Boodschap van de gebiedsleiding
Dankbaarheid bereidt de weg naar ‘de troon van genade’
Voordat ik als gebiedszeventiger werd geroepen, ging ik door een van de moeilijkste tijden van mijn geloofsreis. Door financiële problemen konden we geen voedsel kopen. We verkochten daarom al onze bezittingen. Ik vond het erg aangrijpend om te zien dat mijn vrouw afscheid moest nemen van de gekoesterde aandenkens aan haar grootmoeder en moeder. Omdat de tank van onze auto leeg was, ging ik te voet op zoek naar een pandjeshuis in ons dorp.
Onderweg herinnerde ik me een gesprek met een heel goede vriend die zelf grote moeilijkheden ondervond. In een poging om hem te helpen, raadde ik hem aan om dankbaarheid te ontwikkelen. Zijn antwoord trof me: ‘Om dankbaar te kunnen zijn, moet ik kunnen bedenken wie ergere beproevingen doormaakt dan ik! Zo iemand is moeilijk te vinden.’ Ik kon me erg vinden in zijn gevoelens, want ik voelde me te midden van het leed van mijn vrouw en het verdriet van mijn kinderen emotioneel gevangen, ondanks dat ik mijn vertrouwen in de Heer had gesteld. Hij heeft gezegd: ‘U bent van Mij’.1 Hij had mij met zijn beloften uitverkoren ‘om voor Hem tot een volk te zijn’2 en ‘[mij] een plaats [te] geven, hoog boven alle volken die Hij gemaakt heeft’.3 Ik was getrouw geweest in mijn tien de, vasten, gebed en aanbidding in de tempel. De beloofde ‘vensters van de hemel’4 bleven gesloten en ik voelde me in de steek gelaten.
In deze tijden van grote ellende legde ik twee fundamentele vragen aan de hemel voor: ‘O Heer, wat wilt U dat ik doe? Wat wilt U dat ik leer?’ Er kwam bijna onmiddellijk een gedachte in me op: ‘En het geschiedde dat hij een altaar van stenen bouwde en de Heer een offer bracht en de Heer, onze God, dank betuigde.’5 Dit leidde tot een overpeinzing van de benarde toestand van Lehi, die, buiten zijn schuld om, gedwongen werd zijn bezittingen achter te laten, waaronder ‘zijn huis en zijn erfland en zijn goud en zijn zilver en zijn waardevolle dingen’, en niets meenam.6 Lehi had zijn hele leven in Jeruzalem gewoond en zijn dromen en de vruchten van zijn arbeid achtergelaten, en stond voor een ogenschijnlijk onoverkomelijk probleem. Toch leefde hij het beginsel van dankbaarheid na en streefde zo naar het eeuwig heil. ‘Groot en wonderbaar zijn uw werken, o Here God, Almachtige!’7
Lehi liet zijn dankbaarheid niet afhangen van omstandigheden. Zijn beslissing had een specifieke focus: Jezus Christus. Zo ontdekte ik dankbaar het volgende: ‘Al steeg ik op naar de hemel, U bent daar; of legde ik mij neer in de hel, zie, U bent daar.’8 Te midden van mijn eigen beproevingen maakte ik me de gewoonte eigen om dagelijks door gebed altaren van dankbaarheid te bouwen. Mijn doel was dankbaar te zijn zonder te vergelijken, zonder verwachtingen en zonder het te laten afhangen van externe omstandigheden – een grote verandering van perspectief.
Aan het begin van elk gebed richtte ik mijn gedachten bewust op het leven en de zending van mijn Heiland. Dit proces veranderde mij. Hoe oprechter ik mijn dankbaarheid uitte, hoe meer de Geest van de waarheden van barmhartigheid en genade getuigde. Hierdoor kreeg ik een getuigenis van ‘het doel van dat laatste offer’9 van mijn Heiland en een getuigenis dat zijn binnenste met medelijden met ons vervuld is.10
In zijn binnenste vol barmhartigheid kende Hij mij door en door. Toen ik mijn dankbaarheid uitte, werd mijn geloof sterker en verheugde mijn ziel zich. Ik leerde dat deze dagelijkse altaren van dankbaarheid de weg naar ‘de troon van genade’ plaveien.11 In de daaropvolgende tijd werden we zowel stoffelijk als geestelijk gezegend. Ondanks alles wat ik heb meegemaakt, zou ik niet willen ruilen met een koning. Door mijn beproevingen ben ik dichter tot mijn Heiland, Jezus Christus, gekomen en heb ik Hem leren kennen. Hij leeft!