Hoofdstuk 4
De macht en het gezag van het heilig priesterschap
God geeft zijn volk het priesterschap om hen tot zegen te zijn en hun verhoging mogelijk te maken.
Uit het leven van Wilford Woodruff
In zijn jeugd verlangde Wilford Woodruff er sterk naar een kerk te vinden met waar priesterschapsgezag — met ‘macht voor de hemelen en op aarde’.1 In 1889 zei hij tijdens een toespraak:
‘Ik ging als jongen naar de sabbatschool. (…) Daar las ik in het Nieuwe Testament. Ik las het ene vers na het andere, en het ene hoofdstuk na het andere. Wat leerde ik van het Testament? Ik leerde over het evangelie van leven en heil. Ik leerde over een evangelie van macht voor de hemelen en op aarde. Ik leerde dat de organisatie van de kerk bestond uit profeten, apostelen, herders en leraars, met assistenten en bestuurders. Waarom? ‘Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus. Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van de Zoon Gods, tot een volkomen [mens], tot de maat van de grootte der volheid van Christus.’ [Zie SV, 1 Korinthe 12:28; Éfeze 4:11–13.]
‘Dit is wat ik heb geleerd, en wat indruk op mij heeft gemaakt. Ik geloofde erin, maar ik hoorde het nooit verkondigen door een predikant of theoloog op aarde. Toen ik een jonge man was, woonde ik de diensten bij van zo’n beetje elk kerkgenootschap dat ik kon vinden. Op een keer woonde ik een van die grote bijeenkomsten bij die men soms in Connecticut hield, waarop veertig of vijftig predikanten van verschillende kerkgenootschappen bijeen waren. Ze baden om een uitstorting van de Geest en nog veel andere goede zaken. Op die bijeenkomst mocht iedereen die dat wilde iets zeggen. Ik was nog erg jong. Ik stond op, ging naar het spreekgestoelte, en zei tegen de aanwezige predikanten: ‘Vrienden, wilt u mij eens zeggen waarom u niet opkomt voor het geloof dat de heiligen eens kregen? Wilt u mij zeggen waarom u niet opkomt voor het evangelie waar Jezus Christus in onderrichtte, en dat Hij zijn apostelen leerde? Waarom komt u niet op voor de godsdienst die u macht voor God geeft, macht om zieken te genezen, om blinden te laten zien en lammen te laten lopen, en die u de Heilige Geest geeft, en die gaven en genades die er vanaf de schepping van de wereld zijn geweest? Waarom leert u de mensen niet die beginselen waarin de oude patriarchen en profeten onderrichtten als zij bekleed waren met de openbaringen van God? Zij hadden de bediening van engelen, dromen en visioenen, en voortdurende openbaring om hen te leiden op het pad dat zij moesten gaan.’
‘De presiderende ouderling zei: “Beste jonge man, het zou erg verstandig en nuttig zijn als je niet al die dwaasheden geloofde. Die dingen waren aan de mensenkinderen in de duistere eeuwen gegeven om hen in die tijden te verlichten, opdat zij in Jezus Christus mochten geloven. Maar nu leven we in het felle schijnsel van het heerlijke evangelielicht en hebben we die dingen niet nodig.” Ik zei: “Geef me dan de duistere eeuwen maar, geef me de eeuwen waarin de mensen die beginselen ontvingen.”’2
Op 29 december 1833 hoorde Wilford Woodruff eindelijk van gezaghebbende dienstknechten van God over het evangelie. Hij vertelt: ‘Voor de eerste keer in mijn leven zag ik een ouderling van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Het was Zera Pulsipher. Hij zei mij dat hij door de Heer was geïnspireerd. Hij was graan aan het dorsen in zijn schuur toen hij de stem van de Heer hoorde die hem zei naar het noorden te gaan, want de Heer had iets te doen voor hem. Hij vroeg broeder [Elijah] Cheney, zijn buurman en lid van de kerk, om met hem mee te gaan. Ze liepen meer dan honderd kilometer (…) door diepe sneeuw, en toen ze voor het eerst de ingeving kregen om ergens aan te kloppen, was dat het huis waar mijn broer en ik woonden. Ze gingen naar binnen en spraken met mijn schoonzuster. Ze zeiden haar wie zij waren en waar zij voor kwamen. Ze zeiden haar dat ze geïnspireerd waren om naar het noorden te gaan en dat ze pas een ingeving hadden gekregen om stil te houden toen ze bij haar huis kwamen. Toen ze haar de beginselen vertelden, zei ze dat haar man en haar zwager beiden in die beginselen geloofden en dat ze er al jaren om baden. Ze maakten een afspraak in het schoolgebouw bij de boerderij.
