Het leven en de bediening van Wilford Woodruff
God volgt voor ons verborgen paân bij al zijn heilig werk. Zijn wil beheerst naast d’oceaan ook ’t stormen in het zwerk.’1 Zo begint president Wilford Woodruffs lievelingslofzang, ‘God volgt voor ons verborgen paân’.
‘Hij was weg van [die lofzang]’, heeft president Heber J. Grant eens gezegd, die apostel was toen Wilford Woodruff president van de kerk was. ‘We zongen die lofzang, daar ben ik van overtuigd, wel twee keer per maand bij onze wekelijkse vergaderingen in de tempel, en er ging zelden een maand voorbij dat broeder Woodruff niet om die lofzang vroeg. Hij geloofde met hart en ziel in dit werk en zette zich uit alle macht die God hem gaf in voor het voortstuwen ervan.’2
Matthias F. Cowley, die ook met president Woodruff heeft samengewerkt, heeft gezegd: ‘In de hele kerk voelde misschien wel niemand beter aan hoe waar de woorden “God volgt voor ons verborgen paân bij al zijn heilig werk” zijn dan Wilford Woodruff. Hij was zo ontzettend geestelijk ingesteld, zo volkomen toegewijd aan zijn werk als dienstknecht van God, dat hij zijn hele leven lang een overvloed aan wonderbaarlijke manifestaties van Gods heilig werk heeft gezien. Hij heeft zijn geloof nooit op wonderen gebaseerd — wonderen waren voor hem slechts een bevestiging van wat hij met heel zijn hart geloofde en van zijn ideeën over de leringen uit de Heilige Schrift.’3
Zoals president Grant en broeder Cowley hebben opgemerkt, was de lievelingslofzang van president Woodruff een passend thema voor zijn leven. En het is ook een goede beschrijving van de vooruitgang die hij zag in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. De tekst van de lofzang gaat als volgt verder:
Met ondoorgrondelijk besluit
en feilloos diep verstand
werkt [God] zijn grote plannen uit,
en leidt met vaste hand.
Vreest niet, gij kind’ren Gods, vat moed:
het leed dat u verschrikt
wordt door uw Vader, wijs en goed,
tot zegen u beschikt.
Treedt niet met uw beperkt verstand
in het gericht met God;.
Hij stuurt, ofschoon met strenge hand,
met liefde ’s mensen lot.4
Wilford Woodruff was betrokken bij veel beslissende momenten in het begin van de kerkgeschiedenis, en hij raakte goed bekend met de wolken van tegenspoed die voor de getrouwen uiteindelijk tot zegeningen leidden. Hij proefde de bittere smaak van vervolging en lijden, maar ervoer ook de zoete smaak van leiding door de hand Gods. En toen hij de herstelling van het evangelie zag plaatsvinden, kreeg hij duidelijk inzicht in Gods werk.
Jonge jaren van Wilford Woodruff: een stevig fundament thuis
Wilford Woodruff werd op 1 maart 1807 geboren in Farmington (Connecticut), in het gezin van Aphek en Beulah Thompson Woodruff. Toen hij vijftien maanden oud was, stierf zijn moeder aan vlektyfus. Ongeveer drie jaar later hertrouwde Aphek. Wilford en zijn twee oudere broers werden opgevoed door hun vader en hun stiefmoeder, Azubah Hart Woodruff. Aphek en Azubah kregen samen nog zes kinderen, waarvan er echter vier jong overleden.
Uit de geschriften van Wilford Woodruff blijkt dat zijn jeugd er grotendeels net zo uitzag als die van andere jongens in zijn tijd. Hij ging naar school en werkte op de boerderij van zijn ouders. Al op erg jonge leeftijd werkte hij ook in zijn vaders zagerij. Daarbij deed hij ervaring op waar hij veel aan zou hebben toen hij als volwassene zelf een zagerij dreef. Vissen was een van zijn liefste vormen van tijdverdrijf, en hij viste vaak met zijn broers op forel in het stroompje dat langs zijn vaders zagerij liep.
Hij hield van zijn huisgenoten en had groot respect voor zijn ouders. Vol bewondering en dankbaarheid beschreef hij zijn vader als een sterke man die altijd ‘veel werk verzette’ en die ‘een bijzonder liefdadig, eerlijk, integer en waarheidslievend man’ was.5 En dat zijn stiefmoeder hem het evangelie leerde, heeft ertoe bijgedragen dat hij naar de ware kerk van de Heer op zoek ging.6
Zelfs toen hij ouder werd, hadden veel zaken die hem de meeste vreugde bezorgden te maken met zijn ouders, broers en zussen. Zijn broer Azmon en hij werden op dezelfde dag gedoopt. Hij was verheugd toen hij de kans kreeg om zijn vader, zijn stiefmoeder en hun kinderen te onderwijzen en te dopen. Later zorgde hij ervoor dat er tempelwerk werd gedaan voor zijn moeder. Daarvan zei hij dat het voldoende beloning was voor al het werk dat hij zijn hele leven had gedaan.7
‘De bescherming en genade van God’
