Leringen van kerkpresidenten
Het evangelie verkondigen


Hoofdstuk 9

Het evangelie verkondigen

We zouden allemaal ijverig en getrouw anderen moeten helpen om de zegeningen van het herstelde evangelie te krijgen.

Uit het leven van Wilford Woodruff

Kort nadat Wilford Woodruff was gedoopt en bevestigd als lid van de kerk kreeg hij ‘een sterk verlangen om het evangelie te verkondigen.’ Hij vertelt: ‘Op een zondagavond ging ik alleen het bos in en riep de Heer in vurig gebed aan om mij de kans te bieden het evangelie te verkondigen aan de inwoners der aarde. De Geest des Heren getuigde tot mij dat mijn gebed was gehoord en zou worden verhoord. Ik stond blij op en liep [ongeveer tweehonderd meter], waarop ik Elias Higbee tegenkwam, een hogepriester bij wie ik een aantal maanden had gelogeerd. Toen ik hem naderde, zei hij: “Broeder Wilford, de Geest des Heren zegt mij dat u geordend moet worden en op zending moet gaan.” Ik antwoordde: “Ik ben er klaar voor.”’1

Op aanwijzing van zijn bisschop werd Wilford Woodruff op 5 november 1834 tot priester geordend en op zending geroepen naar het zuiden van de Verenigde Staten. Hij zette zich vol geloof en ijver in, waarmee hij een begin maakte aan een leven vol zendingswerk waarin hij duizenden ertoe zou brengen om het herstelde evangelie aan te nemen. President Heber J. Grant zei over hem: ‘Ik geloof niet dat er ooit een mens op aarde is geweest die beter was in het tot het evangelie van Jezus Christus brengen van zielen.’2

In januari 1840, kort na zijn ordening tot apostel, arriveerde ouderling Wilford Woodruff voor zijn zending in Engeland. Hij begon zijn zendingswerk in Staffordshire, waar hij groot succes genoot. ‘Veertig mensen traden door de doop tot de kerk toe en er gingen veel nieuwe deuren open. En net toen het werk goed ging, manifesteerde de Heer op de eerste dag van maart aan mij dat het de laatste keer in vele dagen zou zijn dat ik de mensen zou waarschuwen. Dus toen ik opstond om een grote groep in Hanly toe te spreken, zei ik dat het de laatste keer in vele dagen zou zijn dat ze mijn stem zouden horen. Zij verwonderden zich daarover, want net als ik verwachtten zij dat ik maanden in hun midden zou blijven, maar de wegen en bedoelingen van God zijn in geen enkel opzicht zoals die van ons’, rapporteerde hij.

Ouderling Woodruff vroeg de Heer de volgende dag in gebed waar hij heen moest gaan: ‘Daar ik geloofde dat het mijn voorrecht en plicht was om de wil van de Heer over dit onderwerp te weten te komen, vroeg ik mijn hemelse Vader in de naam van Jezus Christus om mij te vertellen wat zijn wil aangaande deze kwestie was. En toen ik dat vroeg, gaf de Heer mij antwoord. Hij toonde mij dat het zijn wil was dat ik onmiddellijk naar het zuiden van Engeland ging. Ik sprak hier met ouderling William Benbow over, want hij had in Herefordshire gewoond en had vrienden die daar nog steeds woonden. Hij wilde erg graag dat ik dat deel van het land bezocht en bood vriendelijk aan om mij naar het huis van zijn broer te vergezellen en mijn reiskosten te betalen, wat ik graag accepteerde.’3

Op 4 maart 1840 arriveerden ouderling Woodruff en William Benbow ten huize van Williams broer John. ‘Ik was nog geen uur in zijn huis, toen ik al wist waarom de Heer me daarheen had gestuurd. (…) Ik vond er een groep mannen en vrouwen, ongeveer zeshonderd in getal, die zich hadden verenigd onder de naam United Brethren en zich inzetten voor de orde zoals die vanouds bestond. Zij wilden het evangelie zoals de profeten en apostelen dat verkondigden, net als ik toen ik jong was.’4

