Hoofdstuk 53
Moroni 1–6
Inleiding
Nadat Moroni zijn samenvatting van de geschiedenis van de Jaredieten had voltooid (zie Ether 13:1; 15:34), had hij niet gedacht nog langer te zullen leven om meer te schrijven (zie Moroni 1). Hij leefde echter nog 36 jaar na de laatste veldslag tussen de Lamanieten en de Nephieten (zie Mormon 6:5; Moroni 10:1). Gedurende die tijd tekende Moroni nog meer heilige waarheden op die waardevol zijn voor de lezers in de laatste dagen. Deze hoofdstukken zijn vooral nuttig voor ons vanwege de voorschriften omtrent de juiste verrichting van verordeningen — in het bijzonder het avondmaal — en de positie van de Heilige Geest in het dagelijks bestuur van de kerk. Moroni beklemtoonde tevens de noodzaak dat kerkleden waken over nieuwe leden die tot de kerk toetreden en ze moeten bijstaan en sterken.
Toelichting
Moroni 1:1–3. Moroni
-
De Heer vertrouwde ‘de sleutels van de kroniek van het hout van Efraïm’ aan Moroni toe (LV 27:5). Aldus werd hij de sleutelfiguur bij de overdracht van de kroniek aan deze bedeling alsook de bewaarder van de kroniek zelf. Moroni was ‘de laatste Nephitische profeet in het Boek van Mormon (ongeveer 421 n.C.). Kort voor zijn dood overhandigde Mormon een geschiedkundige kroniek, de platen van Mormon geheten, aan zijn zoon Moroni (Woorden van Mormon 1:1). Moroni voltooide de samenstelling van de platen van Mormon, voegde de hoofdstukken 8 en 9 toe aan het boek Mormon (Mormon 8:1), vatte het boek Ether samen en voegde het bij de andere boeken (Ether 1:1–2), en voegde ten slotte zijn eigen boek, het boek Moroni, erbij (Moroni 1:1–4). Vervolgens verzegelde Moroni de kronieken en begroef ze op de heuvel Cumorah (Mormon 8:14; Moroni 10:2). In 1823 werd Moroni als herrezen mens gestuurd om het Boek van Mormon aan Joseph Smith te openbaren (Geschiedenis van Joseph Smith 1:30–42, 45; LV 27:5). Tot 1827, het jaar dat hij hem de platen overhandigde (Geschiedenis van Joseph Smith 1:59), kwam hij ieder jaar terug om de jonge profeet te instrueren (Geschiedenis van Joseph Smith 1:54). Toen hij klaar was met de vertaling, gaf Joseph Smith de platen terug aan Moroni.’ (Gids bij de Schriften, ‘Moroni, zoon van Mormon’.)
Moroni 1:4. Het Boek van Mormon zal van grote waarde zijn
-
Het Boek van Mormon speelt in de bekering van veel mensen een belangrijke rol. Moroni noemt in het bijzonder de zegeningen die de Lamanieten in de laatste dagen ten gevolge van het Boek van Mormon ten deel zouden vallen. Een van de eerste zendingsoproepen in deze bedeling was voor Oliver Cowdery en zijn collega’s, en wel om in de beginjaren van Amerika tot de Lamanieten aan de westelijke beschavingsgrens (Missouri) te prediken (zie LV 28:8–10). De kerk draagt de evangelieboodschap tegenwoordig aan iedereen uit, met inbegrip van de nakomelingen van Lehi, die over de hele wereld zijn verstrooid.
Moroni 2:1. De Nephitische ‘discipelen’ waren apostelen
-
‘Dit boek [Het Boek van Mormon] vertelt ons ook dat onze Heiland na zijn opstanding op dit halfrond is verschenen; (…) dat er apostelen, profeten, herders, leraars en evangelisten waren; dezelfde orde, hetzelfde priesterschap, dezelfde verordeningen, gaven, machten en zegeningen die ook op het oostelijk halfrond ontvangen waren.’ (Joseph Smith, History of the Church, deel 4, p. 538.)
‘Hoewel de Nephitische twaalf steeds als discipelen worden aangeduid, is het wel zo dat ze met goddelijk gezag waren bekleed om onder hun eigen volk bijzondere getuigen van Christus te zijn. Daarom waren zij feitelijk apostelen voor het Nephitische volk.’ (Joseph Fielding Smith, Doctrines of Salvation, deel 3, p. 158; zie ook Mormon 9:18.)
Moroni 2–5. Het belang van verordeningen in de Kerk van Jezus Christus
-
President Boyd K. Packer, president van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft uitgelegd waarom verordeningen zo belangrijk zijn: ‘Verordeningen en verbonden worden onze geloofsbrieven voor toelating in zijn tegenwoordigheid. Daarnaar streven is een levenslange zoektocht; zich er vervolgens aan houden is de uitdaging van het sterfelijk leven.’ (Ensign, mei 1987, p. 24.)
