Godsdienst en de overheid
Godsdienst en overheid bewegen zich langs verschillende maar parallelle sporen. Ze leveren het meest op en zijn het effectiefst wanneer ze elkaar beschermen en bevorderen.
Godsdienst en overheid hebben iets weg van twee echtelieden die soms op gespannen voet met elkaar staan, maar toch niet zonder elkaar kunnen leven. Godsdienst en overheid hebben allebei hun onafhankelijkheid nodig om te floreren, maar de geschiedenis leert dat een volledige scheiding voor geen van beide gunstig is. Ze bewegen zich langs verschillende maar parallelle sporen. Ze leveren het meest op en zijn het effectiefst wanneer ze elkaar beschermen en bevorderen.
Overheden spelen een essentiële rol in de bescherming en handhaving van godsdienstvrijheid en in de bevordering van de rol van kerken in de samenleving. De meeste overheden in de wereld erkennen tegenwoordig gelukkig ten minste een zekere mate van godsdienstvrijheid, en verzekeren hun burgers van het recht om te aanbidden en hun godsdienst volgens de stem van hun eigen geweten uit te oefenen. Dat is niet altijd het geval geweest.
Vele generaties hebben het verstikkende verlies van vrijheid gezien dat ontstaat wanneer de overheid een staatsgodsdienst oplegt. Anderen hebben het morele verval meegemaakt dat met een algeheel overheidsverbod op elke vorm van godsdienst gepaard gaat. We zijn dankbaar dat de grondwetten van landen in toenemende mate een maatschappij voorzien waarin geloofsovertuiging en -uitoefening, hoewel van de staat gescheiden, van vervolging gevrijwaard dienen te blijven.1
De door de hemel geïnspireerde overheid die in het Boek van Mormon beschreven wordt, bood die vrijheid van godsdienstige overtuigingen en gebruiken aan het volk:
‘Welnu, indien iemand God wilde dienen, had hij het recht daartoe; of liever gezegd, indien hij in God geloofde, had hij het recht Hem te dienen; maar indien hij niet in Hem geloofde, was er geen wet om hem te straffen. […]
‘Want er was een wet dat de mensen moesten worden berecht volgens hun misdaden. Er was evenwel geen wet tegen iemands geloof’ (Alma 30:9, 11).
Als gelovigen behoren we dankbaar te zijn voor de bescherming die de overheid biedt, omdat we daardoor vrij zijn om onze religieuze overtuigingen in praktijk te brengen.
De essentiële rol van religie
Het is voor sommigen wellicht minder duidelijk dat godsdienst en moraal een essentiële rol spelen in de handhaving en bevordering van goed en effectief overheidsbestuur. De enige echte oplossingen voor veel ernstige problemen waarmee onze huidige wereld te maken heeft, zijn van geestelijke, niet van politieke of economische aard. Racisme, geweld en door haat gevoede misdaden zijn bijvoorbeeld geestelijke problemen, waarvoor de enige werkelijke oplossing ook geestelijk is. Ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd:
‘Veel morele vooruitgang in de westerse samenleving is gestoeld op godsdienstige beginselen en mede door prediking vanaf de kansel officieel beleid geworden. Voorbeelden zijn de afschaffing van de slavenhandel in Engeland en de zogeheten Emancipation Proclamation in [de Verenigde Staten, waardoor slaven hun vrijheid verkregen]. Hetzelfde geldt voor de burgerrechtenbeweging in de afgelopen halve eeuw.’2
Samenlevingen zijn voor de vestiging van morele orde voor een groot deel van godsdienst en kerken afhankelijk. De overheid kan nooit genoeg gevangenissen bouwen om de criminelen in onder te brengen die een samenleving zonder moraliteit, karakter en geloof zelf voortbrengt. Die eigenschappen worden beter ontwikkeld door godsdienstuitoefening dan door de uitvaardiging van wetten of grootschalige inzet van politie. De overheid kan de instelling, verlangens en hoop die aan het hart van de mens ontspruiten onmogelijk bedwingen. Toch zijn dat de zaadjes die uitgroeien tot het gedrag dat de overheid moet reguleren.
De Franse historicus en staatsman Alexis de Tocqueville schreef: ‘Despotisme kan zonder geloof heersen, maar vrijheid kan dat niet.’3 En zelfs despotisme kan niet eindeloos zonder geloof heersen. Zoals Boris Jeltsin, de eerste president van de Russische Federatie, eens opmerkte: ‘Je kunt wel een troon van bajonetten bouwen, maar daar zit je niet echt goed op.’4
In de Bergrede stelde Jezus de wet die in boeken geschreven is tegenover de wet die in het hart geschreven is.
