Participatieperiode
Een zendeling kan ik vandaag al zijn
‘En al ware het zo dat u (…) slechts één ziel tot Mij bracht, hoe groot zal dan uw vreugde (….) zijn’ (LV 18:15).
De apostel Paulus was een geweldige zendeling. Hij zei:‘Ik schaam mij het evangelie [van Christus] niet’ (Romeinen 1:16). Paulus reisde naar vele plaatsen om anderen over het evangelie te vertellen. Hij vertelde anderen graag over het evangelie en maakte mensen graag gelukkig.
Samuel, de broer van de profeet Joseph Smith, was de eerste zendeling in de laatste dagen. Sinds die tijd hebben meer dan een miljoen mannen en vrouwen een zending vervuld. Elke zendeling, zoals Samuel Smith en Paulus, heeft een getuigenis van het evangelie en wil het graag aan anderen verkondigen.
President David O. McKay (1873–1970) zei dat ‘ieder lid een zendeling’ is.1 Dat betekent dat je nu al een zendeling kunt zijn! Als je met anderen over het evangelie praat, moet je denken aan je doopverbond om altijd aan Jezus Christus te denken. Denk aan deze woorden:
Een zendeling kan ik vandaag al zijn,
want het is een heel belangrijk werk.
Ik doe dus elke dag opnieuw mijn best
en ik werk aan mijn getuigenis dat eenmaal sterk,
getuigenis dat eenmaal sterk zal zijn.2
Activiteit
Haal bladzijde K4 uit het tijdschrift. Knip het huis en de vijf ramen uit. Plak elk raam op een van de plekken in het huis van evangelieverkondiging. Praat met je gezin over de ideeën op de ramen van het huis. Besluit samen wat je kunt doen om nu al een zendeling te zijn. Geef het huis van evangelieverkondiging een plaats waar je gezin het kan zien.
Ideeën voor de participatieperiode
-
Pak spullen voor eenvoudige taken waarbij voorbereiding nodig is. (Voorbeeld van taak: afwassen — benodigde spullen zijn onder andere afwasborstel en zeep; taak: koken — benodigde spullen zijn onder andere een recept en ingrediënten.) Maak een zak klaar met voor elke klas een andere taak. Laat elke klas de zak openen en raden welke taak je ermee kunt doen. Leg uit waarom elk van die spullen nodig is om de taak uit te voeren. Laat elke klas daarover iets in het jeugdwerk vertellen. Leg uit dat we net als de spullen die we nodig hebben om ons op een taak voor te bereiden, we ook bepaalde dingen moeten doen om ons voor te bereiden om een goede zendeling te zijn. Hang evangelieplaten 605 (Een jongen in gebed) en 617 (Onderzoek de Schriften) op het bord en schrijf er de volgende woorden onder: ‘Ik bereid me voor om een zendeling te zijn door elke dag te bidden en in de Schriften te lezen.’ Laat de kinderen vertellen hoe het naleven van dit beginsel hen kan voorbereiden om een zendeling te zijn. Geef een samenvatting van het verhaal van Alma de jonge en de zonen van Mosiah. Help de kinderen bij het opzoeken van Alma 17:2–3 en lees deze verzen samen. Onderstreep de woorden ‘zij hadden de Schriften zorgvuldig onderzocht’ en ‘zij hadden zich overgegeven aan veel gebed’. Getuig van de kracht van gebed en dagelijkse schriftstudie en hoe ze ons kunnen voorbereiden om zendelingen te zijn.
-
Schrijf of plak op een lege doos de woorden ‘geloof en gehoorzaamheid’. Bedenk enkele praktijkgevallen over geloof en gehoorzaamheid voor zowel jongere als oudere kinderen. (Zie Onderwijzen — geen grotere roeping [1999], pp. 170–171.) Schrijf aan het begin van de participatieperiode de volgende woorden op het bord: ‘Ik bereid mij voor om een zendeling te zijn door geloof te hebben en gehoorzaam te zijn’. Lees de woorden samen met de kinderen. Laat een kind een praktijkgeval kiezen. Laat het kind of de klas zeggen wat ze moeten doen. Leg uit dat er geloof of gehoorzaamheid bij nodig is en laat het kind kleine voorwerpen (zoals bonen of steentjes) in de doos leggen. Zing na elke praktijkstudie de woorden ‘ik doe mijn plicht, ik volg zijn licht en draag zijn waarheid uit’ in ‘De Kerk van Jezus Christus’ (Kinderliedjes, p. 48). De woorden ‘en draag zijn waarheid uit’ betekenen dat we zendelingen zijn. Ga hiermee door totdat de doos vol is.