2007
Een aanhoudende strijd, een zekere overwinning
Juni 2007


Boodschap van het Eerste Presidium

Een aanhoudende strijd, een zekere overwinning

Er is sinds mijn geboorte bijna honderd jaar verstreken, en in die eeuw heeft er altijd wel ergens op aarde oorlog gewoed. Het gruwelijke leed dat al die oorlogen op onze wereldbol hebben teweeggebracht, is onvoorstelbaar. Miljoenen mensen hebben de dood gevonden. Veel mensen zijn verminkt uit de oorlog gekomen, lichamelijk en geestelijk. Kinderen hebben hun ouders verloren. Veel jonge soldaten zijn nooit meer van het front teruggekeerd, en wie wel terugkwamen worden verteerd door een diepe haat die ze nooit meer kwijtraken. De rijkdommen van naties zijn verspild en zullen nooit meer herwonnen worden.

De oorlogsverwoestingen, de enorme verspilling van mensenlevens en staatsmiddelen lijken in het geheel overbodig. Wij vragen ons af hoe lang het nog duurt voordat de zoons en dochters van God ophouden om hun meningsverschillen op deze afschuwelijke, verwoestende manier te beslechten.

Er is echter een andere oorlog, die al woedde vóór de wereld was geschapen en die nog een hele lange tijd zal duren. Deze oorlog gaat over veel meer dan grondgebieden of soevereiniteit. Johannes de Openbaarder spreekt over die strijd:

‘En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog,

‘maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden.

‘En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem’ (Openbaring 12:7–9).

De aanhoudende strijd

Die oorlog, bitter en intens, woedt nog steeds. Het is de oorlog tussen waarheid en dwaling, tussen keuzevrijheid en dwang, tussen de volgelingen van Christus en wie Hem hebben verloochend. Zijn vijanden hebben in dat conflict elke krijgslist aangegrepen. Zij hebben gelogen en bedrogen. Zij hebben geld en rijkdom aangewend. Zij hebben mensen op sluwe wijze misleid. Zij hebben gemoord en vernietigd en zich aan elke onheilige en onreine handeling overgegeven om het werk van Christus te verijdelen.

Toen Kaïn Abel doodde, deed moord zijn intrede op aarde. Het Oude Testament staat vol met beschrijvingen van dezelfde eeuwige strijd.

Die strijd woedde voort met de gemene beschuldigingen tegen de Man uit Galilea, de Christus, die zieken genas en het mensenhart verhief en van hoop vervulde, de Prediker van het evangelie des vredes. Zijn vijanden, bezield door die boze macht, grepen Hem, martelden Hem, nagelden Hem aan het kruis en bespotten Hem. Door zijn godschap overwon Hij de dood die zijn vijanden Hem hadden toegebracht en door zijn offer vrijwaarde Hij alle mensen van de dood.

Die eeuwige oorlog woekerde voort in de kerk die Hij had gevestigd, in het verval die er later zijn intrede in deed, toen diepe duisternis de aarde bedekte en donkerheid de volken (zie Jesaja 60:2).

Maar de strijdkrachten Gods konden niet bedwongen worden. Het licht van Christus beroerde een mensenhart hier en een mensenhart daar. Daaruit kwam groot goed voort, ondanks veel tegenwerking en lijden.

De tijd van de renaissance brak aan, waarin men opkwam voor de vrijheid — vrijheid die men betaalde met bloed. De Geest Gods inspireerde mensen om een natie te stichten waar godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van handelen beschermd werden. Daarop volgde het bezoek van God de eeuwige Vader en zijn geliefde Zoon, de herrezen Heer Jezus Christus, om de bedeling van de volheid der tijden in te luiden. Op deze glorierijke gebeurtenis volgden de bezoeken van engelen die het aloude priesterschap en zijn sleutels herstelden.

Maar de oorlog was daarmee niet ten einde. Hij laaide in volle hevigheid op. Minachting en vervolging staken de kop op. Er volgden drijf- en klopjachten. De profeet van God, nog jong van jaren, en zijn geliefde broer werden vermoord, deze maand 163 jaar geleden.