‘Ik kwam ’s avonds thuis en mijn schoonzuster vertelde mij over de afspraak. Ik had boomstammen versleept vanaf de oever van het Ontariomeer (ik was werkzaam in de houthandel) en ik spande de paarden in, bleef niet voor de maaltijd, maar ging naar de afspraak. Ik kwam bij het gebouw aan en zag dat de voortuin vol mensen stond. Ik luisterde voor het eerst in mijn leven naar een evangelietoespraak van ouderlingen van deze kerk. Dat was wat ik al sinds mijn jeugd had gezocht. Ik nodigde de mannen uit om met mij mee naar huis te komen. Ik leende het Boek van Mormon en bleef de hele nacht op om het te lezen. ’s Morgens zei ik tegen broeder Pulsipher dat ik me wilde laten dopen. Ik had een getuigenis dat de beginselen waar waren. Mijn broer en ik (…) werden gedoopt — we waren de eerste twee in die county.’3
Ouderling Pulsipher doopte Wilford Woodruff op 31 december 1833 in een kreek en bevestigde hem diezelfde dag. Drie dagen later kreeg Wilford Woodruff het Aäronisch priesterschap en werd hij geordend tot leraar. Dat was het begin van een leven vol inzet in dienst van de Heer. Toen hij een keer terugkeek op die dag, zei hij: ‘Mijn zending ving onmiddellijk aan.’4
Leringen van Wilford Woodruff
God verricht al zijn werken door de macht van het priesterschap.
Ik weet niet of er een onderwerp in de kerk van groter belang voor de inwoners der aarde en voor onszelf is dan het heilig priesterschap.5
Door de macht van [het] priesterschap heeft God, onze eeuwige Vader, alle werelden georganiseerd en alle werelden verlost die ooit verlost zijn. Door datzelfde priesterschap hebben mensen op aarde bediend in de verordeningen van het evangelie van Christus.6
Het heilig priesterschap is het kanaal waardoor God met de mens op aarde communiceert en omgaat. En de hemelse boodschappers die de aarde hebben bezocht om te communiceren met de mens zijn mannen die het priesterschap in het vlees geëerd hebben. En alles wat God heeft en zal laten doen voor het heil van de mens, van de komst van de mens op aarde tot de verlossing van de wereld, is geschied, en zal geschieden, door het eeuwig priesterschap.7
Iedere keer dat de Heer een kerk op aarde had, vanaf de eerste keer tot heden, was die kerk georganiseerd door openbaring, met profeten, apostelen, herders, leraars, assistenten en bestuurders die begiftigd waren met het heilig priesterschap — de macht van God gedelegeerd aan de mens, die hem in staat stelt om namens God op te treden. En zonder dit priesterschap heeft geen mens, vanaf de dag dat de wereld werd geschapen, enig recht om te bedienen in de verordeningen van Gods heilig huis, noch heeft enig mens recht op dat priesterschap als hij niet van God geroepen is zoals Aäron, die, zo is ons gezegd, door openbaring geroepen is. [Zie Hebreeën 5:4.] Waar dient dit priesterschap toe? Het dient tot de bediening van de verordeningen van het evangelie — het evangelie van onze Vader in de hemel, de eeuwige God, de Elohim van de Joden en de God van de niet-Joden.8
Geen mens heeft gezag van God om de mensenkinderen de verordeningen van leven en heil te bedienen, [tenzij] door het gezag van het heilig priesterschap. Het gezag van dat priesterschap berust bij de heiligen der laatste dagen.9
Priesterschapsdragers zouden het priesterschap moeten gebruiken om dienstbaar te zijn en Gods koninkrijk op te bouwen, en niet zichzelf.