Toen Wilford Woodruff eens terugkeek op zijn jonge jaren, zag hij de hand van de Heer in de vele keren dat zijn leven was gered. In een artikel met de titel ‘Ongelukkenhoofdstuk’ beschreef hij enkele ongelukken die hij had meegemaakt, waarbij hij zijn verwondering uitsprak over het feit dat hij ze kon navertellen. Hij vertelde bijvoorbeeld over een avontuur dat hij op de boerderij van zijn ouders meemaakte: ‘Toen ik zes jaar was, werd ik bijna gedood door een bokkige stier. Mijn vader en ik waren het vee pompoenen aan het voeren [toen] een bokkige stier mijn koe wegduwde van de pompoen die zij aan het eten was. Ik pakte de pompoen die zij achterliet, waarop de stier naar mij uitviel. Mijn vader zei dat ik de pompoen moest laten vallen en wegrennen. Ik rende een steile heuvel af, maar nam de pompoen mee — vastbesloten om de koe te geven wat haar toekwam. De stier achtervolgde me. Toen hij op het punt stond om me in te halen, trapte ik in een gat waar een paal had gestaan, waarop de stier over me heen sprong, op de pompoen af rende en die met zijn horens aan flarden reet — wat hij ongetwijfeld ook met mij had gedaan als ik niet was gevallen.’8
Hij vertelde ook over een ongeluk dat hij kreeg toen hij zeventien was: ‘Ik bereed een onstuimig paard dat ik niet goed kende. Toen ik een erg steile heuvel met veel stenen afdaalde, sprong het paard plotseling van het pad af naar een betere plek en begon op volle snelheid tussen de stenen door van de helling af te rennen, waarop hij met zijn achterpoten sloeg en mij over zijn kop op de stenen probeerde te gooien. Ik ging echter tegen zijn hoofd aan zitten — ik greep met de dood voor ogen zijn oren stevig vast, daar ik verwachtte elk moment op de stenen aan gruzelementen geslagen te worden. In die positie, met mijn benen om zijn nek geklemd, en zonder hoofdtuig — met alleen zijn oren om hem te sturen — stortte hij zich in volle galop de heuvel af tot hij tegen een steen aanliep en viel. Ik vloog ongeveer vijf meter ver over zijn kop en de stenen heen en kwam met beide voeten op de grond terecht, wat de enige manier was waarop ik dit had kunnen overleven. Want als ik op enig ander deel van mijn lichaam was terechtgekomen, zou ik op slag dood zijn geweest. Nu werden mijn botten bij het neerkomen toch al als rietstengels gekraakt. Mijn linkerbeen brak op twee plekken en mijn enkelbotten staken eng naar buiten. Bovendien rolde het paard over mij heen in zijn worsteling om weer op de been te komen. Mijn oom, Titus Woodruff, zag me vallen, haalde hulp, en droeg me naar zijn huis. Van twee uur ’s middags tot tien uur ’s avonds lag ik daar zonder medische hulp. Toen kwam mijn vader met dokter Swift uit Farmington. De dokter zette mijn botten recht, spalkte mijn armen en benen, en reed me die avond dertig kilometer in zijn koets naar mijn vaders huis. Mijn lijden was groot. Ik werd echter goed verzorgd en na twee maanden liep ik alweer op krukken naar buiten.’9
Ondanks vele ongelukken, ook toen hij volwassen was, werd het leven van Wilford Woodruff telkens gespaard. Toen hij 41 was, gaf hij een samenvatting van de ongelukken die hem waren overkomen en sprak hij zijn dank uit voor de reddende hand van de Heer:
‘Ik heb beide benen gebroken — waarvan een op twee plaatsen — alsmede beide armen, mijn borstbeen en drie ribben, en mijn beide enkelbotten ontwricht. Ik ben verdronken, bevroren, verbrand, gebeten door een dolle hond, in twee waterwielen helemaal onder water geweest, heb enkele ernstige ziekten gehad, ben op de ergste manieren vergiftigd, bij een ernstig spoorwegongeluk betrokken geweest, op een haar na gemist door kogels, en ben talloze andere keren op het nippertje aan de dood ontsnapt.
‘Ik vind het wonderbaarlijk dat ik met al die verwondingen en breuken nooit een verlamming heb opgelopen, maar in staat ben geweest om het zwaarste werk, de grootste ontbering en de zwaarste reizen te verduren — ik heb vaak zestig, tachtig en ook wel eens bijna honderd kilometer op een dag gelopen. God heeft mij bescherming en genade geschonken en tot nu toe is mijn leven gespaard. Voor die zegeningen ben ik mijn hemelse Vader uit het diepst van mijn hart dankbaar. En ik bid dat ik de rest van mijn dagen in zijn dienst mag doorbrengen en zijn koninkrijk verder mag opbouwen.’10
De ware kerk van de Heer zoeken en vinden
Wilford Woodruff wilde al in zijn jonge jaren de Heer dienen en over Hem leren. Hij zei eens: ‘Ik concentreerde me al jong op godsdienstige onderwerpen.’11 Maar hij sloot zich niet bij een bepaalde kerk aan. Hij zocht liever naar de enig ware kerk van Jezus Christus. Door de leringen van zijn ouders en andere vrienden, en de influisteringen van de Geest, raakte hij ervan overtuigd ‘dat de kerk van Christus in de wildernis was — dat er een afval had plaatsgevonden van de zuivere, onbevlekte godsdienst van God, en dat er een grote verandering ophanden was.’12 Hij raakte vooral gemotiveerd door de leringen van ene Robert Mason, die profeteerde dat Wilford in zijn leven nog de vruchten zou proeven van het herstelde evangelie (zie pp. 1–3 in dit boek).
