De kerk gaat voorwaarts
‘Geen enkele andere kerk die in Amerika is opgekomen, is zo snel gegroeid of heeft zich zo wijd verbreid. (…) Het is een ongeëvenaard fenomeen.’
Geliefde broeders en zusters, het is fijn om weer met u bijeen te zijn in een grote wereldconferentie van de kerk.
Vandaag is het tot op de dag 172 jaar geleden dat Joseph Smith en de zijnen bijeenkwamen in de onopvallende houten woning op het land van de boerderij van Peter Whitmer, in het rustige plaatsje Fayette (New York), en de Kerk van Christus stichtte.
Sinds dat bescheiden begin is er iets echt opmerkelijks gebeurd. Dit werk heeft al een grote geschiedenis. Onze mensen hebben alle soorten lijden doorstaan. Hun offers zijn onbeschrijflijk. Hun werk was zo groot dat het ongelooflijk is. Maar uit al die enorme opoffering en dat werk is iets heerlijks voortgekomen. Wij staan nu op de top van de jaren en kijken om ons heen.
Uit die oorspronkelijke zes leden is een grote familie gelovigen voortgekomen, elf miljoen mensen sterk. Uit dat oorspronkelijke stille plaatsje is een beweging ontstaan die nu over ruim 160 landen over de hele wereld verspreid is. Dit is de op vier na grootste kerk van de Verenigde Staten geworden. Dat is een opmerkelijke ontwikkeling. Er wonen meer leden van de kerk buiten dit land dan erin. Dat is ook opmerkelijk. Geen enkele andere kerk die in Amerika is opgekomen, is zo snel gegroeid of heeft zich zo wijd verbreid. In deze wijdverbreide kerk bevinden zich leden uit vele landen die veel verschillende talen spreken. Het is een ongeëvenaard fenomeen. Nu het tapijt van het verleden is uitgerold, is er een prachtig patroon te voorschijn gekomen. Dat komt tot uiting in het leven van een gelukkig en fijn volk. Dat is een voorteken van geweldige dingen die nog moeten komen.
Toen onze mensen 155 jaar geleden voor het eerst in deze vallei arriveerden, hadden ze een profetisch visioen van de toekomst. Maar soms vraag ik me af of ze echt aanvoelden wat een enorme omvang die droom zou krijgen.
De hoofdzetel van de kerk bevindt zich in deze stad, die onlangs de gastheer van de 19e Olympische Winterspelen was. We hadden een bewuste beslissing genomen om die kans niet te gebruiken als een tijd of plek om actief zendingswerk te verrichten, maar we hadden er vertrouwen in dat er voor de kerk iets geweldigs zou voortkomen uit dit belangrijke evenement. De mooie gebouwen die we hier hebben — de tempel, de Tabernakel, dit fantastische Conferentiecentrum, het Joseph Smith Memorial Building, de familiehistorische faciliteiten, het bestuursgebouw van de kerk, het kantoorgebouw van de kerk, onze welzijnsfaciliteiten, samen met de talrijke kerken in deze vallei — konden niet over het hoofd gezien worden door de mensen die hier en in naburige steden over straat liepen. Zoals Mike Wallace eens tegen mij heeft gezegd: ‘Deze gebouwen duiden allemaal op iets dat solide is.’
En daarnaast hadden we volledig vertrouwen in onze mensen, duizenden mensen, die vrijwilliger werden bij deze grote onderneming. Zij bleken betrouwbaar te zijn; zij bleken prettig in de omgang te zijn; ze bleken kennis te hebben; zij bleken gedienstig te zijn. Het unieke en kenmerkende vermogen van onze mensen om de talen van de wereld te spreken, zou een groot voordeel blijken te zijn dat nergens anders te vinden was.
Nu, het is allemaal prima gegaan. De bezoekers kwamen met honderdduizenden. Sommige wantrouwend en aarzelend, met oude en verkeerde beelden nog in gedachten. Zij kwamen met het idee dat ze in ongewenste situaties zouden kunnen verzeilen door in de val te lopen van godsdienstfanaten. Maar ze troffen iets aan dat ze niet verwacht hadden. Ze ontdekten niet alleen het prachtige landschap hier, met zijn schitterende bergen en valleien, ze troffen niet alleen de fijne geest aan van de internationale spelen die op hun best waren, maar ze troffen schoonheid aan in deze stad. Ze troffen gastheren en -vrouwen aan die hoffelijk en gedienstig waren en hen maar al te graag van dienst waren. Ik wil niet suggereren dat een dergelijke gastvrijheid alleen onder onze mensen te vinden is. De hele gemeenschap verenigde zich in een groot gebaar van gastvrijheid. Maar uit dit alles kwam iets geweldigs voor deze kerk voort. Vertegenwoordigers van de media, vaak zo hard en gevoelloos, spraken en schreven met slechts enkele uitzonderingen zowel lovende als juiste woorden over de unieke cultuur die ze hier aantroffen, over de mensen die zij tegenkwamen en met wie zij omgingen, en over de gastvrijheid die ze voelden.
