Hoofdstuk 8
Dood en opstanding begrijpen
Als dierbaren overlijden en wij nadenken over onze eigen sterfelijkheid, kunnen we getroost en gerustgesteld worden door het herstelde evangelie van Jezus Christus en de eeuwige waarheid van de opstanding.
Uit het leven van Wilford Woodruff
Begin augustus 1839 verliet ouderling Wilford Woodruff zijn woning in Montrose (Iowa) om gehoor te geven aan de oproep van de Heer om een zending te vervullen in Groot-Brittannië. Hij nam afscheid van zijn vrouw, Phoebe, en zijn enige kind, Sarah Emma, dat één jaar was. Phoebe was in verwachting van Wilford jr., die op 22 maart 1840 geboren zou worden.
Enkele maanden nadat hij Montrose had verlaten, predikte ouderling Woodruff het evangelie in het oosten van de Verenigde Staten en bereidde hij zich voor op zijn reis naar Groot-Brittannië. Gedurende dat verblijf schreef hij in zijn dagboek drie dromen op waarin hij zijn vrouw zag. Na de eerste droom schreef hij het volgende in zijn dagboek: ‘Ik zag mijn vrouw in een droom in grote kwelling in Montrose. Ik zag Sarah Emma niet.’1 Zijn verslag van de tweede droom is ook kort: ‘Ik had vannacht een droom en sprak mijn vrouw, maar zag Sarah Emma niet.’2 De derde droom bevatte meer details: ‘Wij verheugden ons dat we elkaar spraken, maar onze omhelzingen werden overschaduwd door verdriet, want toen we een tijd over haar huiselijke aangelegenheden hadden gesproken, vroeg ik waar Sarah Emma was. (…) Wenend zei ze: (…) “Ze is dood.” Wij treurden even, en toen werd ik wakker. (…) Was die droom werkelijkheid? De tijd zal het leren.’3
Op 14 juli 1840 schreef ouderling Woodruff, die zich inmiddels in Groot-Brittannië bevond, in zijn dagboek over een belangrijke dag voor zijn gezin: ‘Vandaag wordt Sarah Emma twee jaar. Moge de Heer mijn vrouw en kinderen bewaren voor ziekte en dood tot ik terugkeer.’ Maar als iemand die altijd de wil van de Heer wilde doen, voegde hij toe: ‘O, Heer, ik vertrouw ze aan U toe: voed, kleed en troost ze, en U zij de heerlijkheid.’4 Drie dagen later overleed de kleine Sarah Emma.
Ouderling Woodruff vernam pas op 22 oktober 1840 van de dood van zijn dochtertje. Hij las het nieuws in een brief die een van zijn broeders in het Quorum der Twaalf ontving.5 Vier dagen later hoorde hij het nieuws eindelijk van Phoebe, in een brief gedateerd 18 juli. Hij nam een deel van haar brief over in zijn dagboek:
‘Mijn lieve Wilford, hoe zul je je voelen als ik je vertel dat ik gisteren getuige moest zijn van het heengaan van onze kleine Sarah Emma? Nee, ze is er niet meer. De meedogenloze hand des doods heeft haar uit mijn omhelzing gerukt. (…) Vaak, als ik naar haar keek, bedacht ik hoe het zou zijn om haar kwijt te raken. Ik dacht dat ik niet zonder haar kon leven, vooral bij afwezigheid van mijn metgezel. Maar ze is er niet meer. De Heer heeft haar voor een of ander wijs doel naar huis gehaald.
‘Het is een beproeving voor me, maar de Heer heeft mij fantastisch bijgestaan. Ik kan zien en voelen dat Hij haar naar huis heeft gehaald en dat Hij beter voor haar zal zorgen dan ik dat had gekund, en maar voor even, totdat ik heenga en haar weer zie. Ja, Wilford, we hebben een engeltje in de hemel, en ik denk dat haar geest je al bezocht zal hebben.
