Hoofdstuk 10
Ootmoedig vertrouwen op God
Wij krijgen ware kracht als wij in ootmoed op God vertrouwen.
Uit het leven van Wilford Woodruff
Het enige waar ik me ooit over heb verwonderd, was dat de Heer mij ergens voor koos, vooral voor apostel en president. Maar dat is zijn zaak, en niet de mijne’, heeft president Wilford Woodruff gezegd.1
Hoewel president Woodruff zich verbaasde over zijn roepingen in de kerk, wist hij waarom de Heer hem riep. Hij zei daarover: ‘Waarom koos de Heer zo’n zwakke man als Wilford Woodruff om zijn kerk te presideren? Waarom koos Hij Joseph Smith, een ongeletterde jongen, zoals hij werd genoemd? Waarom koos Hij dergelijke mannen? Omdat ze plooibaar waren. Hij koos mannen die de hand van God zouden erkennen.’2
President Woodruff heeft de hand van God altijd erkend, zowel in zijn persoonlijke successen als in de voortgang van de kerk. In een leerrede die hij in de Tabernakel te Salt Lake City hield, zei hij: ‘Ik dank de Heer voor mijn leven. Ik dank Hem voor zijn zegeningen en genade. Ik heb reden om mij hierin te verheugen en ik voel mij verplicht om God de eer te geven voor al wat ik heb ontvangen. Als ik ooit iets goeds heb gedaan, als ik ooit in staat ben geweest om het evangelie te verkondigen en een koers te volgen waarmee ik mijn medemens, hier of elders, heb opgebouwd, is dat door de kracht Gods gebeurd. (…) Wij hebben die kracht gehad. Daarom zijn wij hier nu. Daarom is deze Tabernakel hier, ter vervulling van de voorspellingen van de profeten Gods vanouds. Dat is de reden waarom het Zion Gods hier in deze bergvalleien is gevestigd. Dat is allemaal gebeurd door de kracht van God en niet die van de mens.’3
Leringen van Wilford Woodruff
Wij zijn voor al onze geestelijke en stoffelijke zegeningen afhankelijk van God.
Ik ben volkomen afhankelijk van de Heer. Dat ben ik mijn hele leven geweest, ook op mijn reizen en pelgrimstochten, als ik mijn medemens het evangelie van Christus verkondigde.4
Wij moeten begrijpen dat Gods wegen oneindig beter zijn dan de onze en dat zijn raad, zelfs als die offers lijkt te eisen, altijd het beste en veiligste is wat wij kunnen doen. Duizenden onder ons kunnen getuigen van de waarheid van die persoonlijke ervaring. (…) Wij zouden ook allemaal de grote waarheid moeten leren dat God alle eer krijgt voor de vestiging van zijn kerk en koninkrijk op aarde. Geen mens, in welk tijdperk van de wereld dan ook, kan hier aanspraak op maken. Alleen de kracht Gods kon de volheid van het evangelie voortbrengen, de kerk organiseren, zijn volk in Zion vergaderen ter vervulling van openbaring en het werk doen dat is volbracht.5
Wij willen in gedachte houden dat onze kracht, hoop en macht in Gods handen zijn en niet die van de mens. De Heer heeft zijn hand uitgestrekt om deze kerk, dit koninkrijk, dit werk te vestigen. (…) Zelf hebben wij geen kracht. Wij hebben nooit zelf kracht gehad voor het besturen en leiden van dit koninkrijk, anders dan door de tussenkomst van de almachtige God.6
Het feit dat wij een volk zijn, dat wij een Zion hebben, dat wij een koninkrijk hebben, dat wij een kerk en een priesterschap hebben die met de hemelen verbonden zijn met de kracht om de hemelen te bewegen, en dat wij weten dat de hemelen met ons communiceren en dit grote werk van de heiligen der laatste dagen in deze laatste tijd leiden, alleen dat al zou ons hart met ootmoed voor de Heer, onze God, moeten vervullen. En het zou ons er voortdurend aan moeten herinneren dat wij een verantwoordelijkheid hebben tegenover Hem en elkaar, en dat wij van Hem afhankelijk zijn voor alle zegeningen die wij ontvangen, zowel de geestelijke als de stoffelijke.7
Naar mijn mening heeft de Heer vanaf vader Adam nooit een volk gehad dat geroepen was om zijn koninkrijk op te bouwen en zijn Zion in de wereld te vestigen, of het evangelie van bekering tot de mensenkinderen te prediken, zonder dat het volkomen van de God [des] hemelen afhankelijk was voor ondersteuning.8
Wij weten en begrijpen maar al te goed dat Hij onze bestemming, onze positie en onze zegeningen volledig in de hand heeft.9
Ik zeg tot alle mensen — jood en niet-jood, groot en klein, rijk en arm — dat de almachtige Heer zelf kracht heeft en niet afhankelijk is van enig mens om zijn werk te doen: als Hij mensen tot zijn werk roept, moeten zij op Hem vertrouwen.10
God kiest de ootmoedigen om zijn werk te doen.