De heiligen der laatste dagen vluchtten weg met achterlating van hun gerieflijke huizen, boerderijen, gewassen, winkels en hun prachtige tempel, die ze met zoveel moeite hadden gebouwd. Zij vonden hun toevlucht in de bergen, duizenden stierven onderweg. Daar vonden ze het soort oord waar de Twaalf in opdracht van president Joseph Smith naar op zoek waren gegaan, ‘waar de duivel ons onmogelijk uit kan roken’.1

Maar de boze is dat altijd blijven proberen. In de oktoberconferentie van 1896 sprak president Wilford Woodruff (1807–1898), toen een bejaard man, als volgt in de Tabernakel op Temple Square:

‘Er zijn twee machten onder de inwoners van de aarde — de macht van God en de macht van de duivel. Er zijn in onze geschiedenis een paar heel bijzondere gevallen te noemen. Wanneer God een volk op aarde had, het doet er niet toe in welke tijd, dan voerden Lucifer, de zoon van de morgen, en de miljoenen gevallen geesten die uit de hemel zijn gegooid, oorlog tegen God, tegen Christus, tegen het werk van God en tegen het volk van God. En ook in onze tijd en generatie laten ze zich niet onbetuigd. Telkens wanneer de Heer een werk ter hand neemt, willen die machten het omverwerpen.’2

President Woodruff wist waarover hij sprak. Die moeilijke en hachelijke dagen, waarin de Amerikaanse regering zich tegen ons volk keerde, vastbesloten deze kerk te vernietigen, lagen nog maar net achter hem. Ondanks de moeilijkheden toentertijd, lieten de heiligen zich niet van de wijs brengen. In geloof gingen zij verder. Zij stelden hun geloof in de Almachtige en Hij openbaarde hun het pad dat zij moesten volgen. In geloof aanvaardden zij die openbaring en waren die gehoorzaam.

Het patroon van oorlog

Maar de oorlog hield niet op. Hij is minder heftig geworden, waarvoor we dankbaar zijn. De vijand van alle waarheid heeft de strijd echter nog lang niet opgegeven.

Ondanks de huidige kracht van de kerk blijven we onder vuur liggen. Maar we gaan verder. We moeten verder gaan. We zijn verder gegaan en we zullen verder blijven gaan. Soms gaat het om ernstige kwesties. Soms gaat het slechts om plaatselijke schermutselingen. Maar ze beantwoorden aan een bepaald patroon.

Wij hebben tegenwerking gevoeld in de niet aflatende inspanningen van velen, zowel binnen als buiten de kerk, om het geloof te ondermijnen, te kleineren, omlaag te halen, vals getuigenis te spreken, te verleiden en te verlokken en ons volk tot handelingen te brengen die niet in overeenstemming zijn met de leringen en normen van dit werk Gods.

De oorlog gaat verder. Het is nu zoals het in het begin was. De strijd is misschien niet zo hevig, waarvoor ik dankbaar ben. De beginselen waar het om gaat zijn echter dezelfde. De slachtoffers die nu vallen, zijn even kostbaar als de slachtoffers die in het verleden zijn gevallen. De strijd gaat voort. De mannen in de priesterschap, en de dochters Gods die onze gezellinnen en bondgenoten zijn, maken allen deel uit van het leger van God. We moeten één zijn. Een leger dat ongeorganiseerd is, zal de overwinning niet smaken. Het is van groot belang dat we de gelederen sluiten en dat we eensgezind opmarcheren. We kunnen niet verdeeld zijn en verwachten te zegevieren. We kunnen niet trouweloos zijn en verwachten één te zijn. We kunnen niet onrein zijn en verwachten de hulp van de Almachtige te krijgen.

De jongemannen in de priesterschap, de diakenen, leraren en priesters, hebben uit hoofde van hun priesterschapsambt de taak gekregen het evangelie te prediken, de waarheid te verkondigen, de zwakken te sterken, en ‘allen [uit te nodigen] om tot Christus te komen’ (LV 20:59). De jongevrouwen van de kerk hebben evenzeer de plicht om gehoorzaam te zijn aan de geboden van God en goede voorbeelden te zijn van geloof en deugd.