‘U hebt gehoord dat tegen de ouden gezegd is: U zult niet doden; en: Wie doodt, zal door de rechtbank schuldig bevonden worden.
‘Maar Ik zeg u: Al wie ten onrechte boos is op zijn broeder, zal schuldig bevonden worden door de rechtbank’ (Mattheüs 5:21–22).
Overheden handhaven de wet die in boeken geschreven is, godsdienst leert en stimuleert naleving van de wet die in het hart geschreven is. Wie zich aan de laatstgenoemde houden, zullen de eerstgenoemde zelden of nooit overtreden. In de Leer en Verbonden staat: ‘Wie de wetten van God nakomt, hoeft de wetten van het land niet te overtreden’ (58:21).
Maar wanneer het hart geen zeggenschap meer heeft, zullen de wetboeken en het rechtssysteem van de overheid uiteindelijk vastlopen. Een beschaafde samenleving ontstaat alleen wanneer de meerderheid van de bevolking moreel juist handelt omdat men dat zelf belangrijk acht, niet omdat de wet of de politie dat afdwingt.
De overheid houdt toezicht op het gedrag van haar burgers. Zij probeert mensen fatsoenlijk en moreel gedrag voor te schrijven. Godsdienst, daarentegen, streeft ernaar dat mensen zich fatsoenlijk en moreel willen gedragen. President Ezra Taft Benson (1899–1994), kabinetslid onder de Amerikaanse president Dwight D. Eisenhower, lichtte dat uiterst belangrijke onderscheid als volgt toe:
‘De Heer werkt van binnenuit. De wereld daarentegen werkt op de mens in. De wereld haalt de mensen uit het slop. Christus haalt het slop uit de mensen, waarna zij zichzelf uit het slop halen. De wereld tracht de mens te vormen door zijn omgeving te veranderen. Christus verandert de mens, die vervolgens zijn omgeving verandert. De wereld tracht het gedragspatroon van de mens te vormen, maar Christus kan de aard van de mens veranderen.’5
Uiteindelijk zullen alle vrije overheden op de vrijwillige goedheid en steun van hun burgers moeten bouwen. De legendarische staatsman en politiek filosoof Edmund Burke heeft gezegd: ‘In het eeuwige bestel der dingen ligt besloten dat mensen met een onbeheerste geest niet vrij kunnen zijn. Ze worden door hun begeerten geketend.’6
In dat opzicht dient goed overheidsbestuur godsdienst te beschermen en godsdienstvrijheid te bevorderen. En goede godsdienst stimuleert goed burgerschap en naleving van de wetten van het land.
Een goede overheid hoeft geen partij te kiezen. Zij hoort de ene godsdienst niet boven een andere te bevorderen of te verkiezen. De vertegenwoordigers ervan moeten vrij kunnen geloven en handelen volgens de stem van hun eigen geweten. Volgens hetzelfde principe dient goede godsdienst zich niet voor of tegen een specifieke politieke partij of kandidaat uit te spreken. De gelovige leden ervan moeten vrij en zelfs met aanmoediging kunnen deelnemen aan het politieke proces en de in hun ogen beste partij of kandidaat hun steun kunnen geven.
Laat uw stem horen
Hoewel de kerk als instelling herhaaldelijk haar politieke neutraliteit heeft bevestigd en verklaard, worden heiligen der laatste dagen aangemoedigd zich wel in te laten met het politieke proces en hun stem aan het publieke debat toe te voegen. Onze godsdienst stimuleert ons om goede burgers te zijn, waar we ook wonen.
In Handboek 2: de kerk besturen staat: ‘Overeenkomstig de wetten van hun respectieve overheden wordt de leden aangeraden zich zorgvuldig een oordeel over politieke kwesties en kandidaten te vormen en te stemmen op iemand van wie zij geloven dat hij of zij integer en intelligent zal handelen. De leden van de kerk hebben de plicht uit te zien naar, te stemmen op en steun te geven aan politici die eerlijk, goed en verstandig zijn (zie LV 98:10).’7
Op een dag zal de Heiland wederkomen. Hij heeft het recht om te heersen en te regeren als de Koning der koningen en als onze grote Hogepriester. Dan zullen de scepter van de overheid en de macht van het priesterschap samenvallen.
Tot die grote dag moeten godsdienst en overheid het pad van de menselijke geschiedenis hand in hand bewandelen — met wederzijds respect voor elkaars onafhankelijkheid, met wederzijdse waardering voor elkaars essentiële bijdrage.