Wat een verantwoordelijkheid, om dit hemelse, eeuwige priesterschap te dragen! En we moeten er rekenschap voor afleggen. Apostelen, zeventigers, hogepriesters, ouderlingen en alle mensen die enig deel dragen van dit priesterschap, dat ons is gegeven, worden er verantwoordelijk voor gehouden.10
Wij hebben een werk op onze schouders gekregen. Joseph Smith had het, Brigham Young had het, de twaalf apostelen hebben het, wij allen hebben het, en wij zullen verdoemd worden als wij ons werk niet uitvoeren. We komen daar achter wanneer we aan de andere kant van de sluier komen. (…) Ik heb bij mijn overpeinzingen vaak gewenst dat ik mijn verantwoordelijkheid tegenover God beter kon begrijpen, en de verantwoordelijkheid die iedere priesterschapsdrager in deze generatie heeft. Maar ik zeg u, broeders, dat ik denk dat ons hart te zeer op wereldse zaken is gericht. Wij, als dragers van het heilig priesterschap in deze generatie, waarderen de grote verantwoordelijkheid niet die we tegenover God en de hoge hemel hebben, maar ook tegenover de aarde. Ik denk dat we te ver van de Heer af staan.11
Als wij (…) die het heilig priesterschap dragen, dat priesterschap gebruiken voor enig ander doel onder de hemel dan de opbouw van Gods koninkrijk, dan zal onze macht ons ontvallen. (…) Veel mannen hebben dit geprobeerd — mannen van de hoge priesterschap, zelfs het apostelschap — om zichzelf te verhogen met het gezag van het priesterschap. En waar zijn ze gebleven? U kunt dan amen zeggen tegen hun macht en gezag. (…) Laten wij daar aan denken. Ik zeg dat ook tegen mijzelf. Ik zeg het tegen de apostelen, zeventigers en hogepriesters. U kunt het priesterschap voor geen enkel ander doel onder de hemel gebruiken dan de opbouw van het koninkrijk en uitvoeren van Gods wil. En als u probeert iets anders te doen, wordt uw macht u afgenomen.12
Ik heb altijd met grote interesse de openbaring gelezen die Joseph Smith in de gevangenis te Liberty kreeg als antwoord op zijn gebed [zie LV 121:34–46]. Gezien uit hoe weinig zinnen die openbaring van God aan die man bestaat, heb ik altijd gevonden dat hij minstens net zoveel aan beginselen bevat als enige andere openbaring die God de mens ooit heeft gegeven. Hij maakte Joseph duidelijk dat hij het priesterschap droeg, welk priesterschap naar de orde van God was, en naar de orde van Melchizedek, hetzelfde priesterschap waardoor God al zijn werken in de hemelen en op aarde verricht, en ieder die dat priesterschap droeg, had dezelfde macht. Dat priesterschap omvatte communicatie met de hemelen, de macht om de hemelen te bewegen en de macht om het werk van de hemelen te verrichten. En waar een man die roeping ook grootmaakte, gaf God zijn engelen opdracht aangaande hem, en was zijn bediening machtig, en bleef die van kracht in deze wereld en in de toekomende wereld. Maar als die man dat priesterschap voor enig ander doel gebruikte dan de opbouw van Gods koninkrijk, voor welk doel het was gegeven, dan zouden de hemelen zich terugtrekken, de macht van zijn priesterschap zou verdwijnen en hij zou in het duister en niet in het licht achterblijven. En dat is de sleutel tot de afval van alle mannen, zowel in deze generatie als in elke andere.13
Wij hebben het priesterschap gekregen, en als we het niet goed gebruiken, komen we onder veroordeling. Laten we daarom onze schouders onder het koninkrijk zetten. Laten we ons inzetten om de Heilige Geest te verkrijgen — en de macht van het evangelie van Jezus Christus dat ons in handen is gegeven. En voor zover wij dat doen zal Gods zegen op onze inzet rusten.14
De Heer steunt elke man die een deel van het priesterschap draagt, of hij nu priester, ouderling, zeventiger of apostel is — als hij zijn roeping maar grootmaakt en zijn plicht doet.15
Ik was erg blij toen ik een keer zag hoe enkele diakenen hun roeping grootmaakten. (…) Zij gingen [hun] hele woonplaats door en hakten ieder stuk hout dat iedere weduwe had. Broeder [George] Teasdale, de ringpresident, had drie of vier vamen cederhout op zijn erf, en toen hij op een avond thuiskwam, zag hij dat het allemaal weg was. Hij vroeg zich af wat er aan de hand was, maar toen hij rondkeek, zag hij dat het allemaal in stukken gehakt in zijn houtschuurtje stond. Zij hadden hun roeping prima grootgemaakt.