Dat beeld werd via de tv naar miljoenen mensen over de hele aarde uitgezonden. Kranten en tijdschriften publiceerden het ene na het andere verhaal.
Duizenden, tienduizenden, liepen over Temple Square, bewonderden het majestueuze huis des Heren, zaten in de Tabernakel en luisterden naar de ongeëvenaarde muziek van het koor. Nog eens duizenden vulden dit enorme Conferentiecentrum om een prachtige productie over de kerk en haar wereldwijde zending te bekijken. Nog eens duizenden bezochten het centrum voor familiegeschiedenis. De mensen van de media werden ontvangen in het Joseph Smith Memorial Building. Wij werden geïnterviewd voor tv, radio en door journalisten uit vele delen van dit land en vele andere landen in de hele wereld. Er is mij meegedeeld dat er alleen al in de Duitse pers bijna vierduizend artikelen over de kerk verschenen.
Georgie Anne Geyer, een vooraanstaand auteur die columns schrijft voor veel verschillende kranten, zegt het volgende: ‘Hoe is het mogelijk dat een grotendeels mormoonse staat zoiets stoutmoedigs onderneemt als gastheer te zijn van internationale sterren? Zou de wereld wel graag komen naar een staat waarvan de grootste godsdienst zijn leden vraagt zich te onthouden van alcohol, tabak en zelfs cafeïne, drie hoofdbestanddelen van internationale conferenties?’ Vervolgens haalt ze Raymond T. Grant, artistiek directeur van het Olympic Arts Festival, aan. Hij had het over de openingsceremonie en zegt dan: ‘Weet u, 98 procent van de hele bezetting bestond uit vrijwilligers, en dat is enorm veel. In feite hebben de meesten helemaal geen betaling ontvangen. Dat is een buitengewoon verhaal, en ik zie daar een direct verband in met de mormoonse cultuur. Als katholieke jongen uit New York vond ik het interessant dat Brigham Young, de stichter van de mormoonse nederzettingen in Utah, het allereerst een theater liet bouwen.’ Hij somde verder op: De staat heeft zes dansgezelschappen; er worden in Utah meer piano’s en harpen verkocht dan elders in de Verenigde Staten; het Mormoons Tabernakelkoor heeft [360] leden; en de oudste Steinway-dealer in Utah is daar al in 1862 gevestigd. De uitgaven per hoofd van de bevolking in Utah aan studenten is een van de laagste, maar men heeft de beste tentamenresultaten. ‘Het was fascinerend voor me om iets meer te weten te komen over deze cultuur.’ Mevrouw Geyer besloot haar verhaal met: ‘Het is eenvoudigweg de mengeling van een serieuze, rechtschapen godsdienst, van gezinnen die de hoogste cultuurniveaus aankweken en daarin volharden, van de meest geavanceerde moderne techniek, en van een in het algemeen verstandige organisatie en bestuur. Kortom, het is een moderne mengeling van het oude Amerika.’ (‘Salt Lake City and State of Utah Reveal Themselves to the World’, Salt Lake Tribune, vrijdag 15 februari 2002.)
Als ik er de tijd voor had, dan zou ik u veel citaten voorlezen uit de loftuitingen van ervaren journalisten uit de hele wereld.
Was er ook iets negatiefs? Natuurlijk. Maar dat bleef tot een minimum beperkt. We hadden persoonlijke gesprekken met presidenten van landen, ambassadeurs, vooraanstaande mensen uit de zakenwereld en andere terreinen.
In 1849, twee jaar nadat onze mensen hier waren gearriveerd, en na de ontdekking van het goud in Californië, waren velen ontmoedigd. Ze hadden gezwoegd om hun levensonderhoud aan de dorre grond te onttrekken. Sprinkhanen hadden hun oogsten verzwolgen. De winters waren koud. Velen wilden naar Californië gaan om rijk te worden. President Young stond voor ze en moedigde ze aan om te blijven, met de belofte: ‘God zal het klimaat verzachten en we zullen hier een stad bouwen en een tempel voor de allerhoogste God. Wij zullen onze nederzettingen uitbreiden naar het oosten en westen, naar het noorden en naar het zuiden, en we zullen honderden steden en kleinere plaatsen bouwen, en duizenden heiligen uit de landen van de aarde zullen hier bijeenkomen. Dit wordt de grote verzamelplaats van de volken. Koningen en keizers en de edelen en wijzen van de aarde zullen ons hier bezoeken.’ (Preston Nibley, Brigham Young: The Man and his Work [1936], blz. 128.)
