De vrede in het koninkrijk
‘Vrede — werkelijke vrede, van ganser harte — kan alleen in en door geloof het in de Heer, Jezus Christus, worden verkregen.’
Broeders en zusters, sta mij toe, namens ons allen, ook waardering uit te spreken voor het ZHV-presidium en hun bestuur, die ons ongelooflijk goed van dienst zijn geweest en die onlangs zijn ontheven.
Opnieuw naderen wij het einde van een opbouwende en inspirerende algemene conferentie. Ik voel me altijd gestimuleerd en verlicht tijdens deze schitterende dagen van onderricht en getuigenis. Ik weet dat de meesten van u dat ook zo voelen. Misschien zijn onze gevoelens tijdens een conferentie te vergelijken met het gevoel dat de eerste discipelen van de Heiland hadden toen zij Hem van dorp tot dorp volgden en Hem het goede nieuws van zijn evangelie hoorden verkondigen.
In veel opzichten was dat een ontmoedigende tijd voor de Israëlieten. Zij gingen gebukt onder de overheersing van het Romeinse Rijk, en snakten naar vrijheid en vrede. Zij keken uit naar de komst van de Messias; ze wisten zeker dat Hij hen uit hun fysieke en politieke verdrukking zou bevrijden. En sommigen gaven gehoor aan het evangelie van geluk en vrede van de Heiland, hoewel ze nog niet alle geestelijke implicaties ervan volledig op waarde konden schatten.
Aan het begin van de bediening van de Heer volgde een grote menigte Hem naar het Meer van Galilea. Zij verdrongen zich om Hem heen toen Hij aan de oever stond ‘zodat Hij in een schip ging en daarin nederzat op de zee, en de gehele schare was bij de zee op het land. En Hij leerde hun vele dingen in gelijkenissen’ (Marcus 4:1–2).
Op die dag werden er grote en prachtige waarheden verkondigd, waaronder de gelijkenis van de zaaier. (Zie Marcus 4:3–20.) Aan het eind van een lange dag van onderricht en instructie, stelde de Heer aan zijn discipelen voor om naar de andere kant van het Meer van Galilea te varen.
Toen ze die avond onderweg naar de overkant waren, ‘stak [er] een zware stormwind op en de golven sloegen in het schip, zodat het schip reeds vol liep.
‘Maar Hij zelf lag op het achterschip tegen het kussen te slapen. En zij maakten Hem wakker en zeiden tot Hem: Meester, trekt Gij er U niets van aan, dat wij vergaan?
‘En Hij, wakker geworden, bestrafte de wind en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen en het werd volkomen stil.’ (Marcus 4:37–39.)
Kunt u zich voorstellen wat de apostelen gedacht moeten hebben toen zij zagen dat de elementen — de wind, de regen en de zee — aan het gebod van hun Meester gehoor gaven? Hoewel ze pas onlangs tot het heilig apostelschap waren geroepen, kenden zij Hem, hadden Hem lief en geloofden in Hem. Zij hadden hun werk en hun gezin achtergelaten om Hem te volgen. In een relatief korte tijd hadden zij Hem ongelofelijke waarheden horen verkondigen, en hadden zij Hem machtige wonderen zien verrichten. Maar dit konden zij niet begrijpen, en dat moet van hun gezicht af te lezen zijn geweest.
‘En Hij zeide tot hen: Waarom zijt gij zó bevreesd? Hoe hebt gij geen geloof?
‘En zij werden bovenmate bevreesd en zeiden tot elkander: Wie is toch deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn?’ (Marcus 4:40–41.)
In roerige en soms angstige tijden worden wij krachtig herinnerd aan de bijzondere belofte van de Heiland van oneindige en eeuwige vrede, die net als zijn vermogen om de golven te kalmeren een diepe indruk gemaakt moet hebben op de mensen die zich die avond zo lang geleden bij Hem op het Meer van Galilea bevonden.