Tegenwoordig bevinden we ons in sommige opzichten in vreemde omstandigheden. We moeten op de Heer vertrouwen en het goede doen. Ik weet dat het priesterschap is gegeven voor het heil van de mens en het bedienen van de verordeningen voor levenden en doden. Tienduizenden mensen in de geestenwereld zijn verlost door hun nakomelingen in het vlees, want zij hebben de sleutels tot de verlossing van hun doden. Heilanden bestijgen de berg Zion en het koningschap is aan de Here, zoals de profeet Obadja heeft gezegd [zie Obadja 1:21]. Dit volk doet dit werk nu. De Heer is aan uw zij, en uw voorouders in de geestenwereld verheugen zich. Laten wij daarom getrouw zijn, terwijl wij hier zijn. God heeft ons aangewezen om dit priesterschap te dragen. Uit de (…) miljoenen mensen op aarde heeft de Heer deze handvol mannen gekozen om het te dragen, het te organiseren, de wereld te waarschuwen, hun het evangelie te prediken. Ik hoop dat mijn broeders die dit priesterschap dragen, zullen onthouden welke waarde het heeft. (…)
Laten wij getrouw zijn. Laten wij onze greep op het priesterschap en het koninkrijk Gods niet kwijtraken. Laten wij in stil gebed tot de Heer komen en zijn heilige naam aanroepen. Daarin ligt onze kracht!16
Als wij onze verbonden en taken trouw zijn, ontvangen we de zegeningen van het priesterschap in dit leven en in het leven hierna.
Als de Heer de mensenkinderen gaven geeft die met het priesterschap verbonden zijn, zijn zij die de gaven ontvangen verantwoordelijk voor de manier waarop zij ze gebruiken.17
Als een apostel of president, bisschop of andere priesterschapsdrager officieert, doet hij dat door het gezag van de Heer Jezus Christus. Dan heeft dat priesterschap zijn uitwerking, en hebben alle zegeningen die een dienstknecht van God de mensenkinderen geeft hun uitwerking, zowel in dit leven als het toekomende leven. Als ik een zegen krijg van de heilige priesterschap, of van een patriarch, strekken die gaven en zegeningen tot in de volgende wereld. En als ik mijn verbonden dit hele leven trouw ben, kan ik op elke zegen die op mij is bevestigd aanspraak maken, want het gezag waarmee ze zijn bevestigd, is door God verordend, en is het gezag waarmee de zonen van de Allerhoogste de verordeningen van het leven en het heil aan de mensenkinderen bedienen. En die officiële handelingen hebben niet alleen hun uitwerking op personen in dit leven, maar ook op personen in het hiernamaals. Dat zijn de ware schatten die de hele eeuwigheid zullen blijven bestaan, en wij hebben door die zegeningen die wij door het evangelie krijgen de macht om ons lichaam terug te krijgen en onze identiteit in de eeuwigheid te behouden. Ja, en daar kunnen wij door het heilig priesterschap aanspraak op maken.18