Jaren later vertelde president Wilford Woodruff, omdat hij ervan overtuigd was dat andere heiligen der laatste dagen baat konden hebben bij het vernemen van zijn persoonlijke ervaringen,13 het verhaal van zijn zoeken naar de waarheid. Hij vertelde:
‘Ik kon geen enkele godsdienstige groepering vinden waarvan de leringen, het geloof of de gebruiken overeenkwamen met het evangelie van Jezus Christus, of met de verordeningen en gaven waarin de apostelen onderwezen. Hoewel de predikanten in die tijd stelden dat het geloof, de gaven, de genade, de wonderen en de verordeningen die de eerste heiligen bezaten, hadden afgedaan en niet meer nodig waren, geloofde ik dat niet. Ik was ervan overtuigd dat ze er niet meer waren vanwege het ongeloof van de mensenkinderen. Ik geloofde dat dezelfde gaven, genade, wonderen en kracht zich zowel in het ene als het andere tijdperk van de wereld zouden manifesteren, en dat de kerk van God opnieuw op de aarde zou worden gevestigd, en dat ik dat in mijn leven nog zou meemaken. Die beginselen waren vast verankerd in mijn gedachten door mijn studie van het Oude en het Nieuwe Testament, met een vurig gebed dat de Heer me zou tonen wat goed en wat verkeerd was, en dat Hij mij zou leiden op het pad naar het heil, waarbij ik geen acht sloeg op de meningen van mensen. Drie jaar lang zeiden de influisteringen van de Geest van de Heer mij dat Hij op het punt stond zijn kerk en koninkrijk in de laatste dagen op aarde te stichten.’14
‘Mijn ziel hield zich hiermee bezig’, zei hij. ‘Toen ik nog een jonge man was, bad ik dag en nacht dat ik ooit een profeet mocht aanschouwen. Ik zou duizenden kilometers gereisd hebben om een profeet te zien, of iemand die me de dingen kon leren waarover ik in de Bijbel las. Ik kon me bij geen enkele kerk voegen omdat ik destijds geen enkele kerk kon vinden die deze beginselen verkondigde. Ik heb heel wat middernachtelijke uren doorgebracht bij de rivier, in de bergen en in mijn werkplaats (…) met het richten van smeekbeden tot God dat ik een profeet of iemand mocht vinden die mij kon onderrichten in de zaken van het koninkrijk waarover ik had gelezen.’15
Wilford Woodruffs zoeken kwam ten einde toen hij 26 was. Op 29 december 1833 hoorde hij ouderling Zera Pulsipher, een zendeling van de kerk, prediken. In zijn dagboek beschrijft hij zijn reactie daarop:
‘Hij begon met een inleiding en sprak vervolgens een gebed uit. Ik voelde dat de Geest Gods getuigde dat hij Gods dienstknecht was. Vervolgens begon hij te prediken, en dat deed hij met gezag, en toen hij klaar was met zijn leerrede, voelde ik duidelijk dat dit de eerste echte evangelische rede was die ik ooit had gehoord. Ik meende dat dit was waar ik al zo lang naar op zoek was. Ik kon mezelf er niet toe brengen het huis te verlaten zonder eerst tot de aanwezigen van de waarheid te getuigen. Ik deed mijn ogen open om te zien, mijn oren om te horen, en mijn hart om te begrijpen, en mijn deuren om hem te ontvangen die in onze bediening had voorzien.’16
Wilford Woodruff vroeg of ouderling Pulsipher en zijn metgezel, Elijah Cheney, bij hem wilden overnachten. Twee dagen later, nadat hij enige tijd in het Boek van Mormon had gelezen en met de zendelingen had gesproken, liet broeder Woodruff zich dopen en werd hij bevestigd als lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Op die dag veranderde zijn leven. Nu hij de waarheid had gevonden, wijdde hij zich aan het doorgeven ervan aan anderen.
‘Een verlangen om het evangelie te verkondigen’
Wilford Woodruff was vastbesloten om zich te houden aan de verbonden die hij bij zijn doop had gesloten, en daarmee was hij een bereidwillig werktuig in handen van de Heer — altijd bereid om zijn wil te doen. Laat in het jaar 1834 kreeg hij ‘een verlangen om het evangelie te prediken’17 en hij werd geroepen om in het zuidoosten van de Verenigde Staten op zending te gaan. Hij wist dat hem beproevingen wachtten en dat zijn leven onderweg in gevaar kon komen, maar hij putte kracht uit zijn getuigenis en zijn geloof. Later vertelde hij daarover: ‘Ik wist dat het evangelie dat de Heer aan Joseph Smith had geopenbaard, waar was, en dat het zo waardevol was dat ik de mensen die er nog niet van hadden gehoord, erover wilde vertellen. Het was zo goed en duidelijk, ik meende dat ik het de mensen kon laten geloven.’18
Toen Wilford Woodruff voor zijn eerste zending vertrok, was hij pas tot het ambt van priester in het Aäronische priesterschap geordend. Zijn collega, die tot ouderling was geordend, bleef bij hem tijdens de eerste beproevingen van de zending, maar raakte al snel ontmoedigd en keerde terug naar Kirtland (Ohio). Wilford was toen alleen in een gebied dat hij niet kende, en hij bad om hulp. Hij hield zijn zendingswerk vol, waarvoor hij door moerassen en andere watergebieden moest waden. Uiteindelijk kwam hij ‘afgemat en hongerig’ aan in Memphis (Tennessee).19 Hij had zijn eerste zendingservaring toen hij daar een groot publiek toesprak. Hij vertelde later:
‘Ik ging naar de beste herberg in de stad, van ene meneer Josiah Jackson. Ik zei hem dat ik een vreemdeling was zonder geld. Ik vroeg of ik er mocht overnachten. Hij vroeg me wat ik deed. Ik zei hem dat ik het evangelie predikte. Hij lachte en zei dat ik er niet erg als een predikant uitzag. Dat kon ik hem niet kwalijk nemen, daar alle predikanten die hij ooit was tegengekomen een mooi paard of een mooie koets hadden, goede kleding droegen en een groot inkomen hadden, en dat ze deze hele wereld liever naar de ondergang zagen gaan dan dat ze bijna driehonderd kilometer door de modder moesten waden om de mensen te redden.
‘De herbergier wilde wel een pleziertje, dus zei hij dat ik er mocht overnachten als ik zou prediken. Hij wilde zien of ik dat wel kon. Ik moet bekennen dat ik inmiddels een beetje ondeugend was en dat ik hem smeekte om me niet te dwingen te prediken. Des te meer ik smeekte om daarvan verschoond te blijven, des te vastbeslotener meneer Jackson was dat ik moest prediken. (…)
‘Ik gebruikte in een grote zaal het avondeten. Voordat ik klaar was, vulde de ruimte zich met de rijken en de beau monde van Memphis, gekleed in laken en zijde, terwijl u zich kunt voorstellen hoe ik er uitzag na mijn reis door de modder. Toen ik klaar was met eten, werd de tafel over de hoofden van de mensen heen gehesen en uit de kamer gedragen. Ik werd in de hoek van de ruimte gezet, met een standaard die van een Bijbel, een gezangenboek en een kaars was voorzien — tussen een dozijn mannen, met de herbergier in het midden. Er waren zo’n vijfhonderd mensen bijeengekomen — niet om het evangelie aan te horen, maar om een pleziertje te hebben. (…) Hoe had ú dat gevonden? Op uw eerste zending, zonder collega of vriend, en met de opdracht om te prediken tot zo’n publiek? Ik vond het een van de prettigste momenten van mijn leven, hoewel ik wel een medestander had willen hebben.