‘Het leven is moeilijk zonder haar. (…) Ze gaf mij een kus voor haar papa vlak voordat ze doodging. (…) De ouderlingen hebben haar enkele malen de handen opgelegd, maar de volgende dag ging haar geest zonder zelfs maar een zucht van deze wereld naar de volgende.
‘Vandaag zijn Wilford [jr.] en ik met veel vrienden naar Commerce [Illinois] gegaan om de laatste eer te bewijzen aan ons kleine schatje, door ervoor te zorgen dat ze netjes begraven wordt. Ze had geen familie om haar naar haar graf te volgen of een traan voor haar te vergieten, behalve haar moeder en kleine Wilford. (…) Ik heb net een prettige, melancholieke wandeling naar Sarahs graf gemaakt. Ze ligt daar alleen, maar in vrede. Ik kan zeggen dat de Heer heeft gegeven, dat de Heer heeft genomen, en gezegend zij de naam des Heren [zie Job 1:21].’6
Behalve het citaat uit Phoebe´s brief, schreef ouderling Woodruff niet veel over het heengaan van zijn dochtertje. Alleen maar dat Sarah Emma ‘uit dit leven’ was weggenomen, en dat ze ‘niet meer in dit leven te vinden’ was.7
In de 91 jaar dat hij leefde, maakte Wilford Woodruff de dood van veel dierbaren mee, onder wie een aantal gezinsleden en alle apostelen met wie hij onder leiding van de profeet Joseph Smith had samengewerkt. Bij die ernstige gelegenheden vond hij troost in zijn getuigenis van het herstelde evangelie en de ‘eeuwige zekerheid’ van de opstanding.8 Hij zei vaak dat de dood van een rechtschapen heilige der laatste dagen zowel een tijd van beproeving is als een tijd om je te verheugen. Tegen het eind van zijn leven schreef hij in feite instructies voor zijn eigen begrafenis: ‘Ik wil niet dat mijn familie of vrienden enig teken van rouw dragen bij mijn begrafenis of daarna, want als ik getrouw ben tot mijn dood, is het niet nodig dat er iemand om mij rouwt.’9
Leringen van Wilford Woodruff
Bij de dood gaat iemands geest naar de geestenwereld, waar de rechtschapenen zich samen verheugen en voortgaan in het werk van de Heer.
Veel [mensen] geloven dat de dood van een mens het einde betekent, dat er geen hiernamaals is. Kan een zinnig mens geloven dat de God des hemels twee- of driehonderd miljard geesten heeft geschapen, ze tabernakels [stoffelijke lichamen] heeft gegeven, alleen maar om ze naar de aarde te laten gaan en daar te laten leven en ze dan de vergetelheid in te laten gaan of ze te vernietigen? Het lijkt mij dat geen weldenkend mens zoiets kan geloven. Als je er goed over nadenkt, is het niet logisch.10
Als ik rouw om het verlies van vrienden die zijn heengegaan, kan ik alleen maar bedenken dat elk sterfgeval eigenlijk een geboorte is: de geest verlaat het lichaam, waardoor het voor ons dood is, en gaat dan levend naar de andere kant van de sluier, naar dat grote en edele gezelschap waar men ook meewerkt om de doelen van God inzake de verlossing en het heil van een gevallen wereld te verwezenlijken.11
Er heerst vreugde als de geest van een heilige van de levende God de geestenwereld ingaat en de heiligen ontmoet die hem zijn voorgegaan.12
Sommigen werken aan deze kant van de sluier, anderen aan de andere kant van de sluier. Als wij hier blijven, verwachten wij te werken aan de zaak van het heil, en als wij daarheen gaan, verwachten wij ons werk voort te zetten tot de komst van de Zoon des Mensen.13
Door de verzoening van Jezus Christus wordt ieder mens opgewekt en wordt zijn geest herenigd met zijn onsterfelijke lichaam.