We hebben in deze afgelopen periode de vervulling gezien van die profetie. Het behoeft geen uitleg als ik zeg dat ik blij ben met wat er gebeurd is. Die bezoekers hebben de kenmerkende cultuur van deze gemeenschap geproefd. Wij geloven dat die cultuur het behouden waard is. Ik prijs en dank de mensen die in groten getale hebben meegedaan en zo gul met hun tijd zijn geweest, en ik prijs en dank alle anderen die eraan hebben meegewerkt om er een fijne en heel belangrijke gebeurtenis van te maken.
Nu wil ik het nog even over twee andere kwesties hebben.
Toen ik het over Brigham Young had, moest ik denken aan het permanente studiefonds dat we hebben gesticht. Het is nog maar een jaar geleden dat ik daar voor het eerst melding van heb gemaakt tijdens onze algemene conferentie. Er zijn bijdragen van gulle heiligen der laatste dagen binnengekomen, waarmee dit fonds een solide basis heeft gekregen. We zullen nog meer nodig hebben, maar we hebben nu al gezien dat er veel goeds uit deze onderneming zal voortkomen. Jonge mannen en vrouwen die het in hun deel van de wereld economisch moeilijk hebben, jonge mensen die voor het merendeel teruggekeerde zendelingen zijn, worden in staat gesteld om een goede opleiding te krijgen waarmee ze kunnen uitstijgen boven de wanhopige situatie van armoede waarin hun familie al generaties verkeert. Ze zullen trouwen en vaardigheden gebruiken waarmee ze in aanmerking komen voor een goede baan, en ze zullen hun plaats in de gemeenschap innemen om een grote maatschappelijke bijdrage te leveren. Ze zullen ook in de kerk groeien, verantwoordelijke functies vervullen en kinderen grootbrengen die hun leven in geloof zullen leiden.
Ik heb alleen maar tijd om één brief voor te lezen. Hij komt van een jonge man die van dit zegenrijke programma profiteert.
Hij schrijft: ‘Het is zo fijn dat ik niet alleen maar hoef te dromen van mijn opleiding of toekomst. De Heer heeft de weg vrijgemaakt en ik ben er al mee bezig! Momenteel ga ik naar een vooraanstaand technisch instituut in mijn land, waar ik studeer voor computertechnicus. (…) Door naar school te gaan, ontdek ik mijn vaardigheden. De discipline die ik op zending heb geleerd, helpt mij om te slagen. (…) Geen enkele jonge man heeft zich ooit zo gezegend gevoeld als ik. Het permanente studiefonds heeft mijn geloof in de Heer Jezus Christus gesterkt. Meer dan ooit voel ik de verantwoordelijkheid die het evangelie mij geeft om mij erop voor te bereiden een beter lid te worden, een betere leider en een betere vader. (…) Mijn lieve moeder, die zich zoveel opoffering heeft getroost, wordt zo emotioneel dat ze huilt als ze haar avondgebed doet, vanwege haar dankbaarheid tegenover de Heer. (…) Nu zie ik ook al voor me dat ik mijn dorp tot zegen ben. Ik zie de kerk voor me met leiders die een stabiele financiële basis hebben en het werk van de Heer met al hun macht, verstand en kracht kunnen steunen. Ik zie dat het de kerk goed gaat. Ik ben enthousiast om een eigen gezin te stichten en hen te leren dat we zelfredzaam kunnen zijn. Daarom moet ik mijn opleiding afmaken. Daarna zal ik de lening snel afbetalen om mijn medemens te helpen. (…) Ik ben de Heiland dankbaar voor zijn barmhartigheid. Hij steunt ons echt met zijn liefde.’
En zo gaat het, broeders en zusters. Dit grote werk vindt zijn weg over de aarde en we zijn er nu zo’n 2400 jongeren mee tot zegen. Anderen krijgen die zegen ook.
Moge de Heer ieder van u zegenen, nu we ons verheugen in de kans om betrokken te zijn bij dit grote werk in deze schitterende tijd, waarin het werk van God voortgaat. Dat bid ik nederig in de naam van onze Verlosser, de Heer Jezus Christus. Amen.