‘Ik las een gezang voor en vroeg hen om mee te zingen. Niemand zong een woord. Ik zei hen dat zingen niet tot mijn talenten behoorde, maar dat ik met de hulp van de Heer zou bidden en prediken. Ik knielde om te bidden en de mannen om mij heen gingen ook op de knieën. Ik bad de Heer om mij zijn Geest te verlenen en mij het hart van de mensen te tonen. Ik beloofde de Heer in gebed dat ik de aanwezigen zou zeggen wat Hij mij ook zou ingeven. Ik stond op en sprak anderhalf uur lang. Het was een van de beste toespraken die ik ooit heb gehouden.
‘Ik zag in gedachten het leven van de aanwezigen en ik sprak tot hen over hun wandaden en de beloning die zij daarvoor zouden oogsten. De mannen om mij heen lieten het hoofd zakken. Drie minuten na het einde van mijn rede was ik de enig overgeblevene in de ruimte.
‘Al gauw wees men mij een bed in een kamer die grensde aan een ruimte waarin veel van de mannen zaten tot wie ik had gepredikt. Ik kon hun gesprek volgen. Eén man zei dat hij wel wilde weten hoe die mormoonse jongen zoveel van hun leven afwist. Kort daarna raakten ze verwikkeld in een twistgesprek over een leerstellig punt. Een van hen stelde voor mij te roepen om de kwestie te beslissen. Maar de herbergier zei: “Nee, we hebben voorlopig wel genoeg gehoord.”
‘’s Morgens kreeg ik een goed ontbijt. De herbergier zei dat ik, als ik nog eens die kant opkwam, gerust langs mocht komen en dat ik zo lang kon blijven als ik wilde.’20
In november 1836 rondde Wilford Woodruff zijn zending in het zuidoosten van de Verenigde Staten af. In zijn dagboek schreef hij dat hij in 1835 en 1836 16.394 kilometer had afgelegd, 323 bijeenkomsten gehouden, vier gemeenten van de kerk gesticht, zeventig mensen gedoopt en 62 bevestigd, elf priesterschapsordeningen verricht, en vier mensen genezen door handoplegging, en dat hij bevrijd was uit handen van zes verschillende benden.21 Hij werd in juni 1835 tot ouderling geordend, en in mei 1836 tot zeventiger.
Toen ouderling Woodruff terugkeerde naar Kirtland, trof hij er veel kerkleden aan die afvallig waren geworden en zich tegen de profeet Joseph Smith hadden gekeerd. ‘In die tijd van afval in Kirtland wist Joseph Smith nauwelijks — als de Geest Gods hem dat niet openbaarde — of iemand die hij tegenkwam vriend of vijand was’, zei hij later. ‘De meeste leiders bestreden hem.’22
Maar zelfs ‘in die duistere omstandigheden’23 bleef Wilford Woodruff de profeet en zijn vaste voornemen om het evangelie te verkondigen trouw. Hij werd tot het Eerste Quorum der Zeventig geroepen en in die roeping bleef hij van de waarheid getuigen en naar conferenties in de omgeving reizen. Hij was nog geen jaar in Kirtland toen hij gehoor gaf aan een ingeving om een voltijdzending te vervullen op de Foxeilanden, vlak voor de kust van de staat Maine. Hij zei daarover later:
‘De Geest Gods zei tegen me: “Kies een metgezel en ga rechtstreeks naar de Foxeilanden.” Ik wist net zomin wat er op de Foxeilanden was als op Kolob. Maar de Heer zei dat ik moest gaan, en ik ging. Ik koos Jonathan H. Hale en hij ging mee. We wierpen daar enkele duivels uit, predikten het evangelie en verrichtten enkele wonderen. (…) Ik ging naar de Foxeilanden en deed daar een goed werk.’24 Toen ouderling Woodruff op de Foxeilanden aankwam, vond hij daar ‘mensen die naar de oude orde verlangden.’ Later zei hij daarover: ‘Zonder er verder bij stil te staan wil ik wel vertellen dat ik daar meer dan honderd mensen heb gedoopt.’25
Zendingswerk als apostel van de Heer Jezus Christus
Tijdens ouderling Woodruffs zending in 1838 op de Foxeilanden, kreeg hij een roeping waardoor zijn zendingswerk tot de rest van zijn leven werd uitgebreid. Hij vertelde daarover: ‘Op 9 augustus kreeg ik een brief van Thomas B. Marsh, die toen president van de twaalf apostelen was, waarin hij mij meedeelde dat de profeet Joseph Smith een openbaring had ontvangen met de namen van de personen die de plaats zouden innemen van hen die waren afgevallen: John E. Page, John Taylor, Wilford Woodruff en Willard Richards.
‘President Marsh voegde daar aan toe: “Weet dan, broeder Woodruff, dat u bij deze bent aangewezen om de plaats in te nemen van een van de twaalf apostelen, en dat u volgens het recente woord van de Heer spoedig naar Far West moet komen, waarna u op 26 april aanstaande afscheid neemt van de heiligen hier en vertrekt naar oorden aan de andere kant van de grote diepzee.”’
President Woodruff zei daarover later: ‘De strekking van die brief was al enkele weken tevoren aan mij geopenbaard, maar ik had dat tegen niemand gezegd.’26
De instructie om ‘naar oorden aan de andere kant van de grote diepzee’ te vertrekken, verwees naar het gebod van de Heer dat de twaalven een zending in Groot-Brittannië moesten vervullen. Spoedig na zijn ordening als apostel op 26 april 1839 vertrok ouderling Wilford Woodruff naar Groot-Brittannië als een van de ‘bijzondere getuigen van de naam van Christus in de gehele wereld’ (LV 107:23).