Wij erkennen dat allen in Adam sterven, dat alle mensen door de val aan de dood onderworpen worden, alsmede alle dieren des velds, vissen der zee en vogels der lucht, en alle werken Gods, wat deze aarde betreft. Het is een onherroepelijke wet. (…) De Heiland zelf heeft de dood gesmaakt om de wereld te verlossen. Zijn lichaam werd in het graf gelegd, maar het verging niet. En na drie dagen stond het op uit het graf, bekleed met onsterfelijkheid. Hij was de eersteling van de opstanding.14
Ik ben overtuigd van de opstanding, en dat ben ik altijd geweest. Ik verheug me erop. De opstanding is voor ons mogelijk gemaakt door het bloed van de Zoon Gods.15
Als de opstanding komt, komen wij tevoorschijn met een onsterfelijk lichaam. En vervolging, lijden, verdriet, pijn en dood, die verbonden zijn met het sterfelijk leven, zijn dan voor eeuwig afgeschaft.16
Deze leer van de opstanding der doden is heerlijk. Het is troostrijk, althans voor mijn geest, om te bedenken dat mijn geest op de morgen van de opstanding het voorrecht zal hebben om in hetzelfde lichaam te wonen als het hier heeft bewoond. Als ouderlingen Israëls hebben wij vele duizenden mijlen gereisd, vermoeid en wel, om het evangelie van Jezus Christus aan de mensenkinderen te verkondigen. Ik zou erg blij zijn als ik bij de opstanding hetzelfde lichaam kreeg waarmee ik moerassen en rivieren heb doorwaad en waarmee ik gereisd en gewerkt heb om Gods koninkrijk hier op aarde op te bouwen.17
Het evangelie biedt troost als onze dierbaren overlijden.
Zonder het evangelie van Christus is de scheiding bij de dood een van de somberste onderwerpen waaraan men kan denken. Maar zodra we het evangelie krijgen en het beginsel van de opstanding leren, verdwijnen de somberheid, het verdriet en het lijden dat de dood veroorzaakt grotendeels. Ik heb vaak gedacht dat een dood lichaam zien en het lichaam in het graf zien liggen en zien bedekken met aarde, een van de somberste dingen op aarde moest zijn. Zonder het evangelie is het dan ook net als een stap in het duister zetten. Maar zo gauw we het evangelie krijgen, zo gauw de geest van de mens verlicht wordt door de inspiratie van de Almachtige, kan hij met iemand uit tijden vanouds uitroepen: ‘Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel? De prikkel des doods is de zonde en [de gave Gods is eeuwig leven] door onze Here Jezus Christus.’ [Naar de King Jamesvertaling van de Bijbel; zie 1 Korintiërs 15:55–57.] De opstanding der doden staat de verlichte mens voor de geest en hij heeft een fundament waarop zijn geest kan rusten. En zo is het ook met de heiligen der laatste dagen in deze tijd. Wij weten het zelf, wij bevinden ons wat dat betreft niet in het duister. God heeft het aan ons geopenbaard en wij begrijpen het beginsel van de opstanding der doden en dat het evangelie leven en onsterfelijkheid aan het licht brengt [zie 2 Timoteüs 1:10].18
Het is uiteraard moeilijk om afscheid te nemen van onze vrienden. (…) Het is natuurlijk om bij het wegleggen van het lichaam van onze geliefde vrienden onze gevoelens te uiten door middel van tranen. En tot op zekere hoogte is dat gepast en juist. Maar er zijn uitersten en het is niet gepast of juist voor heiligen der laatste dagen om tot die uitersten te gaan.19
Om de een of andere onbekende reden of oorzaak heb ik zo lang geleefd dat ik de begrafenis van een groot deel van de profeten en apostelen en veel heiligen heb meegemaakt met wie ik heb samengewerkt. (…) Ik heb nooit aanleiding gezien om te rouwen bij het ten grave dragen van een profeet, apostel of heilige van de levende God die Hem trouw was en die zijn verbonden trouw was, die het evangelie van Jezus Christus en zijn verordeningen en het heilig priesterschap had ontvangen. Die mannen en vrouwen hebben hun zending hier op aarde eervol vervuld. Ze hebben met liefde hun inzet gegeven totdat ze naar huis zijn geroepen. Ze zijn in het geloof gestorven en zullen een kroon van heerlijkheid ontvangen.