Geen zoon of dochter van onze hemelse Vader kan het zich veroorloven zich in te laten met zaken die zijn of haar lichaam en geest verzwakken. Zaken als drugs, alcoholhoudende dranken, tabak en pornografie. Je kunt je niet inlaten met onzedelijke handelingen. Je kunt je niet inlaten met die zaken en tegelijk een heldhaftig strijder zijn in dienst van de Heer, betrokken bij die grote, oneindige strijd om de ziel van de kinderen van onze Vader.

De mannen van deze kerk kunnen hun vrouw, hun gezin en hun priesterschapstaken niet ontrouw zijn als zij heldhaftig dit godswerk willen verdedigen in deze grote strijd om de waarheid en het heil. Ze kunnen zich niet oneerlijk en gewetenloos in het zakenleven bewegen zonder hun wapenrusting aan te tasten. De vrouwen van deze kerk, of dat nu echtgenotes, moeders, of zusters zonder echtgenoot zijn, kunnen niet ontrouw aan hun verbonden en zegens zijn en in het koninkrijk dienen als de buffer die zij behoren te zijn.

In onze bijeenkomsten zingen we af en toe een oude lofzang:

Wie staat bij ’s Heren vaan?

Daar komt het thans op aan!

Wij vragen ’t onbevreesd:

Wie staat bij ’s Heren vaan?

’t Is geen gewone strijd,

Zij die ons tegenstaan,

Zijn waakzaam en geducht,

Wie staat bij ’s Heren vaan?3

Oproep tot verbondenheid

Een paar jaar geleden vertelde een vriend van mij dat hij met een ander lid van de kerk in gesprek was geraakt. Mijn vriend had hem gevraagd of hij een nauwe band voelde met zijn hemelse Vader. De man had geantwoord dat dit niet het geval was. Waarom niet? Hij zei: ‘Eerlijk gezegd, omdat ik dat niet wil.’ Vervolgens zei hij: ‘Als ik een nauwe band met mijn hemelse Vader had, zou Hij waarschijnlijk willen dat ik mij nog meer bind, en daar ben ik niet aan toe.’

Denk u eens in: iemand die bij zijn doop de naam van de Heer op zich heeft genomen, iemand die in de avondmaalsdiensten zijn verbonden met de Heer heeft hernieuwd, iemand die het priesterschap van God op zich heeft genomen, die zegt desondanks liever geen nauwe band met zijn hemelse Vader te willen, omdat hij er niets voor voelt om zich nog meer te binden.

Dit werk kan niet gedijen zonder verbondenheid. Het vergt toewijding. Wij zijn verwikkeld in een grote, eeuwige strijd waarmee de ziel van de zoons en dochters van God is gemoeid. Wij zijn niet aan het verliezen. Wij zijn aan het winnen. Wij zullen blijven winnen mits wij trouw zijn. Wij kunnen het doen. Wij moeten het doen. Wij zullen het doen. De Heer heeft ons niets gevraagd dat we niet in geloof kunnen volbrengen.

Ik denk aan de kinderen Israëls toen zij uit Egypte wegvluchtten. Zij hadden hun tenten aan de oever van de Rode Zee opgezet. Toen zagen zij Farao en zijn leger naderen. De angst sloeg hen om het hart. Klem tussen leger en zee schreeuwden zij het uit van schrik.

‘Maar Mozes zeide tot het volk: Vreest niet, houdt stand, dan zult gij de verlossing des Heren zien, die Hij u heden bereiden zal; want de Egyptenaren, die gij heden gezien hebt, zult gij nimmermeer zien.

‘De Here zal voor u strijden, en gij zult stil zijn.

‘Toen zeide de Here tot Mozes: (…) zeg tegen de Israëlieten dat ze verder trekken’ (Exodus 14:13–15; vers 15 geciteerd uit de NBV; cursivering toegevoegd).