De familie Benbow aanvaardde de boodschap van de herstelling al snel en William keerde terug naar Staffordshire ‘na het blijde voorrecht te hebben genoten om te zien hoe zijn broer, John Benbow, en zijn gezinsleden (…) in het nieuw en eeuwig verbond gedoopt werden.’5 Ouderling Woodruff bleef ongeveer acht maanden in die omgeving. Later zei hij daarover: ‘De eerste dertig dagen na aankomst in Herefordshire doopte ik vijfenveertig predikanten en enkele honderden leden. (…) In ongeveer acht maanden werk hadden we tweeduizend dopelingen.’6

President Woodruff heeft het volgende over deze ervaring gezegd: ‘Uit de hele geschiedenis van deze zending in Herefordshire blijkt hoe belangrijk het is om te luisteren naar de stille, zachte stem van God en naar de openbaringen van de Heilige Geest. De Heer had daar mensen voorbereid op het evangelie. Zij baden om licht en waarheid en toen stuurde de Heer mij naar hen.’7

Ongeveer twee jaar voordat ouderling Woodruff naar Engeland ging, zette de Geest hem ertoe aan om het evangelie aan een kleinere groep mensen te verkondigen: zijn eigen familie. In zijn patriarchale zegen, die hij bij monde van Joseph Smith sr. ontvangen had, was hem beloofd dat hij ‘het huishouden [van zijn] vader tot het koninkrijk Gods zou brengen’.8 Toen hij in 1838 niet zo ver van zijn geboorteplaats op zending was, had hij het gevoel dat de tijd gekomen was om deze profetie in vervulling te laten gaan. Hij vertelt:

‘Ik bracht (…) achttien dagen in Farmington en Avon door bij mijn vader, mijn ooms, tantes, neven, buren en vrienden. Ik verkondigde ze het evangelie van Jezus Christus en probeerde ze tot het koninkrijk Gods te brengen. (…) Met Gods hulp verkondigde ik trouw het evangelie aan mijn vaders familie en al zijn huisgenoten en aan mijn andere familieleden.’

Op 1 juli 1838 doopte ouderling Woodruff zes mensen, inclusief al zijn vaders huisgenoten, net als hem in zijn patriarchale zegen was beloofd. Hij zegt daarover: ‘Het was echt een dag vol vreugde voor mijn ziel. Mijn vader, stiefmoeder en zuster bevonden zich onder de dopelingen. Naderhand doopte ik nog een aantal familieleden. Ik had het gevoel dat alleen het werk van die dag mijn beloning was voor al het zendingswerk dat ik deed.

‘Wie kan de vreugde, de heerlijkheid, het geluk en de troost begrijpen die een ouderling Israëls voelt wanneer hij als werktuig in Gods handen zijn vader, moeder, zuster, broeder of ander lid van Adams nageslacht door de deur kan brengen die leidt tot leven en behoudenis? Geen mens kan dat begrijpen als hij die dingen niet heeft meegemaakt en een getuigenis van Jezus Christus en de inspiratie van de almachtige God bezit.’9

Leringen van Wilford Woodruff

God houdt ons verantwoordelijk voor onze verkondiging van het evangelie.

In alle tijdperken is de mens op zoek geweest naar het geluk. Hij wil sociale en huiselijke vrede, en als hij aan de verre toekomst denkt, wil hij deel hebben aan zegeningen die bij dat deel van het bestaan behoren. Maar hij weet niet hoe hij ze moet verkrijgen tenzij een dienstknecht van God hem de weg des levens komt wijzen.10

Wij zijn de enige mensen aan wie dit heilige evangelie, dit priesterschap en deze verbonden in onze tijd zijn toevertrouwd, en wij worden verantwoordelijk gehouden voor hoe wij het gebruiken. Dan zouden wij ijverig en getrouw dat grote heil aan de mensenkinderen moeten bieden en werken aan de opbouw van Zion en Gods koninkrijk.11