Zo heb ik me gevoeld bij de dood van president [Brigham] Young, broeder [Heber C.] Kimball, broeder [John] Taylor, de twaalf apostelen, en alle mannen die het evangelie van Christus hebben ontvangen en die de zending trouw zijn gebleven. Er is een eeuwige dimensie aan het leven, en de hele wereld zal daar ooit achter komen. Er is een eeuwige dimensie aan de dood. Er is een eeuwige dimensie aan de opstanding en de toekomstige oordelen en Gods toekomstige handelingen met alle mensen op grond van hun daden in het lichaam. En als een man of vrouw die een verbond met de Heer is aangegaan, die het evangelie en alle verordeningen daarvan heeft ontvangen, en in zijn of haar leven getrouw is geweest, naar huis in de geestenwereld is geroepen, welke persoon die deze beginselen begrijpt kan dan om die broeder of zuster rouwen?20
Door de verzoening van Jezus Christus beërven alle kinderen die sterven voordat zij de jaren van verantwoordelijkheid bereiken de celestiale heerlijkheid.
Elke baby of kind dat is overleden voordat het de jaren van verantwoordelijkheid heeft bereikt, is behouden, en ontsnapt daarom aan de kwellingen van de hel. (…) Ik daag ieder uit om in een van de documenten met goddelijke waarheid een verordening te vinden die is ingesteld voor de behoudenis van onschuldige kleine kinderen. Het zou onnodig zijn, en het enige wat er te vinden is, dat is de keer dat Jezus de kleintjes in zijn armen nam en hen zegende, wat volkomen juist is en zou zijn volgens de orde Gods. Maar het besprenkelen van baby’s of de leer dat baby’s naar de hel gaan onder welke omstandigheden ook, is een leerstelling van de mens en niet van God. Daarom baat het niet, is het volkomen verkeerd en mishaagt het God. Tot zover baby’s. (…) Zij worden behouden door het bloed van Jezus Christus.21
Kinderen zijn onschuldig voor de Heer. Hun dood en doodsoorzaak zijn in handen van God en wij zouden niet meer tegen de Heer of zijn maatregelen moeten klagen dan Job. (…) Maar er is troost, want zij zijn onschuldig, zij zijn niet in overtreding. Zij hebben voldaan aan de wet van de dood die God over Adam uitsprak en over zijn hele nageslacht. Maar als hun geest hun lichaam verlaat en de geestenwereld bereikt, dan zijn hun moeilijkheden en kwellingen voorbij. (…) Zij zullen op de ochtend van de opstanding uit hun graf komen, (…) bekleed met heerlijkheid, onsterfelijkheid en eeuwig leven, in eeuwige schoonheid en bloei en zullen aan hun ouders gegeven worden, en die zullen hen in de familieorganisatie van de celestiale wereld ontvangen en zij zullen hun ouders voor altijd toebehoren. Zij zullen zo lang leven als hun God. Voor heiligen der laatste dagen die in de opstanding geloven zou dit een bron van troost moeten zijn.
