arm naar ons uitstrekt, Jezus Christus. Amen! (LV 103:17; 136:22.)