Hoe onbelangrijk deze mensen in de ogen van de wereld ook mogen zijn, de God des hemels houdt ons verantwoordelijk voor de prediking van het evangelie tot elke natie onder de hemelen, en wij moeten het doen of worden verdoemd. Dat kunnen we niet vermijden. Waarom niet? Met de woorden van Paulus: ‘Wee mij, als ik het evangelie niet verkondig!’ [1 Korintiërs 9:16.] Er is slechts één evangelie. Er is altijd maar één evangelie geweest, en er zal nooit een ander komen. En Paulus zegt: ‘Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, [u] een evangelie verkondigen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt!’ [Galaten 1:8.] Dat evangelie, heiligen van de levende God, (…) is in onze handen, is ons door de bediening van engelen gestuurd — hetzelfde evangelie dat van Adam tot Christus verkondigd is, en van Christus tot onze tijd en generatie, telkens als God een volk op aarde heeft gehad.12

Sinds de schepping zijn er nog nooit mensen geweest die een grotere taak dan wij hadden om deze generatie te waarschuwen en hun stem lang en hard, dag en nacht, te verheffen en het woord van God aan deze generatie te verkondigen. Wij moeten dat doen. Dat is onze roeping. Dat is onze plicht. Dat is onze opdracht.13

Ik heb moerassen doorwaad en rivieren overgezwommen, en ik heb van deur tot deur om brood gevraagd. En ik heb mij al bijna vijftig jaar lang aan dit werk gewijd. Waarom? Was er genoeg goud in Californië om mij in te huren? Nee, en wat ik heb gedaan, en wat mijn broeders hebben gedaan, hebben we gedaan omdat God het ons gebood. En dat is nog steeds ons standpunt. Wij hebben in binnen- en buitenland gepredikt en gewerkt en wij zijn van plan ons werk met de hulp van God zo lang voort te zetten als wij kunnen.14

Ik denk vaak dat wij, ouderlingen Israëls en heiligen der laatste dagen, nauwelijks beseffen welke positie wij voor God innemen. Het werk dat Hij ons heeft gegeven is groot en omvangrijk; het is het werk van de almachtige God. Wij moeten het evangelie van Christus aan alle naties op aarde presenteren. (…) Dat moeten wij doen en wij moeten tempels bouwen voor de Allerhoogste God, waar wij naartoe kunnen gaan om de verordeningen voor het heil van onze doden te verrichten.15

En bovendien worden wij in onze eigen omgeving omringd door velen tot wie wij behoren te prediken, want het is net zo hard nodig om daar te prediken als elders.16

Wij ondervinden grote vreugde als we anderen tot Christus brengen en tot hun verhoging.

Geef iemand de beginselen van het leven en het heil, en bedien hem die verordeningen, dan ben je een werktuig in Gods handen om de behoudenis van die ziel tot stand te brengen. De mensenkinderen is niets gegeven dat daarmee te vergelijken is. (…)

De Heer heeft gezegd: ‘En al ware het zo dat u al uw dagen arbeidde om dit volk bekering toe te roepen, en slechts één ziel tot Mij bracht, hoe groot zal dan uw vreugde met hem zijn in het koninkrijk van mijn Vader!’ [LV 18:15.] (…) Wij hebben het evangelie aan iedere natie, geslacht, taal en volk verkondigd, voor zover de Heer deuren voor ons heeft opengedaan en wij het voorrecht hebben gehad om erheen te gaan. Maar de huidige wereld is vol mensen die het evangelie van Jezus Christus niet hebben gehoord. En hoewel wij het priesterschap dragen, hebben wij toch de plicht en verantwoording om voor het heil van de mensenkinderen te zorgen, voor zover wij het voorrecht hebben om de zoons en dochters van Adam die gaven te schenken. Bedenk eens dat wij door het evangelie van Christus te aanvaarden erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Jezus Christus worden, dat wij deel kunnen nemen aan de eerste opstanding en uit ons graf opkomen en bekleed worden met heerlijkheid, onsterfelijkheid en eeuwige levens, en doorgaan naar de tegenwoordigheid van God en het Lam en voor eeuwig in de hemel bij Hen wonen! Wie kan dat bevatten? De inwoners der aarde? Nee. (…) Ik besef dat wij in alles afhankelijk van de Heer zijn. De Heer is onze Behouder. Van Hem gaat ons heil uit. Jezus Christus heeft zijn leven neergelegd om ons te verlossen met zijn bloed en daardoor ontvangen wij deze zegeningen. (…)