(…) De vraag die zich misschien aan u en mij opdringt, luidt: ‘Waarom heeft de Heer mij mijn kinderen afgenomen?’ Maar het is niet aan mij om daar een antwoord op te geven omdat ik het niet weet. Het is in handen van de Heer en zo is het vanaf de schepping van de wereld altijd geweest. Kinderen worden nog heel jong weggenomen en gaan dan naar de geestenwereld. Zij komen hier en vervullen het doel van hun komst, namelijk een tabernakel in het vlees krijgen. Zij komen voor een proeftijd en een erfdeel op aarde. Zij krijgen een lichaam of tabernakel, en die tabernakel wordt voor hen behouden. En op de ochtend van de opstanding worden geest en lichaam herenigd. En zoals wij hier in een gezin kinderen van verschillende leeftijden zien, waarbij de baby van de borst van de moeder opgroeit tot een man, zo zal het in de gezinsorganisatie in de celestiale wereld ook zijn. Onze kinderen worden aan ons teruggegeven zoals ze heengaan, als wij, hun ouders, het geloof behouden en ons waardig betonen om het eeuwige leven te verkrijgen. En als wij dat niet doen, worden onze kinderen toch behouden en beërven zij de celestiale heerlijkheid. Volgens mij geldt dat voor alle baby’s die overlijden, of ze nu geboren worden uit een jood of een niet-jood, een rechtschapene of een goddeloze. Zij worden in de eeuwige wereld geboren uit hun eeuwige Vader en Moeder en zij zullen aan hun eeuwige Ouders worden teruggegeven. En alle ouders die hun kinderen hier volgens de orde Gods en het heilig priesterschap hebben ontvangen, zullen hun kinderen opeisen op de ochtend van de opstanding, ongeacht in welk tijdperk zij geleefd hebben, en zij zullen aan hen gegeven worden en zij zullen hun familieorganisatie in de celestiale wereld sieren. (…)
(…) Tot onze rouwende vrienden zeg ik: uw kinderen zijn u afgenomen en u kunt daar niets aan doen. Geen van ons kan daar iets aan doen. Ouders treft geen blaam als ze hun best doen. Een moeder treft ook geen blaam omdat ze haar zieke kind niet kan redden. Wij moeten deze dingen in Gods hand laten. Het duurt nog maar even voordat zij aan ons worden teruggegeven. (…)
Met betrekking tot de groei, heerlijkheid of verhoging van kinderen in het hiernamaals heeft God mij niets geopenbaard — over uw kinderen, de mijne, noch die van een ander — anders dan onze wetenschap dat zij behouden zijn. En ik vind dat wij ons vertrouwen in de Heer moeten stellen in deze kwellingen, dat we op zijn arm moeten steunen en opzien naar Hem voor troost. Wij rouwen in deze kwellingen niet zoals zij die geen hoop hebben. Wij rouwen niet om het verlies van onze kinderen alsof wij ze nooit meer zullen zien, want wij weten wel beter. De Heer heeft ons iets beters geleerd, en het evangelie ook. De openbaringen van Jezus Christus hebben ons getoond dat wij ze in de opstanding der rechtvaardigen zullen terugkrijgen. (…)
(…) Ik bid mijn hemelse Vader dat Hij broeder en zuster Wheeler [een echtpaar dat net twee zoons van vier en zes jaar had verloren] zal zegenen in hun verlies en hun de Heilige Geest geven, opdat als zij zich ’s avonds terneer leggen en ’s ochtends opstaan en ze hun kinderen missen, zij het gevoel mogen hebben dat zij zich in handen van de Heer moeten overgeven en zullen beseffen dat hun scheiding van hun kleintjes niet blijvend is, maar dat zij over een tijdje aan hen worden teruggegeven. Dit geldt voor ieder van ons die zijn kinderen kwijtraakt. Wij leggen ze in het graf, maar zij zullen opstaan op de morgen van de opstanding. En als wij de waarheid getrouw zijn, zullen we hen ontvangen en ons samen met hen verheugen.22
Wij moeten zo leven dat we voorbereid zijn om de zegeningen te ontvangen die God voor ons in petto heeft als wij sterven.
