Hoofdstuk 22
Stoffelijke en geestelijke arbeid gaan ‘hand in hand’
We moeten ons stoffelijk en geestelijk inspannen om ons gezin te sterken en het koninkrijk Gods op aarde op te bouwen.
Uit het leven van Wilford Woodruff
In de beginperiode van de kerk riepen de profeten en apostelen de mensen dringend op om hun deel te doen voor de opbouw van het koninkrijk van God. Daarvoor dienden ze hard te werken, zowel in geestelijke als stoffelijke zin. De heiligen gaven zich niet alleen over aan bidden, schriftstudie en evangelieverkondiging, ze bouwden ook huizen en steden, stichtten openbare scholen, bewerkten en bebouwden de harde grond en hakten graniet uit de bergen voor de bouw van de Salt Laketempel. In 1857, tien jaar na de aankomst van de heiligen der laatste dagen in de Salt Lake Valley, zei ouderling Wilford Woodruff: ‘Als we aan de slag gaan en het koninkrijk Gods opbouwen in plaats van onszelf, maakt het niet uit in welke vorm we dat doen, of we nu een kanaal aanleggen, een tempel bouwen, het evangelie verkondigen, het land ontginnen, of wat dan ook. (…) We zullen zien dat de Heer ons zal helpen en steunen, ons met kracht zal bezielen en ons zal bijstaan in alles wat we te doen hebben.’1
Wie president Woodruff goed kenden, wisten dat hij het niet alleen bij woorden liet — hij was zelf een harde werker. Hij maakte niet alleen zijn roepingen in het priesterschap groot, ook was hij ijverig bij alles wat hij deed, zelfs op hoge leeftijd. De mormoonse historicus Andrew Jenson heeft vastgelegd: ‘Zijn vlijt was, zelfs nog op negentigjarige leeftijd, zozeer met hem verweven dat hij, toen een van zijn kleinzoons in de moestuin een beetje sneller dan hij had geschoffeld, enigszins ontdaan reageerde: “Dit is de eerste keer in mijn leven dat een van mijn kinderen mij eruit heeft geschoffeld.”’2
Een tijdgenoot van president Woodruff heeft opgemerkt: ‘Hij was graag aan het werk, niet alleen omdat dat nodig was, maar omdat het een goddelijk gebod was. Hij werkte ook niet alleen om vooruit te komen in de wereld of om zichzelf en zijn gezin gerief en comfort te brengen; voor hem was het een zegen, een voorrecht, een mogelijkheid waar hij altijd zijn voordeel mee deed wanneer hij daartoe de kans kreeg. (…) Zweten was voor hem net zo zeer een goddelijk gebod als bidden; hij liet in hoge mate zien dat een eenvoudig christelijk leven de mens tot fysiek, mentaal en moreel welzijn leidt. Hij geloofde oprecht in het ethisch belang van handenarbeid. Hij deed het graag en genoot ervan.’3
Leringen van Wilford Woodruff
Tot de opbouw van Gods koninkrijk horen ook stoffelijke taken.
Onze president [Brigham Young] heeft ons vaak gezegd dat we het stoffelijke niet van het geestelijke kunnen scheiden, ze moeten hand in hand gaan. Dat is waar en moet onze leidraad zijn bij de opbouw van de kerk en het koninkrijk van God.4
Sommigen hebben het idee dat het presidium van deze kerk en de twaalf apostelen zich van stoffelijke zaken niets aantrekken. Nou, we zouden slecht af zijn als we ons niet inlieten met stoffelijke kwesties.5
We zijn letterlijk het koninkrijk van God op aarde aan het opbouwen, en daar hebben we stoffelijke taken voor te verrichten. We wonen in een stoffelijk lichaam, we eten voedsel, we bouwen huizen, we fokken vee en telen gewassen, alle stoffelijke zaken; we binden de strijd aan met onkruid en met ongedierte in onze bodem, en dat alles zorgt er uiteraard voor dat we vele taken, stoffelijk en moeilijk van aard, hebben te doen, taken die uiteraard deel uitmaken van onze godsdienst.6
Zion wordt niet opgebouwd als we achterover leunen en onszelf het paradijs in zingen. We moeten de aarde ontginnen, de stenen en de elementen uit de bergen halen en tempels voor de allerhoogste God optrekken. Dit stoffelijke werk wordt door de Gods des hemels van ons vereist, net zo zeer als Hij van Christus vereiste dat Hij stierf om de wereld te verlossen, of net zozeer als Christus van Petrus, Jakobus en Johannes vereiste dat zij het evangelie aan de aardse naties verkondigden. Dit is de grote bedeling waarin het grote Zion van God moet worden opgebouwd en wij heiligen der laatste dagen moeten het opbouwen.7
In stoffelijke zaken moeten we het advies van de Heer en zijn dienstknechten toejuichen.