Ik denk vaak aan de beloften aangaande het priesterschap. In een openbaring over dit onderwerp heeft de Heer gezegd: ‘Want wie ook getrouw zijn zodat zij deze twee priesterschappen, waarvan Ik heb gesproken, verkrijgen en hun roeping grootmaken, worden door de Geest geheiligd ter vernieuwing van hun lichaam. (…) alles wat mijn Vader heeft, [zal] hem gegeven worden. Daarom, allen die het priesterschap ontvangen, ontvangen deze eed en dit verbond van mijn Vader, die Hij niet kan verbreken, noch kunnen die weggenomen worden.’ [Zie LV 84:33–40.] Nu vraag ik me wel eens af: begrijpen we deze dingen? Begrijpen we dat we erfgenamen van God en mede-erfgenamen met Jezus Christus worden als we ons houden aan de wetten van het priesterschap? Ik besef dat onze ogen de heerlijkheid die in het verschiet ligt voor de getrouwen nog niet hebben gezien, en dat onze oren die niet hebben gehoord, en dat die in geen mensenhart is opgekomen [zie 1 Korintiërs 2:9].19
Wat voor mensen behoren wij te zijn, wij die zijn geroepen om deel te nemen aan het grote werk in de laatste dagen? Wij behoren mannen en vrouwen van geloof te zijn, die kloekmoedig voor de waarheid staan, zoals die ons door openbaring is toevertrouwd. Wij zouden mannen en vrouwen met integriteit voor God en zijn heilig priesterschap moeten zijn, trouw aan Hem en elkaar. Wij zouden niet moeten toestaan dat huizen en grond, goud en zilver, noch andere wereldse goederen ons ervan weerhouden om het grote doel na te streven waarvoor God ons hierheen heeft gestuurd. Ons doel is groot, onze bestemming is groot, en wij zouden onze Vader of de hemelse heirscharen die over ons waken nooit teleur mogen stellen. Wij zouden de miljoenen in de geestenwereld niet mogen teleurstellen die ons met zoveel belangstelling en vol verwachting observeren dat wij het ons nauwelijks kunnen voorstellen. God verwacht grote en machtige werken van ons. Wij zouden ons heil niet waardig zijn, het eeuwig leven in Gods koninkrijk niet waardig zijn, als iets ons kon afhouden van de waarheid of van onze liefde daarvoor.20
Ideeën voor studie en onderwijs
Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–X voor meer informatie.
-
Welke indrukken leidden ertoe dat de jonge Wilford Woodruff op zoek ging naar de ware kerk? (Zie pp. 37–39.) Wat hadden die indrukken met het priesterschap te maken?
-
Lees pp. 40–41 en kijk welke dingen de Heer door de macht van het priesterschap tot stand brengt. In hoeverre nemen priesterschapsdragers deel aan het werk van de Heer?
-
Waarom is het belangrijk dat man én vrouw over het priesterschap leren?
-
In hoeverre is het priesterschap u tot zegen geweest?
-
Welke beginselen staan er volgens u in de raad van president Woodruff over de taken van priesterschapsdragers? (Zie pp. 42–45.)
-
Welke houding en gedrag zijn er volgens president Woodruff oorzaak van dat de hemelen zich terugtrekken van een priesterschapsdrager? Waarom is het onmogelijk dat iemand het priesterschap voor persoonlijk gewin gebruikt? (Zie pp. 42–45; zie ook LV 121:34–40.) Hoe moet een priesterschapsdrager leven om ‘de macht [te hebben] om het werk van de hemelen te verrichten’? (Zie pp. 43–45; zie ook LV 121:41–46.)
-
Wat houdt het in om een roeping in het priesterschap groot te maken? (Zie pp. 44–45.) Welke voorbeelden hebt u gezien van broeders die hun roeping in het priesterschap grootmaken?
-
Lees het laatste deel van het hoofdstuk (pp. 45–46). Op welke manieren is het priesterschap ons zowel in dit leven als het leven hierna tot zegen?
Relevante teksten: Johannes 15:16; Hebreeën 5:4–6; Alma 13:1–20; LV 84:17–48; 107:18–20; Geloofsartikelen 1:5