De zee spleet in tweeën en de kinderen Israëls gingen hun redding tegemoet. De Egyptenaren volgden en hen wachtte een watergraf.

Zullen wij ook niet in geloof verder trekken? Onze eeuwige leider, de Heer Jezus Christus, heeft ons met de volgende geopenbaarde woorden een uitdaging gegeven:

‘Welnu, heft uw hart op en verblijdt u en omgordt uw lendenen en doet mijn gehele wapenrusting aan, opdat gij weerstand zult kunnen bieden aan de boze dag (…).

‘Staat dus, uw lendenen omgord met de waarheid, bekleed met het pantser der gerechtigheid, en uw voeten geschoeid met de voorbereiding van het evangelie des vredes, dat Ik mijn engelen u heb laten toevertrouwen;

‘en neemt het schild des geloofs, waarmee gij al de brandende pijlen van de goddelozen zult kunnen doven;

‘en neemt de helm des heils, en het zwaard van mijn Geest, (…) en weest getrouw totdat Ik kom, en gij zult worden opgenomen, opdat waar Ik ben, ook gij zult zijn’ (LV 27:15–18).

Een stralende toekomst

De oorlog woedt voort. Hij wordt over de hele wereld gevoerd en draait om de kwesties keuzevrijheid en dwang. Hij wordt gevoerd door een leger zendelingen over de kwesties waarheid en dwaling. Hij wordt gevoerd in ons eigen leven, dag in dag uit, thuis, op het werk en op school; hij wordt gevoerd over kwesties van liefde en respect, van loyaliteit en trouw, van gehoorzaamheid en onkreukbaarheid. We zijn er allemaal bij betrokken — kind, jongere, volwassene, iedereen. Wij zijn aan de winnende hand en de toekomst heeft er nog nooit zo stralend uitgezien.

Moge God ons zegenen bij het werk dat zo duidelijk voor ons ligt. Mogen wij getrouw zijn. Mogen wij kloekmoedig zijn. Mogen wij de moed hebben om trouw te zijn aan het vertrouwen dat God in ons stelt. Mogen wij onbevreesd zijn. ‘Want [om de woorden van Paulus aan Timoteüs aan te halen] God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid. Schaam u dus niet voor het getuigenis van onze Here’ (2 Timoteüs 1:7–8).

Voor de huisonderwijzers

Nadat u dit artikel met een gebed in uw hart hebt bestudeerd, bespreekt u het zo dat iedereen aan de bespreking wil deelnemen. Enkele voorbeelden:

  1. Gebruik het artikel om de geschiedenis van de oorlog tussen goed en kwaad door te nemen die al woedt sinds de schepping van de wereld. Leg uit dat het licht van Christus staat voor hoop in een donkere wereld. Lees de paragraaf ‘Een stralende toekomst’. Bespreek wat we zoal kunnen doen om de oorlog tussen goed en kwaad te winnen.

  2. Schrijf voor elk gezinslid 2 Timoteüs 1:7–8 op een kaartje. Vraag elk gezinslid op de achterkant van het kaartje iets op te schrijven waarmee hij of zij een betere volgeling van Jezus Christus hoopt te worden. Vraag ze hun kaartje ergens op te hangen waar ze het elke dag zien.

  3. Neem een zangboek mee als u op huisonderwijs gaat. Vraag de gezinsleden of ze in het register lofzangen willen opzoeken die tot verbondenheid inspireren. Kies een lofzang uit en zing of lees die op. Vergelijk de lofzang met passages uit de toespraak van president Hinckley. Sluit af met een bespreking van president Hinckleys oproep tot verbondenheid en zijn getuigenis dat de toekomst er stralend uitziet voor wie getrouw bij ’s Heren vaan staan.

Noten

  1. History of the Church, deel 6, p. 222.

  2. Leringen van kerkpresidenten: Wilford Woodruff (2004), p. 220.

  3. ‘Wie staat bij ’s Heren vaan?’ Heilige lofzangen, nr. 154.