God heeft zijn verbond met Abraham, zijn zoon Isaak en zijn kleinzoon Jakob opnieuw gevestigd. De Heer veranderde de naam van Jakob in Israël. Israël had twaalf zonen, wier kinderen de twaalf families of twaalf stammen van Israël werden. Israëls familie overleefde uiteindelijk een periode van hongersnood door van het beloofde land naar Egypte te trekken. Daar vermenigvuldigde men zich en ontstond er een groot volk. Na vele jaren voerde Mozes de kinderen van Israël uit Egypte weg, en voerde Jozua hen het beloofde land binnen. In die periode werden de leden van de stam van Levi aangewezen als dragers van het Aäronisch priesterschap. In Jozua 18:7 staat dat de stam van Levi het priesterschap, in plaats van land, als erfdeel ontving. Bovendien kregen Efraïm en Manasse beiden ter vervulling van beloften aan hun vader Jozef een erfland voor hun nakomelingen toegewezen. Uiteindelijk viel Israël in twee koninkrijken uiteen — het noordelijke koninkrijk Israël en het zuidelijke koninkrijk Juda.
De Heer waarschuwde de kinderen van Israël dat zij uit hun erfland verwijderd zouden worden als zij zich van Hem zouden afkeren en afgoden gingen aanbidden. Uiteindelijk keerden zij God de rug toe en werd het volk veroverd en uit het beloofde land weggevoerd. Assur veroverde het noordelijke koninkrijk Israël in 721 v.C. De weggevoerde inwoners werden later de tien verloren stammen genoemd. Later veroverde en verstrooide Babel het zuidelijke koninkrijk Juda (of de Joden) in ongeveer 587 v.C. Ongeveer zeventig jaar later begonnen veel Joden naar het land van Israël terug te keren, waar zij vele generaties lang als volk bleven wonen. In 70 n.C. en wederom in 135 n.C. verwoestten de Romeinen Jeruzalem en verstrooiden zij de Joden onder alle natiën. Opmerkelijk genoeg behielden vele Joden hun identiteit als volk. De verloren stammen zijn echter verstrooid over de hele wereld gebleven, en de meesten van hen weten niet dat ze afstammelingen van Israël zijn.