Onze toekomstige bestemming ligt aan de andere kant van de sluier. Als ik sterf, wil ik het voorrecht hebben om te gaan waar God, mijn hemelse Vader, is, en waar Jezus Christus, de Heiland van de wereld, is.23
We moeten proberen om onze tijd, talenten en kansen te verbeteren zolang we op aarde zijn. Ik besef dat deze wereld niet onze permanente woonplaats is. We zien daar dagelijks de bewijzen van. Er wordt van ons verwacht dat we onze profeten, apostelen, ouderlingen, vader, moeder, vrouw en kinderen begraven, wat allemaal aantoont dat ons leven hier niet blijvend is. Daarom zouden we ons nu moeten verbeteren.24
De levenden worden zeer getroffen door deze aansporing: ‘’Weest ook gij bereid.’ [Matteüs 24:44.] En dat geldt voor ons allen. En het is aan ons, als ouders en ouderlingen Israëls, om voor de zaak Gods werkzaam te zijn zolang het ons wordt toegestaan hier te blijven, en om te leven naar het licht en de kennis waarmee we zijn gezegend. Want aan eenieder is een bepaalde tijd toegekend, en Hij neemt velen weg, al naar gelang zijn wil. Hij neemt weg wie Hij weg wil nemen en spaart wie Hij wil sparen, met een wijs oogmerk.25
Als wij de treurnis van het sterfelijk leven achter de rug hebben en wij de vreugde en heerlijkheid van het celestiale koninkrijk op ons bevestigd krijgen, dan zullen wij weten dat de kwellingen van het sterfelijk leven ons hebben voorbereid en in staat gesteld om de zegeningen te waarderen die God voor de gelovigen in petto heeft.26
Het is mijn gebed dat de leden van deze kerk zich van al hun zonden mogen bekeren en mogen wakker worden en de kracht hebben om tot God te komen, dat hun gebeden mogen worden verhoord, dat zij bereid mogen zijn om het koninkrijk te verdedigen en nooit hun verbonden te verloochenen, hun broeders in de steek te laten of het evangelie te verraden, maar de wereld te overwinnen en voorbereid te zijn om mede-erfgenamen van Christus te worden van de volheid van de eerste opstanding, die bereid is voor hen die Gods geboden onderhouden. 27
Ideeën voor studie en onderwijs
Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–X voor meer informatie.
-
Lees het verhaal over de dood van Sarah Emma Woodruff (pp. 79–82). Door welke leerstellingen werden ouderling Woodruff en zijn vrouw getroost en gesterkt? Wat kunnen we uit dit verhaal leren?
-
Wat mogen we volgens president Woodruff verwachten mee te maken in de geestenwereld? (Zie pp. 82–83). Wat hebt u aan die kennis?
-
Welke beginselen staan er volgens u in de raad van president Woodruff over treuren om de dood van dierbaren? (Zie pp. 84–86). Hoe hebt u zelf gemoedsrust gevonden na het overlijden van een dierbare? Hoe kunnen we anderen helpen als zij rouwen om iemands dood?
-
In welk opzicht ontneemt de verzoening van Jezus Christus de dood zijn prikkel? (Zie pp. 84–85). zie ook 1 Korintiërs 15:55–57; Mosiah 16:6–9.)
-
Wat leert u van president Woodruffs leringen over het overlijden van kleine kinderen? (Zie pp. 86–88).
-
Lees pagina 89. Misschien kunt u familieleden of vrienden bedenken die er klaar voor leken te zijn toen het tijd was om te sterven. Wat kunnen we van die mensen leren? Wat moeten we volgens president Woodruff doen om ons voor te bereiden op het leven na de dood? (Zie pp. 89–90.)
-
In hoeverre dragen president Woodruffs leringen bij aan uw begrip van de dood en de opstanding?
Relevante teksten: 1 Korintiërs 15; Alma 11:42–45; 28:12; 34:32–41; Moroni 8:12–19; LV 42:45–47; 76:50–70; 138:57