De Heer heeft wat voor de wereld zwak is gekozen om zijn werk te doen. Maar Hij kan mij of mijn broeders iets leren, en dat is in de hele wereldgeschiedenis altijd zo geweest. Hij heeft altijd de zwakken gekozen. Neem nou Mozes die de kinderen Israëls leidde. Mozes zei dat hij zwaar van tong was en hij meende dat hij niets kon. Maar de Heer zei dat Hij een woordvoerder voor hem zou vinden. Toen de Heer een koning nodig had voor Israël koos hij David, de zoon van Isaï, die schaapherder was. Alle zoons van Isaï behalve David werden voor de profeet geleid, maar Samuël wilde [geen] van hen zalven. Hij vroeg Isaï of hij nog meer zoons had. Isaï zei: Ja, er is nog een kleine jongen die de schapen hoedt. De profeet wilde hem zien. Toen hij kwam, zalfde Samuël hem tot koning van Israël. En zo ging het ook in de tijd van de apostelen. Wie waren zij? [Ongeletterde] vissers. En het gaat nog steeds zo. Begin bij Joseph Smith en kijk dan eens naar de rest. Wie zijn wij? Wij zijn arme, zwakke wormen uit het stof. Maar de Heer heeft ons gekozen omdat Hij meende dat Hij iets met ons kon doen. Ik hoop dat Hij dat kan.
Ik denk dat ik langer apostel ben dan enige andere man die ooit in de laatste dagen geleefd heeft. Moet ik daarover pochen of trots uit de hoogte doen, omdat ik zolang het priesterschap draag? Als ik dat doe, dan ben ik een dwaas. Wij moeten God eren. Wij moeten de hand van God erkennen. De duivel heeft mij vanaf mijn geboorte tot de dag van vandaag geprobeerd te vernietigen. Maar de Heer is altijd aan mijn rechterhand gebleven en heeft mij gered. Er zijn twee krachten werkzaam geweest: een om mij te vernietigen, de ander om mij te redden. En ik ben er nog, een zwak werktuig in de handen van de Heer. Maar, zowaar God leeft, als Hij mij zegt wat mijn plicht is, zal ik die doen!
(…) Ik bid God dat Hij ons wijsheid geeft en ons helpt om ootmoedig, getrouw, zachtmoedig en nederig van hart te zijn.11
Hoe vaak heb ik op mijn reizen mensen niet horen zeggen: ‘Waarom heeft God Joseph Smith gekozen, waarom koos hij die jongen om deze bedeling te openen en het fundament van deze kerk te leggen? Waarom koos hij niet een of ander groot man (…)? Ik heb daar mijn hele leven maar één antwoord op gegeven, namelijk dat de almachtige Heer niets met hen kon beginnen, dat Hij ze niet ootmoedig kon maken. Zij waren niet de soort mannen die gekozen worden voor een werk van deze aard, in welk tijdperk van de wereld dan ook. De almachtige Heer koos de zwakken van deze wereld. Zij waren plooibaar. Daarom koos hij Joseph Smith omdat hij zwak was en hij dat inzag.12
Als iemand hoogmoedig wordt, valt hij.
U zult nooit meemaken, in tijd en in eeuwigheid niet, dat u de bescherming en zorg van God niet meer nodig hebt. U hebt die uw hele leven nodig. Als onze jonge mannen, onze oude mannen of onze meisjes vinden dat zij een punt hebben bereikt waarop zij onafhankelijk van de Heer zijn, zullen ze merken dat ze zich ernstig vergissen.13
Als de president van de kerk of een van zijn raadgevers of de apostelen of wie dan ook meent dat God niet zonder hem kan en dat hij uiterst belangrijk is voor het werk van de Heer, dan bevindt hij zich op gevaarlijk terrein. Ik heb Joseph Smith horen zeggen dat Oliver Cowdery, de tweede apostel van deze kerk, tegen hem had gezegd: ‘Als ik deze kerk verlaat, zal die uiteenvallen.’