Vanaf het allereerste begin van dit werk tot op de dag van vandaag is het de dienstknechten van God zwaarder gevallen om dit volk ertoe te brengen de Heer zeggenschap te geven over hun stoffelijke arbeid en middelen dan in kwesties die verband houden met hun eeuwige heil. (…)
Dat is eigenlijk vreemd, maar ik denk dat dat waarschijnlijk ligt aan de positie die de mens hier inneemt. Er bestaat een sluier tussen ons en eeuwige zaken. Als die sluier er niet was en we eeuwige zaken zagen zoals die voor het aangezicht van de Heer zijn, zouden goud, zilver en aardse goederen geen vat hebben, en zou niemand er bezwaar tegen hebben dat de Heer daarover zeggenschap heeft. Hier hebben we echter keuzevrijheid, we zijn hier op proef, er bestaat een sluier tussen ons en eeuwige zaken, tussen ons en onze hemelse Vader en de geestenwereld; en wel om een wijze en goede reden in de Heer onze God, om te zien of de mensenkinderen wel of niet in zijn wet blijven in de situaties waarin zij hier geplaatst worden. Heiligen der laatste dagen, overdenk deze kwestie. We waren het er tot in het diepst van ons hart mee eens dat Joseph Smith, president Young en de leiders van het volk ons leiding gaven met betrekking tot onze eeuwige belangen. En de zegeningen die ons dankzij hun bevoegdheid ten deel zijn gevallen strekken zich uit tot aan de andere kant van de sluier en zijn na de dood van kracht en beïnvloeden onze bestemming tot in de eindeloze tijdperken van de eeuwigheid.
De mensen in de dagen van Abraham, Isaak en Jakob, van Jezus en de apostelen, werden met zegeningen op hun hoofd verzegeld — koninkrijken, tronen, prinsdommen en machten, met alle zegeningen van het nieuw en eeuwigdurend verbond. De vraag die gesteld kan worden is: zijn die eeuwige zegeningen voor ons van belang? Dat zijn ze, of dienen dat te zijn. Zijn die zegeningen onze aardse rijkdom waard, voor zover we die hebben? Is heil, is eeuwig leven, een span ossen waard of een huis, een hectare land, of wat we hier ook mogen bezitten? Als dat het geval is, moeten we meer dan bereid zijn om de Heer net zoveel zeggenschap te geven over al onze stoffelijke arbeid als over onze geestelijke arbeid.
Nogmaals, iemand die sterft, kan zijn vee, huizen of land niet meenemen; hij daalt neer in het graf — de rustplaats van alle vlees. Niemand kan daaraan ontsnappen; de doodswet geldt voor ons allemaal. Allen sterven in Adam, in Christus worden allen levend gemaakt [zie 1 Korintiërs 15:22]. We beseffen dat iedereen zal sterven, maar (…) niemand weet wanneer wij aan de beurt zijn, hoewel we weten dat het niet lang zal duren, voordat we geroepen worden om de generaties die ons voorgingen, te volgen. Als we nadenken over deze zaken, denk ik dat we bereid moeten zijn om de Heer ons te laten leiden in stoffelijke zaken.8
Naleving van het evangelie omvat onderwijs in geestelijke en stoffelijke zaken, gecombineerd met eerlijke arbeid.