Later zou ouderling Woodruff nog vaker op zending gaan, zowel in de Verenigde Staten als in Groot-Brittannië. Hij kreeg de reputatie een van de beste zendelingen in de geschiedenis van de kerk te zijn geweest. Dit boek bevat veel van zijn zendingservaringen.
De heiligen helpen vergaderen
Tegenwoordig worden heiligen der laatste dagen aangemoedigd om Gods koninkrijk op te bouwen waar zij wonen, waardoor de kerk over de hele wereld versterkt wordt. Maar in de begintijd van de kerk moedigden zendelingen van de kerk nieuwe leden aan om te emigreren naar de hoofdzetel van de kerk, waar die zich ook bevond — of dat nu in Kirtland (Ohio) was, in Jackson County (Missouri), in Nauvoo (Illinois) of in Salt Lake City (Utah).
Ongeveer twee jaar na de martelaarsdood van Joseph en Hyrum Smith werden de heiligen gedwongen om hun woning in Nauvoo te verlaten en stichtten zij een tijdelijke nederzetting in Winter Quarters (Nebraska). Ouderling Woodruff, die op zending was geweest in Engeland, keerde terug. Vervolgens leidde hij heiligen vanuit Winter Quarters bij hun bekendste migratie: hun tocht over de vlakten en de bergen naar hun beloofde land in de Salt Lake Valley. Hij maakte deel uit van de eerste groep pioniers en vervoerde president Brigham Young, die ziek was, op het laatste deel van de route. Ouderling Woodruff was erbij toen president Young van zijn ziekbed in de wagen verrees, naar het land keek dat voor hen lag, en verklaarde: ‘Het is genoeg. Dit is de juiste plaats. Rij maar verder.’27
Ouderling Woodruff bleef heiligen helpen om naar hun beloofde land te gaan. Tijdens een van zijn zendingen bleef hij met zijn gezin twee en een half jaar lang in Canada en het noordoosten van de Verenigde Staten, waar hij kerkleden hielp om naar de Salt Lake Valley te migreren. Hij bevond zich onder de laatste groep van deze heiligen toen hij het volgende meemaakte, waaruit blijkt hoezeer hij openstond voor de ingevingen van de Geest:
‘Ik zag dat men een stoomboot klaarmaakte om af te varen. Ik ging naar de kapitein en vroeg hem hoeveel passagiers hij had. “Driehonderdvijftig.” “Kunt u er nog honderd bij hebben?” “Ja.” Ik stond net op het punt om hem te zeggen dat wij aan boord wilden komen, toen de Geest tegen mij zei: “Ga niet aan boord van die stoomboot, en uw reisgenoten ook niet.” Goed, zei ik. Ik had geleerd om naar die stille, zachte stem te luisteren. Ik ging niet aan boord van die stoomboot, maar wachtte tot de volgende ochtend. Een half uur na de afvaart van die eerste stoomboot, brak er brand uit. Omdat hij werd aangedreven met touwen in plaats van kettingen, konden ze niet aan land gaan. Het was een donkere nacht en er werd geen enkele opvarende gered. Als ik niet had geluisterd naar de ingevingen van mijn inwendige raadgever, had ik mij met mijn reisgenoten ook onder hen bevonden.’28
Dienstbaarheid in de Salt Lake Valley
Toen de heiligen zich eenmaal in de Salt Lake Valley hadden gevestigd, veranderden de taken van ouderling Woodruff. Hij werd niet meer naar het buitenland op zending gestuurd. In plaats daarvan hielp hij meer heiligen om naar de hoofdzetel van de kerk te migreren, begeleidde hij mensen die het gebied bezochten, was hij werkzaam in de wetgevende organen van het territorium, en was hij werkzaam in de landbouw, onder meer in het irrigeren en bewerken van grond, het bevorderen van oogsten en verbeteren van agrarische methodes. Hij bezocht regelmatig nederzettingen van heiligen der laatste dagen in Utah, Arizona en Idaho, verkondigde daar het evangelie en moedigde de heiligen aan om hun taken uit te voeren.
Wilford Woodruff was van 1856 tot en met 1883 assistent-kerkhistoricus en van 1883 tot en met 1889 kerkhistoricus. Die periode besloeg bovendien het grootste deel van zijn tijd als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen. Hoewel hij veel tijd in die taak moest steken, beschouwde hij het als een voorrecht, omdat hij geloofde dat ‘de geschiedenis van deze kerk in tijd en eeuwigheid zal blijven bestaan’.29 Zijn werk als historicus was een voortzetting van het werk dat hij al sinds 1835 deed, toen hij een dagboek was gaan bijhouden — een persoonlijk verslag van zijn leven en een geschiedenis van de kerk (zie de pagina’s 125–127).