Net als de mensen die tijdens zijn bediening leefden, zijn er onder ons ook mensen die op zoek zijn naar aardse vrede en voorspoed, als teken van de wonderbaarlijke macht van de Heiland. Soms kunnen we maar niet begrijpen dat de eeuwige vrede die Jezus beloofd heeft, innerlijke vrede is, die uit geloof voortkomt, door ons getuigenis wordt verankerd, door liefde wordt gekoesterd en door voortdurende gehoorzaamheid en bekering tot uitdrukking komt. Het is een geestelijke vrede die in het hart en de ziel weerklinkt. Als iemand deze innerlijke vrede waarlijk kent en ervaart, is er geen vrees voor wereldse onenigheid of strijd. Iemand weet van binnen wel of alles op het gebied van de essentiële zaken in orde is.
President Hinckley heeft de broeders gisteren voorgehouden dat er geen vrede in zonde is. Er kan gemak, populariteit, beroemdheid en zelfs voorspoed uit voortkomen, maar geen gemoedsrust. ‘Goddeloosheid bracht nimmer geluk’ (Alma 41:10). Iemand kan geen gemoedsrust ontvangen als zijn leven niet in overeenstemming met de geopenbaarde waarheid is. Wij kunnen geen gemoedsrust krijgen als we slecht gehumeurd of twistziek zijn. Er is geen vrede in vulgair gedrag, zedeloosheid of losbandigheid. We kunnen geen gemoedsrust krijgen als we verslaafd zijn aan drugs, alcohol of pornografie. En we kunnen geen gemoedsrust vinden als we anderen op de een of andere manier mishandelen, emotioneel, lichamelijk of seksueel. Want zij die anderen mishandelen, zullen in verstandelijke en geestelijke verwarring verkeren totdat zij zich tot Christus wenden en door middel van volledige bekering vergeving ontvangen.
Ik denk dat iedereen op enig moment verlangt naar ‘de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat’ (Filippenzen 4:7). Wij kunnen die vrede voor ons verontruste hart alleen ontvangen als we de Geest van Christus volgen, die ‘aan ieder mens [is] gegeven, opdat hij het goede van het kwade moge onderscheiden’ (Moroni 7:16), en die ons aanzet om ons van onze zonden te bekeren en naar vergeving te streven. Wij kunnen allemaal hunkeren naar ‘de vreedzame dingen van het koninkrijk’ (LV 36:2), en naar de vruchten van gerechtigheid, die ‘in vrede [worden] gezaaid voor hen, die vrede stichten’ (Jakobus 3:18). In ieder huis, iedere buurt of samenleving, moeten we naar vrede streven. Wij mogen nooit onenigheid of verdeeldheid veroorzaken.
De Heer heeft zijn volgelingen in de loop van de schriftuurlijke geschiedenis altijd vrede beloofd. De psalmist heeft geschreven: ‘De Here zal zijn volk sterkte verlenen, de Here zal zijn volk zegenen met vrede’ (Psalmen 29:11). Jesaja noemde de Heiland ‘Vredevorst’ (Jesaja 9:5). Nephi voorzag de tijd onder zijn nakomelingen dat ‘de Zoon der Gerechtigheid aan hen [zal] verschijnen, en Hij hen [zal] genezen, en zij zullen vrede met Hem hebben’ (2 Nephi 26:9).
Slechts uren voordat Hij aan het glorierijke, maar afschuwelijke proces van de verzoening begon, beloofde de Heer, Jezus Christus, het volgende aan zijn apostelen: ‘Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u’ (Johannes 14:27).
Beloofde Hij zijn dierbare discipelen de vrede die de wereld bedoelt — veiligheid, zonder strijd of ellende? Het historisch verslag doet aan iets anders denken. Deze oorspronkelijke apostelen hebben de rest van hun leven veel beproeving en vervolging ervaren. Misschien dat de Heer daarom het volgende aan zijn belofte heeft toegevoegd: ‘Niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd of versaagd’ (Johannes 14:27).
En later zei Hij: ‘Dit heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen’ (Johannes 16:33, cursivering toegevoegd).