Een mens kan geen grotere roeping krijgen dan het recht en voorrecht om mensenzielen te redden door het evangelie tot hen te prediken, de verordeningen van Gods huis aan hen te bedienen, opdat zij voorbereid mogen zijn om het koninkrijk der hemelen en een celestiale heerlijkheid in te gaan. (…)

Ik denk dat wij vaak onze zegeningen niet op waarde schatten. Wij zouden gedurende onze tijd hier onze zinnen moeten zetten op de opbouw van Gods koninkrijk, Gods Zion en Gods werk, en de kracht hebben om dat te doen. Het is onze plicht als presidium en als apostelen om niet alleen zelf te arbeiden, maar om de ouderlingen van Israël uit te sturen naar de volken der aarde om het evangelie te verkondigen. In veel landen staan er nu deuren open voor de verbreiding van het evangelie van Christus, en om mensen tot Christus te brengen opdat ze die zegeningen mogen ontvangen.17

Ik ben bijna mijn hele leven lid van deze kerk geweest. Vanaf de tijd dat ik tot de kerk toetrad, heb ik zendingen vervuld, en daar ben ik sindsdien nooit helemaal mee opgehouden. Ik heb daar altijd veel vreugde in gevonden en dat is nog steeds zo. Als ik doodga en dit lichaam neerleg, wil ik niet dat er iemand opstaat en zegt dat ik mijn plicht heb verzuimd omdat ik hem niet zo goed als ik kon heil heb aangeboden. Ik heb mij altijd verheugd in het prediken van het evangelie. Ik heb mij verheugd in het bedienen van de verordeningen van leven en heil, in binnen- en buitenland, want ik wist dat dit Gods werk was, en dat weet ik nog steeds.18

In plaats van andermans godsdienst te bekritiseren moeten we zo leven dat alleen al daaruit waarheid en goedheid blijkt.

Als u een woonwijk in gaat om het evangelie te prediken, probeer dan nooit om iemand af te breken, zogezegd, totdat u hem hebt opgebouwd. Probeer nooit iemands godsdienst aan te vallen, waar u ook heengaat. Wees bereid om ieder van zijn eigen godsdienst te laten genieten. Dat is zijn goed recht. Als hij uw getuigenis van het evangelie van Christus niet aanvaardt, dan is dat zijn zaak en niet de uwe. Besteed geen tijd aan het neerhalen van andere sekten en stromingen. Daar hebben we geen tijd voor. Het is nooit goed.19

Streef er door geloof, gebed en ootmoed naar om wijsheid te verkrijgen en u door de Geest Gods te laten sturen in al uw werk. Wijsheid is een van de grootste gaven van God en de stem van wijsheid zal ons nooit zeggen om onze tijd te besteden aan het bestrijden van sekten, het tegenspreken van de meningen van mensen, of het bespotten van godsdiensten om ons heen, omdat we daarmee de toehoorder de oren afsnijden, het hart van de mensen verharden tegen licht en waarheid. Andere mensen stellen hun mening en godsdienst net zo op prijs als wij de onze. (…) Laat het heil uw boodschap zijn, in zachtmoedigheid en ootmoed, met de kracht van de eeuwige waarheid, wijsheid, licht en kennis van de eerste beginselen van het evangelie van de Zoon Gods. U kunt het middel zijn om de ziel van mensen te redden en zij zullen zich met u verheugen dat ze het licht gezien hebben. Wij moeten nooit boven het evangelie staan of iets anders gaan prediken dat niet in overeenstemming is met onze roeping of een zinloze woordenstrijd aangaan. Elke boom is aan zijn vruchten te herkennen. Als wij de Heer trouw zijn en een wijze, verstandige koers varen, zal ons werk beslist goede vruchten afwerpen.20