In al zijn werk om de kerk te sterken, de gemeenschap te dienen en te voorzien in het onderhoud van zijn gezin, volgde Wilford Woodruff beginselen die hij van zijn hardwerkende vader had geleerd. Ouderling Franklin D. Richards van het Quorum der Twaalf Apostelen zei eens dat ouderling Woodruff ‘bekend [stond] om zijn activiteit, ijver en lichamelijke uithoudingsvermogen. Hoewel hij niet groot van gestalte was, kon hij veel werk verzetten dat mannen met een gewoon gestel niet aan hadden gekund.’30
Het dagboek van ouderling Woodruff staat vol vermeldingen van lange dagen hard werken. Hij vertelde eens over een keer dat hij op zevenenzestigjarige leeftijd met zijn zoon Asahel op een ladder van vier meter klom om perziken te plukken. Asahel raakte zijn evenwicht kwijt. Ouderling Woodruff probeerde Asahel te redden en viel daarbij zelf. Hij schrijft: ‘Ik maakte een val van ongeveer drie meter en kwam onder de ladder terecht, waarbij ik op mijn rechterschouder en –heup terechtkwam, wat erg zeer deed. Asahel had niet veel pijn. Maar ik was de hele avond kreupel en had veel pijn.’31 De volgende dag schreef hij: ‘Ik was vandaag erg kreupel en had veel pijn, maar ik ging naar de akker en kwam ’s avonds weer thuis.’32 Over dit voorval zei Matthias Cowley eens: ‘Men vraagt zich uiteraard af wat een man van deze leeftijd in een boom te zoeken had. Maar als ouderling Woodruff iets zag dat gedaan moest worden, beschouwde hij het nooit als een kwestie van leeftijd, zolang het tenminste iets was dat hij kon doen. Hij was overal. (…) Hij stond altijd klaar in noodgevallen. Als hij aan een appelboom een tak zag die afgezaagd moest worden, zat hij al bovenin de boom voor hij er goed en wel over nagedacht had, en hij vond het altijd moeilijk om iemand anders te vragen iets te doen wat hij zelf kon.’33
Tempelbouw en tempelwerk
Waar de heiligen langere tijd een centrale verzamelplaats hadden, bouwden ze een tempel. Ze deden dat in Kirtland, Nauvoo en uiteindelijk in Salt Lake City. Daarmee hielden ze zich aan een openbaring van de Heer aan de profeet Joseph Smith — een openbaring die ouderling Woodruff in zijn dagboek opschreef:
‘Wat was het doel van de vergadering van de Joden, of van het volk van God in welk tijdperk dan ook? Het belangrijkste doel was om een huis des Heren te bouwen, zodat Hij zijn volk de verordeningen van zijn huis en de heerlijkheden van zijn koninkrijk kon openbaren, en de mensen de weg naar het eeuwig heil kon leren. Want er zijn bepaalde verordeningen en beginselen die onderwezen en verricht moeten worden op een plek of in een huis dat speciaal voor dat doel gebouwd is. Dat wilde God al zo voordat de wereld bestond en was de reden dat God de Joden zo vaak wilde vergaderen, maar zij wilden dat niet. Met datzelfde doel vergadert God zijn volk ook in de laatste dagen, om een huis des Heren te bouwen waarin zij verordeningen en begiftigingen, wassingen en zalvingen enzovoorts kunnen ontvangen.’34
Ouderling Woodruff spoorde zijn medeheiligen aan om de zegeningen in ontvangst te nemen die hen in de tempel ter beschikking staan: ‘Ik zie de bouw van tempels als een van de belangrijkste eisen die de Heer in de bedeling van de volheid der tijden aan de heiligen der laatste dagen stelt, opdat wij naar die tempels kunnen gaan en niet alleen de levenden verlossen, maar ook onze doden.’35 Met kenmerkende ijver gaf hij het goede voorbeeld in tempelwerk en zorgde ervoor dat er voor duizenden van zijn eigen voorouders werk gedaan werd.
Net als veel andere profeten uit zijn tijd profeteerde ouderling Woodruff dat de tijd zou komen waarin er over de hele wereld tempels zouden zijn.36 Hij verheugde zich dat hij in de gelegenheid was om het begin van het uitkomen van die profetie te zien, met de bouw van vier tempels in Utah (in St. George, Logan, Manti en Salt Lake City) in de 46 jaar na de aankomst van de heiligen in Salt Lake Valley.
President Woodruff sprak de inwijdingsgebeden voor de tempels in Manti en Salt Lake City uit. In een boodschap aan alle leden van de kerk getuigden zijn raadgevers in het Eerste Presidium met hem van de zegeningen die men krijgt door in een geest van oprechte aanbidding naar een tempelinwijding te gaan: ‘De zoete influisteringen van de Heilige Geest worden aan hen gegeven, en van tijd tot tijd worden de schatten van de hemel en de bediening van engelen daaraan toegevoegd, want de belofte [van de Heer] is gegeven en kan alleen maar worden vervuld!’37 Hij schreef over een van die ervaringen bij de inwijding van de Logantempel:
‘Bij de inwijding van deze tempel peinsde ik over de vele uren die ik als jonge man had doorgebracht in gebed, God smekend om mij toe te staan te leven tot de kerk van Christus zou worden gevestigd en er een volk zou komen dat het oude evangelie zou ontvangen en zou vechten voor het geloof dat de heiligen eens kregen. De Heer beloofde me dat ik lang genoeg zou leven om dat volk Gods te vinden en een naam en een plek te krijgen (…) in zijn huis, een naam die beter is dan van zonen of dochters, een naam die niet afgesneden zou worden. En nu verheug ik mij dat ik een naam heb onder dit volk en assisteer bij de inwijding van weer een tempel die gebouwd is ter ere van zijn heilige naam. Lof zij God en het Lam voor eeuwig.’38
Wilford Woodruff als president van de kerk
Toen president John Taylor overleed op 25 juli 1887 werd het Quorum der Twaalf Apostelen het besturende lichaam van de kerk, met president Woodruff als presiderende functionaris. President Woodruff schreef het volgende in zijn dagboek over de last die op zijn schouders drukte omdat hij de hele kerk moest leiden: ‘Dit plaatst mij in een uitzonderlijke positie, een positie die ik nooit heb geambieerd. Maar door de voorzienigheid van God heb ik die positie gekregen, en ik bid God, mijn hemelse Vader, dat Hij mij genade schenkt om tot het einde van mijn leven vol te houden. Het is een hoge, verantwoordelijke positie om te bekleden — een die grote wijsheid vereist. Ik had nooit verwacht president Taylor te overleven. (…) Maar het is toch gebeurd. (…) Ik kan alleen maar zeggen: wonderbaarlijk zijn uw wegen, o almachtige Here God, want Gij hebt zeker de zwakke dingen van deze wereld gekozen om uw werk op aarde te doen. Moge uw dienstknecht Wilford voorbereid zijn op wat het ook is dat hem op aarde wacht, en moge hij de kracht hebben om te doen wat de God des hemels van hem verwacht. Die zegening vraag ik mijn hemelse Vader in de naam van Jezus Christus, de Zoon van de levende God.’39 President Woodruff werd op 7 april 1889 gesteund als president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Hij was de vierde president van de kerk in deze bedeling.