Vrede — werkelijke vrede, van ganser harte — kan alleen in en door geloof in de Heer, Jezus Christus, worden verkregen. Als die waardevolle waarheid wordt ontdekt, en als de beginselen van het evangelie worden begrepen en toegepast, kan er in het hart van de kinderen van onze hemelse Vader grote vrede worden ontwikkeld. De Heiland zei tegen Joseph Smith dat ‘hij, die de werken der gerechtigheid doet, zijn loon zal ontvangen, namelijk vrede in deze wereld en het eeuwige leven in de komende wereld’ (LV 59:23).
Het is soms verbazingwekkend om te zien wat voor invloed deze vrede op ontvankelijke mensen kan hebben. Toen ik jaren geleden president van het zendingsgebied Toronto (Canada) was, gaven onze zendelingen les aan een gezin dat in geestelijke duisternis verkeerde. Zij waren arm en ongeschoold, en aan hun uiterlijk was te zien dat ze weinig interesse in dagelijkse hygiëne en verzorging hadden. Maar het waren goede, eerzame mensen – de eerlijken van hart, waar wij altijd voor bidden dat onze zendelingen ze zullen vinden — en zij reageerden op geestelijke wijze toen zij voor de eerste keer in hun leven de vrede ervaarden die het evangelie biedt.
Toen we hoorden dat ze zich zouden laten dopen, gingen zuster Ballard en ik naar de doopdienst. Ik stond naast de bisschop van de wijk toen het gezin de kerk binnenkwam. Ik moet eerlijkheidshalve toegeven dat ze er niet uitzagen. Ze zagen er onverzorgd, vies en slordig uit. Omdat hij een tijdje op reis was geweest, had de bisschop de nieuwste leden van zijn wijk nog niet ontmoet. Zijn eerste indruk was niet erg positief, om het zachtjes uit te drukken. Toen ze wegliepen, leek het wel of ik zijn knieën hoorde knikken.
Ik sloeg mijn arm om deze goede bisschop heen om hem lichamelijk en geestelijk te ondersteunen. Ik voelde me geïnspireerd om tegen hem te zeggen: ‘Bisschop, is het niet prachtig? We zullen goede heiligen der laatste dagen van hen maken!’
Hij keek me aan en glimlachte. Ik wist niet of hij glimlachte omdat hij het met me eens was, of omdat hij dacht dat ik een van die overdreven enthousiaste zendelingen was.
De doopdienst begon, en het gezin werd gedoopt. De volgende dag besloten we naar die wijk te gaan om er zeker van te zijn het gezin goed werd opgevangen, nu ze voor het eerst als nieuwe leden naar de kerk kwamen.
Toen het gezin de kapel binnenkwam, zat ik naast de bisschop op het podium. De vader had een schoon, wit overhemd aan. Het was niet groot genoeg om het bovenste knoopje dicht te krijgen, en hij had een stropdas om die ik een van de zendelingen weleens had zien dragen. Maar hij straalde van geluk en tevredenheid. De moeder en haar dochters hadden een gedaanteverandering ondergaan. Ze droegen geen modieuze jurken, maar ze waren schoon en netjes. Ook zij hadden die bijzonder uitstraling van het evangelie. De jongetjes droegen een wit overhemd dat veel te groot was, zelfs als de mouwen opgerold waren. En hun stropdas hing bijna op hun knieën. Het was duidelijk dat de jongetjes de witte overhemden en stropdassen van de zendelingen droegen, zodat ze netjes gekleed naar de avondmaalsdienst konden komen.
Ze zaten bij de zendelingen, en de geest van het evangelie straalde van hen af. Alma beschrijft dat als ‘[Gods] beeld in uw gelaat ontvangen’ (Alma 5:14). Ik boog mij naar de bisschop over en zei: ‘Ziet u wel, bisschop? We zullen heiligen der laatste dagen van hen maken!’
