2011
75 jaar kerkelijke welzijnszorg
mei 2011


75 jaar kerkelijke welzijnszorg

Verschillende toespraken in de 181ste algemene aprilconferentie van de kerk waren gewijd aan het 75-jarig jubileum van het kerkelijke welzijnsprogramma.

In 1936, toen het programma van start ging, bevestigde president David O. McKay, destijds raadgever in het Eerste Presidium, de goddelijke oorsprong van het kerkelijke welzijnsprogramma: ‘[Het welzijnsprogramma] komt voort uit goddelijke openbaring, en er is geen programma in de wereld dat zo goed voor haar leden kan zorgen als dit.’1

Er zijn 75 jaar voorbijgegaan. De economische cycli volgden elkaar op. De wereld maakte grote sociale en culturele veranderingen door, en de kerk kende een fenomenale groei.

Maar de woorden die op die dag in 1936 over het geïnspireerde welzijnsplan werden gesproken zijn nu net zo waar als toen.

Welzijnsbeginselen

In 1929 kregen de Verenigde Staten met grote financiële verliezen te maken toen de beurs instortte. In 1932 was de werkloosheid in Utah naar 35,8 procent gestegen.

Hoewel de kerk zich al van welzijnsbeginselen bediende, inclusief een systeem van voorraadhuizen en arbeidsbemiddelingsprogramma’s, vroegen veel leden toch een uitkering aan.

‘Ik geloof dat steeds meer mensen proberen een uitkering te krijgen van de Amerikaanse overheid zonder die ooit terug te kunnen betalen’; merkte president Heber J. Grant (1856–1945) in die tijd op.2

De kerkleiders wilden de noodlijdende leden helpen zonder dat de leden lui werden en hun hand ophielden zonder er iets voor terug te doen. Het doel was de mensen te helpen onafhankelijk te worden.

In 1933 verklaarde het Eerste Presidium: ‘De leden die gezond van lijf en leden zijn, moeten niet, tenzij het echt niet anders kan, in verlegenheid worden gebracht door iets voor niets te aanvaarden. (…) Kerkfunctionarissen die hulp bieden moeten dat op zo’n manier doen dat de behoeftige leden die gezond van lijf en leden zijn, iets terugdoen ter compensatie van de hulp die zij krijgen.’3

Met de beginselen in handen en het geloof van de heiligen in actie, gingen de kerkelijke units, maar ook de kerk in het algemeen, aan de slag. Ze organiseerden cursussen in naaien en inblikken, coördineerden werkprojecten, kochten boerderijen aan, en legden de nadruk op een rechtschapen, spaarzame en zelfredzame leefstijl.

Het welzijnsplan van de kerk

Door de organisatie van het kerkelijke zekerheidsplan (in 1938 hernoemd tot het kerkelijk welzijnsplan) kregen de mensen de kans om, naar vermogen, te werken voor de hulp die zij kregen. Het plan leerde de mensen voor zichzelf te zorgen in plaats van hun hand bij andere instanties op te houden.

‘Ons eerste doel was om (…) een systeem op te zetten waardoor met de vloek van werkloosheid en uitkeringen zou worden afgerekend, en waardoor onze mensen weer onafhankelijk, bedrijvig en spaarzaam zouden worden, en weer zelfrespect zouden krijgen’, sprak president Grant in de algemene oktoberconferentie van 1936. ‘Werken moet weer het leidende beginsel in het leven van onze leden worden.’4

Door de jaren heen heeft het kerkelijke welzijnssysteem veel programma’s voortgebracht: Social Services (nu LDS Family Services), LDS Charities, humanitaire diensten en noodhulp. Deze en andere programma’s zijn het leven van honderdduizenden, zowel in als buiten de kerk, tot zegen geweest.