Getuigen van het werk van de Heer in de laatste dagen
In zijn boodschappen aan de leden van de kerk getuigde president Woodruff herhaaldelijk van de herstelling van het evangelie, zoals hij al sinds het begin van zijn werk in de kerk had gedaan. Maar de laatste negen jaar van zijn leven legde hij nog meer nadruk op zijn getuigenissen. Hij was de laatste nog in leven zijnde apostel die met Joseph Smith had samengewerkt en hij voelde een sterke aandrang om een duidelijk en blijvend getuigenis van de profeet van de herstelling na te laten. Ongeveer een jaar voordat hij stierf, zei hij:
‘Er is veel wat ik niet begrijp — onder andere waarom ik hier op mijn leeftijd nog ben. Ik begrijp niet waarom ik zo lang bewaard ben, terwijl zoveel apostelen en profeten naar huis geroepen zijn. (…) Ik ben de enige die nog in leven is die zijn begiftiging rechtstreeks via de profeet Joseph Smith heeft ontvangen. Ik ben de enige die nog in leven is die bij de twaalf apostelen was toen hij het koninkrijk Gods aan ze overdroeg en ze het gebod gaf om het koninkrijk te dragen. Hij stond ongeveer drie uur lang in een kamer toen hij voor ons zijn laatste rede hield. De zaal was van de geest vervuld als met een verterend vuur. Zijn gezicht was zo helder als amber; zijn woorden waren voor ons zo fel als de bliksem. Ze doordrongen ons lichaam van kop tot teen. Hij zei: “Broeders, de almachtige Heer heeft op mijn hoofd elk priesterschap, elke sleutel, elke macht en elk beginsel verzegeld dat tot de laatste bedeling van de volheid der tijden behoort en tot de opbouw van Gods koninkrijk. Ik heb al die beginselen, priesterschap, apostelschap en sleutels van Gods koninkrijk op uw hoofd verzegeld; en nu moet u de schouders eronder zetten en dit koninkrijk dragen, anders wordt u verdoemd.” Ik vergeet die woorden nooit — zolang ik leef. Dat was de laatste rede die hij in het vlees hield. Al gauw daarna stierf hij als martelaar en werd hij in heerlijkheid naar huis geroepen.’40
Als president van de kerk spoorde president Woodruff de heiligen aan om ernaar te streven leiding van de Heilige Geest te ontvangen en zich daar aan te houden, het evangelie in eigen land en daarbuiten te verkondigen, eerlijk te zijn in hun materiële aangelegenheden, en ijverig te zijn in hun familiehistorisch en tempelwerk. Zijn raad was een herhaling van de uitspraak die hij had gedaan toen hij lid van het Quorum der Twaalf was: ‘Hoe goed we ook zijn, we moeten er voortdurend naar streven om nog beter te worden. Wij hebben een andere wet en een ander evangelie gehoorzaamd dan andere mensen en wij hebben een ander koninkrijk voor ogen. Ons doel zou overeenkomstig hoger voor de Heer, onze God, moeten zijn en wij zouden onszelf overeenkomstig moeten besturen en beheersen; en ik bid God, mijn hemelse Vader, dat zijn Geest op ons mag rusten en ons daartoe in staat mag stellen.’41
Het Manifest
Gesterkt door de hand van de Heer leidde president Woodruff de heiligen der laatste dagen in een van roerigste tijden van deze bedeling. Tegen het einde van de jaren tachtig in de negentiende eeuw was de kerk nog het gebod van de Heer aan de profeet Joseph Smith inzake het meervoudig huwelijk gehoorzaam. Maar de overheid van de Verenigde Staten had net wetten tegen het meervoudig huwelijk aangenomen met zware boetes op overtredingen, inclusief het beslag leggen op eigendommen van de kerk en het ontzeggen van burgerrechten aan kerkleden, zoals het stemrecht. Door deze ontwikkelingen konden de heiligen der laatste dagen met een meervoudig huwelijk wettelijk worden vervolgd. De kerk vocht de wetten aan, maar zonder resultaat.
Deze omstandigheden drukten zwaar op president Woodruff. Hij vroeg de Heer naar zijn wil in deze kwestie en ontving uiteindelijk een openbaring dat heiligen der laatste dagen geen meervoudig huwelijk meer aan mochten gaan. Op gebod van de Heer gaf hij een verklaring uit die het Manifest genoemd werd — een geïnspireerde verklaring die nog steeds de basis vormt voor het standpunt van de kerk inzake het meervoudig huwelijk. In de openbare verklaring, gedateerd 2 september 1890, geeft hij aan zich aan de wetten van het land te zullen onderwerpen. Hij verklaart ook dat de kerk geen meervoudige huwelijken meer sloot.42 Op 6 oktober 1890 gaven de heiligen der laatste dagen tijdens een bijeenkomst van de algemene conferentie hun steun aan de verklaring van de profeet, waarbij ze hun unanieme steun verleenden aan een verklaring dat hij ‘volledig bevoegd [was] uit hoofde van zijn functie om het Manifest uit te geven’.43
Bevestiging van de eeuwige aard van het gezin
Ongeveer drie maanden vóór de martelaarsdood van de profeet Joseph Smith hield hij een leerrede voor een groot aantal heiligen. Ouderling Wilford Woodruff, die een samenvatting van de leerrede maakte, zei dat de profeet over ‘een van de belangrijkste en interessantste onderwerpen sprak die ooit aan de heiligen waren voorgelegd’.44 Tijdens zijn rede getuigde de profeet van de eeuwige aard van het gezin. Hij sprak van de noodzaak om ons aan onze ouders te laten verzegelen en dat in de volgende generaties voort te zetten:
‘Dit is de geest van Elia, dat wij onze doden verlossen en ons verbinden aan onze vaders die in de hemel zijn, en onze doden verzegelen om op te staan bij de eerste opstanding. En hier willen wij de macht van Elia hebben om hen die op aarde zijn te verzegelen aan hen die in de hemel zijn. (…) Ga heen en laat uw zonen en dochters op aarde aan uzelf verzegelen en laat uzelf aan uw vaders in de eeuwige heerlijkheid verzegelen.’45
De decennia daarop wisten de heiligen der laatste dagen dat er de ‘een of andere verbindende schakel’ moest komen ‘tussen de vaderen en de kinderen’ (LV 128:18). Maar hun procedures waren niet volledig. Zoals president Woodruff opmerkte, had de profeet Joseph niet lang genoeg geleefd om ‘hier dieper op in te gaan’.46 Afgaand op ‘alle licht en kennis die [zij toen] hadden’47, lieten ze zich vaak verzegelen aan, of ‘adopteren’ door, Joseph Smith, Brigham Young of andere kerkleiders uit hun tijd, in plaats van aan hun eigen vader en moeder. Als president van de kerk zei president Woodruff daar het volgende over: ‘Wij hebben die beginselen ter vervulling van Gods openbaringen aan ons niet volledig uitgevoerd, namelijk om het hart van de vaderen aan de kinderen en dat van de kinderen aan de vaderen te verzegelen. Ik was er niet tevreden mee en president [John] Taylor ook niet, noch enig ander sinds de profeet Joseph die in de tempels van onze God adoptieverordeningen heeft bijgewoond. Wij hadden het gevoel dat er meer over dit onderwerp geopenbaard zou worden dan we hadden ontvangen.’48
Die aanvullende openbaring ontving president Woodruff op 5 april 1894.49 Drie dagen later vertelde hij in een toespraak tijdens de algemene conferentie over die openbaring: ‘Toen ik de Heer vroeg door wie ik mij moest laten adopteren, (…) zei de Geest Gods tegen mij: “Hebt u geen vader, die u verwekt heeft?” “Ja, die heb ik.” “Waarom eert u hem dan niet? Waarom laat u zich niet door hem adopteren?” “Ja,” zei ik, “dat is juist.” Ik heb me laten adopteren door mijn vader, en ik zou ook mijn vader aan zijn vader moeten laten verzegelen, enzovoorts; en de taak die ik iedere man die een tempel presideert van nu af aan wil geven, is: laat iedere man door zijn vader geadopteerd worden. (…) Dat is de wil van God voor zijn volk. Ik wil dat alle mannen die deze tempels in deze bergen Israëls presideren dit in gedachten houden. Wie ben ik dat ik de rechten van de afstamming van enig mens kan wegnemen? Welk recht heeft wie dan ook daartoe? Nee; ik zeg u, laat iedere man zich door zijn vader adopteren, en dan doet u precies wat God zei toen Hij verklaarde dat Hij de profeet Elia in de laatste dagen zou sturen [zie Maleachi 4:5–6]. (…)
‘Wij willen dat de heiligen vanaf dit moment hun genealogie zover mogelijk natrekken en aan hun ouders verzegeld worden. Laat kinderen aan hun ouders verzegeld worden en laat die keten zover mogelijk doorlopen. (…)
‘Broeders en zusters, neem deze dingen ter harte. Laten we verder gaan met onze documentatie, vul de verslagen rechtvaardig voor de Heer in en voer dit beginsel uit. Dan zullen Gods zegeningen de onze zijn en zullen de verlosten ons in de toekomst zegenen. Ik bid God dat ons, als volk, de ogen mogen opengaan zodat wij het grote en machtige werk dat op onze schouders rust en dat de God des hemels van ons vereist, mogen zien, dat onze oren het mogen horen, en ons hart het mag begrijpen.’50
‘Wij bidden steeds voor u’
Op 1 maart 1897 stroomde de Tabernakel in Salt Lake City vol met heiligen der laatste dagen die de negentigste verjaardag van president Wilford Woodruff kwamen vieren. Er werd toen een nieuwe lofzang ten gehore gebracht: ‘Wij bidden altijd voor u’. Evan Stephens had de muziek van een bestaande lofzang aangepast en er een nieuwe tekst bij geschreven als eerbetoon aan de geliefde profeet van de kerk:
Wij bidden steeds voor u, dierb’re profeet,
dat u Gods milde zorg rondom u weet.
Als leeftijd en rimpels groeft in uw gezicht,
moog’ het dan stralen van innerlijk licht,
moog’ het dan stralen van innerlijk licht.
Wij bidden steeds voor u, met heel ons hart,
dat u in ’s Heren werk immer volhardt,
dat w’in uw voetspoor gaan van dag tot dag,
dat ons een heilig licht voortleiden mag,
dat ons een heilig licht voortleiden mag.
Wij bidden steeds voor u, met warm gevoel,
in d’eenvoud van een kind en met dit doel
dat Gods voorzienigheid met u zal gaan,
dat Hij met alle goeds vult uw bestaan,
dat Hij met alle goeds vult uw bestaan.51
Anderhalf jaar later, op 2 september 1898, overleed president Wilford Woodruff. Eindelijk voegde hij zich bij zijn medeheiligen die hem waren voorgegaan in de dood. Bij zijn uitvaartdienst in de Tabernakel heerste er ‘tijdens het hele verloop (…) een geest van vrede die de aanwezigen vervulde en een troostende uitwerking op allen had.’ Het interieur van de Tabernakel was ‘kunstig van witte draperieën voorzien’, aangevuld met ‘uitgebreide, magnifieke’ bloemstukken, alsmede haver- en korenschoven. ‘Aan weerszijden van het orgel stond het jaartal 1847 en grote alsemstruiken, zonnebloemen [en] toppen van pijnbomen’ ter herinnering aan de aankomst van de pioniers in de Salt Lake Valley in 1847. Boven een groot portret van president Woodruff hing de verlichte tekst ‘Overleden doch spreekt’, als eerbetoon aan een profeet van God van wie het voorbeeld en de leringen de heiligen der laatste dagen zouden blijven inspireren in hun streven om Gods koninkrijk op te bouwen.52