Het zou het doel van elk lid van de kerk moeten zijn om de evangeliebeginselen in praktijk te brengen. Er is geen betere manier om de wereld te overtuigen van de waarheid daarvan dan door ons gedrag en onze omgang met elkaar en met andere mensen te laten zien welke opbouwende uitwerking zij op ons heeft. Wij beweren nogal wat, en wij zouden zo’n zuiver leven moeten leiden dat het overeenkomt met wat wij beweren.21

De Heilige Geest geeft leiding aan hen die het evangelie verkondigen en hen die het ontvangen.

Het geheim achter ons succes in het krijgen van bekeerlingen is dat wij hetzelfde eenvoudige en duidelijke evangelie verkondigen dat Jezus verkondigde, en dat de Heilige Geest komt op hen die het ontvangen en hun hart vervult met onuitsprekelijke vreugde en blijheid en hen eensgezind maakt. En dan weten zij zelf van de leer of die van God of van de mens is.22

Hoe kregen die honderden en duizenden ouderlingen van Israël (…) de kracht om erop uit te trekken (…) en het evangelie te verkondigen ter overtuiging van de zonen en dochters van Adam? Dat gebeurde door de kracht van God. Elke ouderling in deze kerk heeft de kracht om de wil van God te doen [door] de kracht Gods gekregen. Als wij enige kracht hebben, dan is het de kracht Gods, en wij zouden in alles op Hem moeten vertrouwen.23

Als iemand met gezag het evangelie verkondigt, belooft hij in de naam van Jezus Christus aan allen die geloven en gehoorzamen dat zij de Heilige Geest zullen ontvangen. Vanwege die belofte kan ieder er zelf achter komen of het van God of van de mens is. Als iemand zonder gezag beweert ditzelfde evangelie te verkondigen, dan maakt het niet uit hoe vaardig en talentvol hij is, want dan is zijn leer te ontmaskeren omdat de beloften die de gelovers in Christus gegeven zijn niet uitkomen. De Heilige Geest die zijn gaven aan de mens geeft, wordt niet ontvangen, waardoor de dwaling van de leer der mensen uitkomt, zodat niemand erdoor misleid hoeft te worden.24

Als u de Heilige Geest niet bij u hebt als u erop uittrekt om het evangelie te verkondigen kunt u uw plicht niet doen. Maar als u dat gezelschap wél hebt, kunt u gaan waar u wilt en uw woorden zullen hun uitwerking hebben op het hart van de eerlijken en zachtmoedigen van deze aarde.25

Het maakt niet uit hoe oud iemand is die het evangelie verkondigt, of dat nu vijfentwintig, negentig of vijfhonderd jaar is, als hij maar geïnspireerd wordt door de Geest en kracht Gods.26

Moge de Heer ons voorgaan, de weg bereiden en ons toegang geven tot het hart van de mensen opdat er iets goeds tot stand mag worden gebracht en het koninkrijk Gods mag voortrollen.27

Ideeën voor studie en onderwijs

Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–X voor meer informatie.

  • Lees het verhaal van ouderling Woodruff die naar het huis van John Benbow ging (pp. 92–94). Hoe werd ouderling Woodruff daar naartoe geleid? Wat hebt u door het lezen hiervan geleerd van het voorbeeld van William Benbow?