Ik heb vaak een spreuk of gezegde gehoord, die ik heel zwaar vind wegen, die luidt als volgt: ‘De waarheid lijdt wel nood, maar nooit de dood.’ Ik denk dat dit geldt voor elke situatie waarop de waarheid wordt toegepast, hetzij stoffelijk of geestelijk, hetzij toegepast op natie, gezin of individu, hetzij toegepast op de wereld of het koninkrijk van God.9
De opbouw van het Zion van God in deze laatste dagen betreft, waarlijk, elke aangelegenheid, stoffelijk of geestelijk, die we ter hand hebben genomen. We kunnen niets noemen dat eerlijk en oprecht is in de ogen van God en mens dat niet in onze godsdienst is opgenomen. Het evangelie van Jezus Christus dat we hebben aangenomen, en dat we verkondigen, omvat alle waarheid en elk eerlijk beroep en elke eerlijke bezigheid.10
Onze kinderen mogen niet worden verwaarloosd; zij behoren terdege onderwezen te worden in zowel geestelijke als stoffelijke zaken. Dat is het beste erfgoed dat ouders hun kinderen kunnen nalaten.11
Hoewel er steeds vaker de voorkeur wordt gegeven aan zogenaamde boekenkennis, moeten we het werken met de handen niet verwaarlozen. De ontwikkeling van het verstand en de ontwikkeling van het lichaam dienen hand in hand te gaan. Een vaardig brein dient te worden gekoppeld aan een vaardige hand. Werken met de handen dient prestige te hebben onder ons en eerbaar te zijn. De tendens onder jonge mannen, die tegenwoordig gemeengoed lijkt te worden, is een oppervlakkige opleiding te volgen, waarna ze zich te goed voelen voor een ambachtelijke of andere arbeidzame betrekking. Die tendens moet onder ons zo min mogelijk ingang vinden. (…) Het moet voor ieder een erezaak worden om productief te zijn, en niet alleen te consumeren. We dienen onze kinderen te leren hoe zij door vlijt en vaardigheid aan de dag te leggen voor zichzelf kunnen zorgen. En dat niet alleen, maar ook anderen de helpende hand te bieden. En dat arbeid, eerlijke arbeid, een van de eerzaamste middelen van bestaan is die God zijn kinderen op aarde heeft toegestaan. Goed onderwijs voor de jeugd van Zion is een onderwerp dat van groot belang is.12
In financieel opzicht behoren we voor ons gezin te zorgen, de wet van tiende te gehoorzamen, gul te zijn met onze middelen en schulden te vermijden.
Wat onze stoffelijke zaken betreft, moeten we aan het werk gaan en onszelf onderhouden.13
Rijkdom en weelde wil ik niet als ze mij tot verdoemenis leiden. Ik wil genoeg hebben om mijn [gezin] te kunnen kleden, voeden en gerief te geven, als dat op eerlijke wijze voor God kan. Maar ik zie liever dat mijn gezin en ik in armoede leven dan dat we rijk zouden zijn en onze ondergang tegemoet zouden gaan. Rijkdom is gevaarlijk, tenzij we die zo gebruiken dat we ons er niet door laten vernietigen. Als we onze rijkdom niet ter ere van God en voor de opbouw van zijn koninkrijk gebruiken, zijn we zonder rijkdom beter af.14
Sommige mensen zien de wet van tiende als een soort belasting die hun wordt opgelegd, maar voor wie doen we dat? Onze tiende, onze arbeid, en alles wat we in het koninkrijk van God doen, voor wie doen we dat? (…) Onze tiende, onze arbeid, onze werken zijn niet voor de verhoging van de Almachtige, maar voor onszelf. (…) Laten we dat goed begrijpen, dan zal het ons goed gaan. Tiende betalen, elke wet naleven die voor onze verhoging en ons welzijn gegeven is, komt onszelf en onze kinderen ten goede, en niet zozeer de Heer, alleen dan dat het Hem behaagt dat zijn kinderen getrouw zijn. Hij verlangt dat ze op het pad wandelen dat tot heil en eeuwige leven leidt.15
We hoeven alleen maar om ons heen te kijken om ervan overtuigd te zijn (…) dat wie royaal bijdragen aan het werk van God door de Heer begunstigd worden. Dat was de ervaring van het oude Israël, en het is ook onze ervaring. Toch staat men veelal onverschillig tegenover vrijwillige bijdragen, ondanks alle prachtige beloften die daarmee verband houden. De heiligen dienen herinnerd te worden aan de plicht die zij hebben. Ook onze kinderen dienen in die plicht onderwezen te worden, zodat het een gewoonte voor ze wordt die ze punctueel nakomen. Wie die vereisten stipt hebben nageleefd, kunnen getuigen van het grote genoegen en de vele beloningen die zij daardoor hebben ontvangen.