Internationaal

Zelfs toen met het begin van de Tweede Wereldoorlog een eind kwam aan de crisisjaren was president J. Reuben Clark, tweede raadgever in het Eerste Presidium, er een groot voorstander van om het welzijnsprogramma voort te zetten. In oktober 1945 nam de president van de Verenigde Staten, Harry S. Truman, contact op met kerkpresident George Albert Smith (1870–1951) met de vraag hoe en wanneer de kerk goederen kon leveren aan het door de oorlog verwoeste Europa. Tot verbazing van president Truman was de respons van de kerkleiders dat er voedsel en kleding klaarstond die ogenblikkelijk naar Europa verscheept konden worden.

Na verloop van tijd breidde de kerk haar welzijnsvoorzieningen en -programma’s uit om meer internationale hulp te kunnen verlenen. In de jaren zeventig van de vorige eeuw breidde de kerk haar welzijnsprojecten en -productie uit naar Mexico, Engeland en Oceanië. In het daaropvolgende decennium waren Argentinië, Chili, Paraguay en Uruguay de eerste landen waar de kerk loopbaancentra opzette.

Met de organisatie van de humanitaire diensten in 1985 zette de kerk een grote stap voorwaarts in de hulpverlening bij rampen waar ook ter wereld in de vorm van kleding en andere goederen.

Heden ten dage staat de kerk door haar groei, vooral in ontwikkelingslanden, voor nieuwe uitdagingen, waaraan met het welzijnsprogramma het hoofd kan worden geboden.

Een geïnspireerd plan voor nu

De basisbeginselen van welzijn — zelfredzaamheid en vlijt — zijn dezelfde nu als in de tijd van Adam, toen de Heer gebood: ‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten’ (Genesis 3:19).

In de laatste dagen heeft de Heer verklaard: ‘En het voorraadhuis zal in stand worden gehouden door de heilige gaven der kerk; en er moet voor de weduwen en de wezen worden gezorgd, alsmede voor de armen (LV 83:6). Waarna Hij opmerkte: ‘Maar het moet wél gebeuren op mijn eigen wijze’ (LV 104:16).

De welzijnsbeginselen worden dagelijks door de leden overal ter wereld in praktijk gebracht.

‘De kracht van de kerk en het echte voorraadhuis van de Heer bevindt zich in het huis en het hart van zijn volk’, heeft ouderling Robert D. Hales van het Quorum der Twaalf Apostelen ooit gezegd.5

Wanneer mensen zelfredzaam worden door geloof in Jezus Christus, blijft het langetermijndoel van het programma, zoals dat omschreven is door president Clark, verwezenlijkt worden: ‘De karaktervorming van de leden van de kerk, zowel de gevers als de ontvangers, waarbij al het goede dat diep in hen verborgen ligt, gered wordt en de latente overvloed van hun geest tot bloei komt en vrucht draagt. Uiteindelijk is dat de zending, het doel en de bestaansreden van deze kerk.’6

Noten

  1. David O. McKay, in: Henry D. Taylor, The Church Welfare Plan, ongepubliceerd manuscript, Salt Lake City (1984), pp. 26–27.

  2. Heber J. Grant, Conference Report, oktober 1933, p. 5.

  3. In: James R. Clark, samensteller, Messages of the First Presidency of The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints, 6 delen (1965–75) 5:332–334.

  4. Heber J. Grant, Conference Report, oktober 1933, p. 3.

  5. Robert D. Hales, ‘Welfare Principles to Guide Our Lives: An Eternal Plan for the Welfare of Men’s Souls’, Ensign, mei 1986, p. 28.

  6. J. Reuben Clark jr., bijzondere vergadering van ringpresidenten, 2 oktober 1936.

De presidenten David O. McKay, Heber J. Grant en J. Reuben Clark jr. (v.l.n.r.) van het Eerste Presidium in 1940 op bezoek op het Welfare Square.

Of het nu gaat om brood bakken (linksboven), druiven telen (rechtsboven), of hulp in een andere vorm, het kerkelijke welzijnsprogramma heeft tot doel zelfredzaamheid door geloof in Jezus Christus te ontwikkelen.