En toen had Joseph gezegd: ‘Probeer het maar, Oliver.’ En dat deed Oliver. Hij viel, maar het koninkrijk Gods niet. Ik heb andere apostelen meegemaakt die meenden dat de Heer niet zonder hen kon, maar de Heer zette zijn werk voort zonder hen.14
Ik heb Oliver Cowdery gezien toen het leek alsof de aarde onder zijn voeten beefde. Ik heb nooit iemand een krachtiger getuigenis horen geven dan hij toen hij onder invloed van de Geest was. Maar op het moment dat hij het koninkrijk Gods verliet, verloor hij die kracht. (…) Hij werd geschoren en zijn kracht ging weg, net als Simson op schoot bij Delila. Hij verloor de kracht en het getuigenis dat hij bezat en kreeg die in het vlees nooit meer helemaal terug, hoewel hij als [lid van] de kerk overleed.15
Een derde van de hemelse heerscharen werden uitgeworpen wegens hun opstand. (…) Zij bevinden zich in elke stad en gehucht waar de inwoners der aarde zijn en vooral waar heiligen der laatste dagen zijn. (…) Denkt u dat die duivels om ons heen zijn zonder iets te proberen? Slapen zij? Hebben zij geen werk te doen? Ik zeg tegen mijn broeders die het priesterschap dragen: wij hebben een grote oorlog te voeren tegen die geesten. Daar valt niet aan te ontkomen. Wat zullen ze u aandoen? Ze zullen proberen ons alles te laten doen wat niet goed is. Die duivels zijn erg blij als ze mij en mijn broeders kunnen laten denken dat we geweldige mensen zijn, slimmer dan anderen. Als ze ons tegen elkaar kunnen opzetten en ons kunnen laten proberen om andermans zonden te belijden in plaats van onze eigen zonden. Daarom moeten we goed opletten wat we doen. Ik moet dat, mijn raadgevers en de apostelen moeten dat, we moeten dat allemaal. (…) En als onze ogen opengaan zodat we Gods aangelegenheden begrijpen, dan kunnen we onze plichten begrijpen. Dan kunnen we de krachten van het heilig priesterschap begrijpen en de relatie met God die wij onderhouden. We moeten ons beslist voor de Heer verootmoedigen.16
Wees nederig, waakzaam, gebedvol. Pas op voor hoogmoed, want anders valt u, net als anderen.17
Als wij in ootmoed op de Heer vertrouwen, beschermt en sterkt Hij ons.
Twee grote deugden (…) geven een man kracht uit de hemelen: integriteit en een zuiver karakter. Als iemand die bezit en zijn hart is oprecht en onverzettelijk en zijn leven is rein en hij is ootmoedig, dan wordt hij [beschermd] tegen een groot aantal zwakheden en kan hij menig verleiding weerstaan. Wij hebben allemaal onze zwakheden. God heeft dat toegestaan opdat wij ootmoed zouden leren en anderen naastenliefde zouden betonen.
Geen van ons is volmaakt in het vlees, maar degene die in ootmoed op God vertrouwt en nooit wankelt in zijn strijd voor het goede, in zijn trouw aan de waarheid en in zijn trouw aan zijn verbonden, is iemand die allen bewonderen en met de hulp van de hemel willen navolgen.18
Ik wil tot de heiligen der laatste dagen zeggen dat al wat wij te doen hebben is trouw te zijn, zijn geboden te onderhouden, ootmoedig te zijn, Hem in krachtig gebed aan te roepen en dan zal alles goed met ons gaan.19
God waakt over zijn volk. Maar wij moeten wel naar zijn stem luisteren, zijn geboden gehoorzamen en ons voor Hem verootmoedigen. (…) Er heerst een zekere rust onder ons, die mormonen genoemd worden, die de wereld verbaast. (…) De reden voor die rust is dat God onze Vriend, Wetgever en Verlosser is. Als de Heer zijn werk niet kan voortzetten, dan kunnen wij dat ook niet. Maar Hij kan dat wél. Hij heeft het altijd gedaan en zal het voleindigen. Daarom zeg ik tot de heiligen: vreest niet. Vertrouw op God. Laat uw hart niet versagen. Laat uw gebeden dag en nacht opstijgen tot de oren van de Heer Saboat. Vraag wat u wilt. Als u dat doet, zal de Heer uw gebeden verhoren, als u tenminste het goede vraagt. Daarin schuilt onze kracht. In God.20
Ideeën voor studie en onderwijs
Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–X voor meer informatie.
-
Waarom is het belangrijk om onze afhankelijkheid van God te erkennen? (Zie pp. 106–107.) Wat voor invloed heeft dat op onze houding tegenover het leven?
-
Wie noemde president Woodruff de ‘zwakken der wereld’? (Zie pp. 105, 107–108; zie ook 1 Korintiërs 1:25–28.) Waarom kiest de Heer dergelijke mensen om zijn werk te doen? Hebt u de Heer wel eens iets zien doen door middel van ‘de zwakken der wereld’?
-
Lees de vierde alinea halfweg pagina 108 en bedenk of bespreek hoe uw leven er zonder de bescherming en zorg van God uit zou zien. Wat leert u daarvan met betrekking tot hoogmoed? Wat zijn enkele gevolgen van hoogmoed?
-
Wat kunnen we leren uit het verhaal over Oliver Cowdery op pp. 108–109?
-
Lees de tweede volledige alinea op p. 109. Waarom willen Satan en zijn volgelingen dat wij ‘denken dat we groter [en] slimmer zijn dan anderen’? Waarom willen ze dat we ‘de zonden van onze broeders belijden in plaats van onze eigen zonden’? Hoe kunnen we die verleidingen weerstaan?
-
Lees de laatste vier alinea’s (pp. 109–110) van dit hoofdstuk en let vooral op woorden en zinsneden die u aanspreken. Welke zegeningen krijgen we als we op de Heer vertrouwen?
Relevante teksten: Spreuken 3:5–7; Lucas 18:9–14; Jakob 2:13–21; Alma 36:3; Helaman 3:35; LV 112:10; 121:34–40