Deze wet van milddadigheid lijkt een van de voorzorgsmaatregelen te zijn die de Heer heeft ingesteld om zijn volk te vrijwaren van de kwade gevolgen van rijkdom. Hij heeft ons gezegd dat het aan Hem is om de rijkdommen der aarde te geven; maar Hij heeft ons ook gewaarschuwd voor hoogmoed, opdat we niet worden als de Nephieten vanouds [zie LV 38:39]. We weten dat rijkdom hun ondergang is geworden, en we dienen alle voorzorgsmaatregelen te nemen om te voorkomen dat rijkdom een rampzalig effect op ons heeft. Velen kunnen arm en nederig zijn, en dicht bij de Heer leven, [maar] ze kunnen geen rijkdom verdragen. Ze vervallen in hoogmoed, worden hebzuchtig en vergeten hun God. Wie echter voortdurend de leringen van de Heer aangaande de aarde en haar bewoners indachtig zijn en afdragen van wat zij van de Heer hebben gekregen om de armen te helpen en het werk van God uit te breiden, tomen zichzelf in en geven de Satan minder kans om hun weg te leiden.16
We voelen ons genoopt om de heiligen der laatste dagen te waarschuwen dat ze zich niet in de schulden moeten steken en verplichtingen moeten aangaan die een zware last voor ze zijn, zwaarder dan ze kunnen dragen en die ertoe leiden dat ze hun woning en andere bezittingen kwijtraken. We weten dat het modern is om alle kredietruimte te gebruiken. (…) Dat is een groot kwaad, dat we, als volk en als individu, zorgvuldig dienen te mijden. We behoren er zoveel mogelijk van uit te gaan dat we direct betalen voor wat we kopen. Onze behoeften dienen binnen onze inkomsten te blijven. De neiging om te speculeren en in te zetten op riskante ondernemingen van welke aard ook dient onderdrukt te worden. (…) Wees tevreden met een bescheiden winst en laat u niet misleiden door de illusie rijk te kunnen worden. Denk aan het gezegde van de wijze: ‘Maar wie naar rijkdom jaagt, blijft niet ongestraft.’ [Zie Spreuken 28:20]. Laten we onze kinderen ook leren zuinig te zijn en leren zich niet over te geven aan verlangens waarvoor ze zich in de schulden moeten steken.17
Bij alles wat we doen, moeten we eerst het koninkrijk van God zoeken.
Zo te zien wil dit volk heel graag rijk worden en voor eigen gewin arbeiden in plaats van het koninkrijk van God op te bouwen. Maar wat baat het u of mij om op te houden met bidden en onze tijd te besteden aan rijk worden? Want wat baat het een mens de gehele wereld te winnen en aan zijn ziel schade te lijden? Niet veel. Wat zal een mens geven in ruil voor zijn ziel wanneer hij aan de andere kant van de sluier komt? [Zie Marcus 8:36–37.]
Ik verbaas mij erover dat de bewoners van de aarde zo weinig interesse hebben in hun eigen toekomstige staat. Er is hier niemand die niet net zo lang aan de andere kant van de sluier zal leven als zijn Schepper — in eindeloze, eeuwige tijdperken. En de eeuwige bestemming van ieder individu hangt af van hoe hij de paar korte jaren van dit leven heeft besteed. Ik vraag u in de naam van de Heer: van welke waarde is populariteit voor u of mij? Wat is de waarde van goud en zilver, van aardse goederen voor ieder van ons, anders dan dat we er voedsel, drinken en kleding mee kunnen krijgen, en we er het koninkrijk mee kunnen opbouwen? Op te houden met bidden en achter de rijkdommen der wereld aan te gaan is het toppunt van dwaasheid.
Als je ziet hoe sommige mensen handelen, zou je denken dat ze hier eeuwig blijven en dat hun eeuwige bestemming afhangt van de som geld die ze hebben. Ik vraag de heiligen der laatste dagen soms hoeveel we hadden toen we hier kwamen? Hoeveel hebben we meegebracht en waar is het vandaan gekomen? (…) Ik denk niet dat ook maar iemand in het zadel of in een koets geboren is, of dat we aandelen in de spoorwegen, en vee en woningen bij ons hadden. We zijn net zo naakt geboren als Job, en ik denk dat we hier net zo naakt als hij zullen vertrekken [zie Job 1:20–21]. Wat voor waarde hebben deze aardse goederen dan voor ons, dat we ons heil erdoor zouden verliezen? Dan zie ik mij nog liever alle dagen van mijn leven in armoede doorbrengen. Als rijkdom tot mijn verdoemenis leidt en mij berooft van de heerlijkheid die ik hoop te beërven door de geboden van God te onderhouden, bid ik God dat ik nooit rijk zal worden.