President Packer heeft ook gezegd: ‘Goed gedrag zonder de verordeningen van het evangelie verlost en verhoogt het mensdom niet; de verbonden en verordeningen zijn essentieel.’ (Ensign, november 1985, p. 82.)
-
Ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft de relatie beschreven tussen onze Vader in de hemel, ons gezin en de verordeningen waaraan we deelnemen: ‘De ultieme prioriteiten van heiligen der laatste dagen zijn tweeledig. Ten eerste proberen we onze relatie met God, de eeuwige Vader, en zijn Zoon, Jezus Christus, te begrijpen en ervoor te zorgen dat die relatie veilig gesteld wordt door de verlossende verordeningen te ontvangen en ons aan onze verbonden te houden. Ten tweede proberen we de relatie met onze familieleden te begrijpen en ervoor te zorgen dat die relaties veilig gesteld worden, door de verordeningen (…) en door het naleven van de verbonden die wij sluiten. (…) Als deze relaties zijn zeker gesteld op de manier die ik heb uitgelegd, zullen we eeuwige zegeningen ontvangen die op geen enkele andere wijze zijn te verkrijgen. Deze eeuwige zegeningen kunnen door geen enkele combinatie van wetenschap, succes, bezit, hoogmoed, beroemdheid of macht worden verkregen!’ (Liahona, juli 2001, p. 102.)
Moroni 3:3. Geordend ‘tot priester’ of leraar
-
President Joseph Fielding Smith (1876–1972) heeft uitgelegd dat de Nephieten het Aäronisch priesterschap niet vóór het bezoek van de Heiland gebruikten; zie de toelichting bij Jakob 1:18 (pagina 119).
Moroni 3:4. Geordend ‘door de macht van de Heilige Geest’
-
De Heilige Geest speelt een belangrijke rol in alle priesterschapsverordeningen. De Heilige Geest kent ons hart en onze daden. Door de macht van de Heilige Geest worden alle verordeningen bekrachtigd (zie LV 132:7). De profeet Joseph Smith (1805–1844) heeft gesproken over de rol van de Heilige Geest bij het verrichten van verordeningen: ‘Wij geloven in de gave van de Heilige Geest die wij nu bezitten, net als in de tijd van de apostelen; wij geloven dat die [gave van de Heilige Geest] nodig is om het priesterschap in te stellen en te organiseren, dat niemand tot enig ambt in de bediening kan worden geroepen zonder die gave. Wij geloven ook in profetie, de gave van talen, visioenen, openbaringen, gaven en genezingen; en dat wij deze dingen alleen kunnen ervaren met de gave van de Heilige Geest.’ (History of the Church, deel 5, p. 27.)
Moroni 4–5. Het avondmaal
-
Ouderling David A. Bednar van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gesproken over het belang van deelname aan het avondmaal om onze verbonden indachtig te zijn: ‘Door de verordening van het avondmaal hernieuwen wij ons doopverbond en kunnen wij vergeving van onze zonden ontvangen en behouden (zie Mosiah 4:12, 26). Bovendien worden wij wekelijks herinnerd aan de belofte dat we zijn Geest altijd bij ons mogen hebben. En door onszelf rein en onbesmet van de wereld te bewaren, worden wij een uitverkoren vat, waarin de Geest des Heren altijd kan vertoeven.’ (Liahona, mei 2006, p. 31.)
Moroni 4:3. De naam van Jezus Christus op ons nemen
-
Ouderling Dallin H. Oaks heeft drie belangrijke betekenissen genoemd die we dienen te begrijpen als we de naam van de Heiland tijdens het avondmaal op ons nemen:
‘Als wij betuigen dat wij gewillig zijn de naam van Jezus Christus op ons te nemen, heeft dat meerdere betekenissen. Sommige van die betekenissen zijn duidelijk en vallen binnen het begripsvermogen van onze kinderen. Andere zijn alleen duidelijk voor wie de Schriften onderzocht hebben en de wonderen van het eeuwige leven hebben overpeinsd.
‘Door een van de duidelijke betekenissen wordt een belofte hernieuwd die we bij de doop hebben gedaan. Volgens de gewoonte in de Schriften laten dopelingen ‘aan de kerk (…) blijken dat zij zich waarlijk van al hun zonden hebben bekeerd, en gewillig zijn de naam van Jezus Christus op zich te nemen, met het vaste voornemen Hem tot het einde te dienen’ (LV 20:37; zie ook 2 Nephi 31:13; Moroni 6:3). Als we van het avondmaal nemen, hernieuwen we dit verbond en alle andere verbonden die we in de wateren van de doop hebben gesloten. (Zie Joseph Fielding Smith, Doctrines of Salvation, samengesteld door Bruce R. McConkie, 3 delen [Salt Lake City: Bookcraft, 1954–1956], deel 2, pp. 341, 346.)