Uiteraard was de lichamelijke gedaanteverandering oppervlakkig vergeleken met de geestelijke verandering die dat gezin onderging toen het evangelie volledig in hun hart en in hun dagelijks leven doordrong. Door de instructie van de zendelingen en de begeleiding van een goede bisschop en zijn leden, is dit gezin vanuit de geestelijke duisternis in het licht van het evangelie en de waarheid terechtgekomen. In die geest is dat gezin verwarmd, verfrist en versterkt door de vrede die voortkomt uit de kennis dat de Heer, Jezus Christus, leeft. Door het licht van het evangelie dat door de profeet Joseph Smith op aarde werd hersteld, heeft dit gezin de weg naar de tempel gevonden, waar ze een jaar later hun eeuwige zegeningen hebben ontvangen.
Ik citeer nogmaals de profeet Jesaja: ‘Al uw [kinderen] zullen leerlingen des Heren zijn; en het heil uwer [kinderen] zal groot zijn’ (zie Jesaja 54:13).
Als wij eenmaal de zoete vrucht van Gods vrede hebben geproefd, hebben we de natuurlijke neiging om er met anderen over te praten. Franciscus van Assisi stond bekend als een ‘liefhebber van alle scheppingen’. Het grootste deel van zijn leven zorgde hij voor de armen en behoeftigen om hem heen — waaronder dieren. Hij putte energie uit de vrede die hij ontving, waardoor hij het verlangen had om anderen daar deelgenoot van te maken. Hij schreef:
Heer, maak mij een instrument van uw vrede.
Laat mij liefde zaaien waar haat is;
vergeving waar pijn is;
geloof waar twijfel is;
hoop waar wanhoop is;
licht waar duisternis is;
en vreugde waar verdriet is.
O, goddelijke Meester, help mij dat ik niet zozeer zal proberen
vertroost te worden, maar te troosten;
begrepen te worden, maar te begrijpen;
geliefd te worden, maar lief te hebben;
want als wij geven, zullen we ontvangen;
als wij vergeven, zullen wij vergeving ontvangen;
en als wij sterven, zullen we het eeuwige leven ontvangen.
Meer dan eens heeft de Heiland zijn volgelingen aangemoedigd om ‘vredestichters’ te zijn. Hij heeft beloofd dat zij ‘kinderen Gods’ genoemd zullen worden (Matteüs 5:9). Dat denkbeeld is overal in de Schriften te vinden, waardoor er een patroon van gelijkenissen en proclamaties ontstaat:
-
‘Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij’ (Matteüs 5:25).
-
‘Hebt uw vijanden lief’ (Matteüs 5:44).
-
‘Oordeelt niet’ (Matteüs 7:1);
-
‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’ (Matteüs 22:39).
-
‘Veroordeelt niet’ (Lucas 6:37).
-
‘Laat los’ [vergeef] (Lucas 6:37).
-
‘Hebt elkander lief.’ (Johannes 13:34.)
Dit zijn slechts een aantal instructies uit de Schriften waaruit duidelijk blijkt dat we Gods vrede niet voor onszelf mogen houden. Maar wij moeten onze famieleden, vrienden en naasten erin laten delen. Leden van de kerk en mensen die geen lid van onze kerk zijn, moeten erin delen. Hoewel uw naasten er misschien niet voor kiezen om de zoetheid en vrede van de volheid van het evangelie te aanvaarden, zullen ze toch gezegend worden omdat zij de vrede van het evangelie in uw leven zien en voelen. De boodschap van vrede zal door ons voorbeeld groeien.
De apostel Paulus heeft gezegd: ‘Houdt vrede, en de God der liefde en des vredes zal met u zijn’ (2 Korintiërs 13:11).
Ik ben dankbaar dat ik tot u kan getuigen dat Jezus de Christus is, en dat Hij de Zoon van God is. Door Hem in geloof en vertrouwen te volgen, zullen allen de innerlijke rust vinden die het evangelie biedt, zoals ons tijdens deze conferentie duidelijk is gemaakt. Daarvan getuig ik nederig in de naam van Jezus Christus. Amen.