  • Zoek op pp. 93–94 naar woorden en zinsneden waaruit blijkt hoe William Benbow en Wilford Woodruff zich voelden toen hun familieleden het evangelie aanvaardden. Hoe hebt u zich gevoeld toen dierbaren lid werden van de kerk of weer actief werden in de kerk?

  • Lees president Woodruffs uitspraken over onze verantwoordelijkheid om andere mensen over het evangelie te vertellen (pp. 95–97). Wat kunnen wij concreet doen om familie en vrienden over het evangelie te vertellen? En hoe kunnen we in dat opzicht samenwerken met de voltijdzendelingen?

  • Hoe kunnen wij voldoen aan onze verantwoordelijkheid om het evangelie te verkondigen ‘aan alle naties op aarde’? (Zie p. 97.)

  • Waarom zijn sommige mensen bang om over het evangelie te praten? Hoe kunnen we die angst overwinnen?

  • Waarom geeft zendingswerk zoveel vreugde? (Zie pp. 97–99.) Bij wat voor gelegenheden hebt u vreugde gevoeld doordat u anderen over het evangelie hebt verteld?

  • Waarom is het belangrijk om de godsdienst van anderen niet te bekritiseren? (Zie p. 99.) Hoe kunnen we getuigen dat de kerk waar is zonder andere kerken te bekritiseren?

  • Lees de laatste alinea op p. 99. Hoe beïnvloedt ons gedrag de mening die andere mensen over de kerk hebben?

  • Wat hebt u van president Woodruffs woorden over de Heilige Geest en zendingswerk geleerd? (Zie pp. 100–101.) Wat moeten wij doen om in aanmerking te komen voor het gezelschap van de Geest?

Relevante teksten: Matteüs 28:19–20; LV 4; 18:10–16; 42:11–14; 50:13–22; 60:2–3; 84:88; 88:81

Noten

  1. ‘History of Wilford Woodruff (From His Own Pen)’, Millennial Star, 25 maart 1865, p. 183.

  2. Gospel Standards, samenstelling G. Homer Durham (1941), p. 20.

  3. ‘Elder Woodruff’s Letter’, Times and Seasons, 11 maart 1841, p. 327.

  4. Millennial Star, 28 november 1895, p. 754.

  5. Times and Seasons, 1 maart 1841, p. 328.

  6. Millennial Star, 28 november 1895, p. 754.

  7. ‘Leaves from My Journal’, Millennial Star, 28 november 1881, p. 767.

  8. ‘Leaves from My Journal’, Millennial Star, 19 september 1881, p. 606.

  9. Millennial Star, 19 september 1881, pp. 606–607.

  10. The Discourses of Wilford Woodruff, samengesteld door G. Homer Durham (1946), p. 259.

  11. Deseret News, 27 mei 1857, p. 91.

  12. Millennial Star, 28 november 1895, p. 755.

  13. Deseret News: Semi-Weekly, 6 juli 1880, p. 1.

  14. The Discourses of Wilford Woodruff, p. 133.

  15. Deseret News: Semi-Weekly, 29 februari 1876, p. 1.

  16. Salt Lake Herald Church and Farm, 15 juni 1895, p. 385.

  17. Millennial Star, 14 mei 1896, pp. 307–309.

  18. Millennial Star, 14 mei 1896, p. 310.

  19. Contributor, augustus 1895, pp. 636–637.

  20. ‘To the Officers and Members of The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints in the British Islands’, Millennial Star, februari 1845, pp. 141–142.

  21. ‘An Epistle to the Members of The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints’, Millennial Star, 14 november 1887, p. 729.

  22. The Discourses of Wilford Woodruff, p. 136.

  23. Deseret Weekly, 2 maart 1889, p. 294.

  24. The Discourses of Wilford Woodruff, pp. 135–136.

  25. Conference Report, april 1898, p. 32.

  26. The Discourses of Wilford Woodruff, p. 275.

  27. ‘Correspondence’, Millennial Star, augustus 1840, p. 93.