God heeft de rijkdommen van deze wereld in zijn handen: het goud en zilver, het vee en de aarde zijn van Hem, en Hij schenkt ze weg naar eigen inzicht. Toen Christus op de berg was, toonde Lucifer, de duivel, Hem alle heerlijkheden van de wereld en zei dat hij Hem dat alles zou geven, indien Hij zich zou neerwerpen en hem aanbidden [zie Matteüs 4:8–9]. Maar weet u dat die arme duivel nog geen meter land in de hele wereld bezat en dat hij niet eens een lichaam, een tabernakel, had? De aarde is de voetbank van God, en als we er ooit iets van bezitten, komt dat omdat de Heer het ons gegeven heeft; en we behoren onze godsdienst trouw te blijven, of we nou tien miljard dollar hebben of helemaal niets. We dienen ons bezig te houden met ons eeuwig leven, dat behoort ons eerste doel te zijn, wat onze omstandigheden ook mogen zijn. (…)
Ik heb gesproken over rijk worden. Ik zie geen kwaad in rijkdom. Al het goud en zilver is van de Heer. We willen een huis [bouwen] en we moeten de aarde bewerken. Dat is prima. Ik zie er geen kwaad in als iemand rijk wordt. Waar ik wel kwaad in zie is dat we het koninkrijk Gods, ons geboorterecht, het evangelie verkopen en onszelf het eeuwige leven ontzeggen omdat we de lusten van het vlees, de hoogmoed en de grillen van de wereld willen najagen en ons hart richten op deze zaken.18
Ik verwijs naar de woorden van Jezus Christus die Hij tot zijn volgelingen heeft gesproken: ‘Zoekt eerst zijn koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden.’ [Zie Matteüs 6:33.] Ik zeg u, broeders en zusters, hoewel we het ons hele leven kunnen proberen en elk middel kunnen gebruiken dat ons hier ten dienste staat, dat we als heiligen alleen voorspoedig zullen zijn als we eerst het koninkrijk des hemels en zijn gerechtigheid zoeken. Als we dat doen, is er geen zegen, geen goed, geen verhoging, gave, genade, begeerte, of wat dan ook dat een goed mens zich kan wensen dat nuttig is en goed in tijd en eeuwigheid, dat wij niet zullen krijgen.
Heel veel mensen zijn op geluk uit geweest zonder acht te slaan op het koninkrijk des hemels, (…) maar dat is hun zwaar gevallen, en dat zal het voor ons ook zijn als wij het proberen te doen.19
We hebben een hoog doel. We richten ons op een plek in het celestiale koninkrijk van God, we willen het eeuwige leven beërven, de grootste gave van God aan de mens. Alle eer, glorie en rijkdommen van deze wereld vallen, als we er goed over nadenken, in het niet in vergelijking met het erfdeel in de tegenwoordigheid van God en het Lam, met alle profeten, apostelen en heiligen, met inbegrip van het huis van onze vader. Terwijl het ene snel vervliegt, duurt het andere voor eeuwig.20
Ideeën voor studie en onderwijs
Denk na over deze ideeën terwijl u het hoofdstuk bestudeert of u zich voorbereidt op uw onderwijs. Zie pp. V–X voor meer informatie.
-
Wat heeft president Wilford Woodruff gedaan om de beginselen die in dit hoofdstuk worden behandeld na te leven? (Zie pp. 235, 237.)
-
Hoe komt het dat we ‘het stoffelijke niet van het geestelijke kunnen scheiden’? (Zie pp. 237–238; zie ook LV 29:34–35.) Hoe kunnen we deze leringen in ons dagelijks leven toepassen? En in ons kerkwerk?
-
President Woodruff heeft opgemerkt dat veel mensen de raad van de Heer in stoffelijke kwesties niet opvolgen. Waarom zou dat zo zijn? (Zie pp. 238–239.) Welke adviezen heeft de huidige president van de kerk gegeven over stoffelijke zaken?
-
Lees de alinea bovenaan p. 240. Wat zijn zoal de voordelen van werken met de handen? Wat houdt het volgens u in ‘om productief te zijn, en niet alleen te consumeren’?
-
Welke waarschuwingen heeft president Woodruff over geld gegeven? (Zie pp. 240–245.) Welk advies heeft hij over schuld en krediet gegeven? Wat kunnen we doen om het juiste perspectief te behouden?
-
Hoe komen tiende en gaven ‘onszelf en onze kinderen ten goede’? (Zie p. 241.)
-
Wat houdt de lering van de Heiland in Matteüs 6:33 voor u in? (Zie pp. 243–245.)
-
Zoek in het hoofdstuk naar beginselen die ouders hun kinderen behoren bij te brengen. Wat kunnen ouders specifiek doen om hun kinderen die beginselen bij te brengen? Hoe is het u vergaan toen u deze beginselen zelf leerde en anderen bijbracht?
Relevante teksten: Maleachi 3:8–11; Matteüs 6:19–21; Jakobus 2:14–26; Jakob 2:12–19; LV 42:42; 58:26–28