Anna’s reis
De auteur woont in Arizona (VS).
Dit verhaal vond in mei 1889 plaats.
Anna Matilda Anderson schuilde met haar moeder en zus, Ida, onder de zwarte paraplu. Uit haar ooghoek zag ze de trein naderen. Ze huiverde. Met deze trein zou ze Zweden verlaten en aan haar reis naar Amerika beginnen.
‘Gedraag je en luister naar ouderling Carlson’, fluisterde Anna’s moeder in het Zweeds. Ze hield de meisjes stevig vast. Ouderling Carlson was een zendeling die vanaf dat Anna acht was drie jaar in Zweden werkzaam was geweest. Het was tijd voor hem om naar zijn familie in Idaho in de Verenigde Staten terug te keren.
Toen mama had besloten om Anna en Ida naar Amerika te sturen en zo de vervolging in Zweden te ontvluchten, had ouderling Carlson aangeboden om op hen te passen. Nu stond hij bij de trein. Hij gebaarde naar de twee meisjes om met hem in te stappen. Ida gaf haar moeder een dikke knuffel en ging door, maar Anna bleef achter.
‘Ik hou van je’, zei Anna. ‘Ik zal je missen.’
‘Ik zal jou ook missen. Luister goed naar me. Als je ergens komt waar je de mensen niet kunt verstaan, vergeet dan niet tot je hemelse Vader te bidden, want Híj verstaat je wel.’
Met haar moeders woorden in gedachten stapte Anna op de trein en ging naast Ida en ouderling Carlson zitten. Ze was enthousiast geweest voor haar allereerste treinrit, maar nu wilde ze alleen nog maar een laatste glimp van haar moeder opvangen. Het venster was te hoog voor haar om gezichten te kunnen zien, maar ze glimlachte toen ze de zwarte paraplu van haar moeder hoog boven de mensen zag uitsteken. Daardoor wist ze dat mama aan het kijken was.
De trein vertrok met een grote rookpluim. Hij reed eerst zo langzaam dat mama ernaast kon blijven lopen. De zwarte paraplu wuifde naar Anna. Maar al snel verdween de zwarte paraplu uit het zicht. Anna leunde tegen het venster en vroeg zich af wat haar te wachten stond.
Een paar weken later leunde Anna tegen het venster van een andere trein. Die bracht haar naar Salt Lake City in Utah. ‘Amerika ziet er anders uit dan Zweden, vind je niet?’ zei ze tegen Ida.
‘Ja’, fluisterde Ida. ‘Maar Amerika is ons thuis nu, en als we hard genoeg werken, kunnen we mama ook laten overkomen.’
Mama had niet genoeg geld om voor zichzelf een vervoerbewijs te kopen. Een gezin uit Ogden (Utah) had Ida’s reis naar Amerika betaald. Ida zou bij hen op de boerderij wonen en werken om hen terug te betalen. Maar Anna ging bij haar tante in Salt Lake City wonen. Anna’s tante was jaren eerder naar Utah verhuisd, en mama had haar per brief verteld dat Anna er aankwam.
Na de treinrit waren ze per schip de Noordzee overgestoken naar Denemarken. Daarna waren ze naar Engeland en Ierland gevaren en vervolgens de Atlantische Oceaan overgestoken naar New York City. Anna was bijna de hele reis van vijftien dagen ziek geweest. Ze was opgelucht toen ze op de trein van New York naar Utah stapte.
‘Ogden, Utah!’ riep de conducteur. Anna sprak nog geen Engels, maar ze herkende de naam van de stad. De moed zonk haar in de schoenen. Het werd nog erger toen ze zag dat ouderling Carlson opstond en zijn en Ida’s koffers pakte.
‘Moet je echt gaan?’ vroeg ze haar zus.
‘Ja’, zei Ida zachtjes. ‘Maak je geen zorgen, tante zal je in Salt Lake City opwachten.’
Anna keek toe hoe Ida en ouderling Carlson door zijn familie in het station begroet werden. Ze zouden Ida in een huifkar naar haar nieuwe thuis op de boerderij brengen en dan naar Idaho doorreizen. Anna voelde zich nu helemaal alleen.
De trein rolde voort door de nacht tot hij in het station van Salt Lake City schokkend tot stilstand kwam. Het was bijna middernacht. Anna nam haar koffer en sprong op het perron. Haar vermoeide ogen zochten naar haar tante.
Maar er stond niemand op haar te wachten.
Anna werd bang. Ze keek nog eens rond en hoopte dat ze haar tante over het hoofd gezien had. Ze tuurde in het duister. Ze keek of ze bij het flikkerende licht van de gaslampen een gezicht herkende. Maar haar tante was er niet.
Er kwamen vreemdelingen naar haar toe die haar vragen stelden. Anna dacht dat ze haar wilden helpen, maar ze kon hen niet verstaan.
Ze was nog nooit zo bang geweest. Zelfs niet toen haar klasgenootjes in Zweden haar om haar nieuwe geloof uitlachten. Ook niet toen ze op het schip naar New York ziek werd. En zelfs niet toen ze mama vaarwel zei.
Anna sloot haar ogen en dacht aan de woorden van haar moeder: ‘Vergeet niet tot je hemelse Vader te bidden, want Híj verstaat je wel.’
Anna knielde op het perron naast haar koffer neer en bad harder dan ze ooit gebeden had. Ze bad dat haar hemelse Vader iemand zou sturen die Zweeds sprak en haar kon begrijpen.
Toen ze klaar was, keek ze op. Er was nog steeds niemand die haar opwachtte. Maar toen zag ze een Duits gezin dat ze van de treinrit herkende. De moeder gebaarde naar haar om hen te volgen. Anna huilde nog steeds, nam haar koffer en schuifelde achter hen aan.
Ze volgde hen naar de zuidelijke poort van Temple Square. Ze keek naar de plek waar de prachtige nieuwe tempel gebouwd was. Toen hoorde Anna plots snelle voetstappen. Een vrouw haastte zich naar hen toe en bekeek alle nieuwe immigranten aandachtig. De vrouw liet haar blik op het Duitse gezin rusten. Toen keek ze naar Anna. Toen Anna opkeek, stond de vrouw stil en staarde ze naar haar. Anna staarde terug en begon hoop te krijgen.
Anna kende haar! Het was haar zondagsschoolleerkracht die een jaar eerder naar Utah verhuisd was! Ze kende haar!
De leerkracht trok Anna dicht tegen haar aan. Ze veegde Anna’s tranen weg en fluisterde in het Zweeds: ‘Ik bleef maar wakker worden. Er gingen steeds beelden door mijn hoofd van immigranten die aankwamen. Ik kon niet gaan slapen. Ik kreeg de ingeving om naar de tempel te gaan om te zien of ik iemand kende.’ Ze nam Anna bij de hand en wandelde met haar de straat uit. ‘Kom maar mee.’
Later ontdekte Anna dat haar tante en oom uit Salt Lake City verhuisd waren en haar moeders brief niet gekregen hadden. Haar leerkracht bracht de boodschap over en vier dagen later kwamen ze Anna halen. Uiteindelijk konden Ida en Anna hun mama ook naar Amerika laten komen.
Maar dat was nu even niet belangrijk. Toen Anna met haar leerkracht meeging, dacht ze: mijn hemelse Vader heeft me meer gegeven dan waar ik om vroeg. Ik vroeg alleen maar om iemand die me kon verstaan, en Hij stuurde me iemand die ik kende.