‘Als tweede duidelijke betekenis nemen we de naam van onze Heiland op ons wanneer we lid worden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Volgens zijn gebod draagt deze kerk zijn naam. (Zie LV 115:4; 3 Nephi 27:7–8.) Ieder lid, jong en oud, is een van de “huisgenoten Gods” (Efeziërs 2:19). Als oprechte gelovigen in Christus, als christenen, hebben we zijn naam met blijdschap op ons genomen. (Zie Alma 46:15.) Koning Benjamin leerde zijn volk: “Wegens het verbond dat gij hebt gesloten, zult gij de kinderen van Christus worden genoemd, zijn zonen en zijn dochters; want zie, heden heeft Hij u geestelijk verwekt” (Mosiah 5:7; zie ook Alma 5:14; 36:23–26).
‘Ook nemen we de naam van Jezus Christus op ons wanneer we openlijk ons geloof in Hem verkondigen. We hebben allemaal vele kansen om ons geloof uit te dragen aan vrienden en buren, collega’s en kennissen. (…)
‘Een derde betekenis doet een beroep op het begrip van wie rijp genoeg zijn om te weten dat een volgeling van Christus verplicht is om Hem te dienen. (…) Als we betuigen dat wij gewillig zijn de naam van Jezus Christus op ons te nemen, geven we blijk van onze gewilligheid om het werk voor zijn koninkrijk te doen.
‘In deze drie relatief duidelijke betekenissen zien we dat we de naam van Christus op ons nemen wanneer we ons in zijn naam laten dopen, wanneer we tot zijn kerk behoren en ons geloof in Hem betuigen, en wanneer we het werk voor zijn koninkrijk doen.’ (Ensign, mei 1985, p. 80.)
Moroni 4:3; 5:2. ‘Hem altijd indachtig zijn’
-
President Henry B. Eyring van het Eerste Presidium heeft uitgelegd hoe snel we vergeten om de Heer indachtig te zijn en wat we kunnen doen om vaker aan Hem te denken:
‘Wie van u een zending hebben vervuld, zijn misschien (…) uw zendingsdagboek tegengekomen in een kast bij u thuis. Misschien hebt u erin gelezen en was u geschokt door de herinnering aan hoe hard u toen werkte, hoe vaak u aan de Heiland dacht en aan zijn offer voor u en de mensen die u probeerde te ontmoeten en te onderwijzen, en hoe vurig en vaak u bad. De schok kwam misschien door het besef hoezeer de zorgen van het leven u hebben weggenomen van waar u zich eens bevond, zo dicht bij altijd indachtig zijn en altijd bidden.
‘Mijn boodschap is een smeekbede, een waarschuwing en een belofte: ik smeek u om vastberaden de eenvoudige dingen te doen waardoor u geestelijke vooruitgang maakt.
‘Begin met Hem indachtig te zijn. Dan zult u denken aan wat u weet en waar u van houdt. De Heiland heeft ons de Schriften gegeven, en de profeten hebben er een prijs voor betaald waar wij geen idee van hebben, opdat wij Hem mochten leren kennen. Verdiep u erin. Besluit nu om meer te lezen en aandachtiger te lezen dan ooit tevoren.’ (‘Always’, Ensign, oktober 1999, pp. 9–10.)
Moroni 6:2. ‘Een gebroken hart en een verslagen geest’
-
Wat houdt het in om ‘een gebroken hart en een verslagen geest’ te hebben? President Ezra Taft Benson (1899–1994) heeft gezegd dat dit hetzelfde is als goddelijk berouw of droefheid naar Gods wil, ‘een diep besef dat we onze Vader en onze God door onze daden gekrenkt hebben. Het is het scherpe en duidelijke besef dat de Heiland, Hij die geen zonde heeft begaan, de grootste van allen, door ons gedrag folterende pijn en lijden heeft ondergaan. Mede door onze zonden heeft Hij uit iedere porie gebloed. Dat is de echte mentale en geestelijke zielensmart, die in de Schriften “een gebroken hart en een verslagen geest” wordt genoemd. (Zie 3 Nephi 9:20; Moroni 6:2; LV 20:37; 59:8; Psalmen 34:18; 51:17; Jesaja 57:15.) Die instelling is een absolute vereiste voor oprechte bekering.’ (‘A Mighty Change of Heart,’ Ensign, oktober 1989, p. 4.)
Ouderling Bruce D. Porter van de Zeventig heeft de betekenis van ‘een gebroken hart en een verslagen geest’ nader omschreven:
‘Wanneer ons hart gebroken is, staan we volledig open voor de Geest van God en erkennen we dat we van Hem afhankelijk zijn voor alles wat we hebben en alles wat we zijn. Het noodzakelijke offer is de offerande van hoogmoed in al haar vormen. De gebrokene van hart kan, als zachte klei in de handen van een bekwame pottenbakker, in de handen van de Meester geboetseerd en gevormd worden. (…)
‘(…) Wie een gebroken hart en een verslagen geest hebben, zijn bereid om alles te doen wat God vraagt zonder weerstand te bieden of wrok te koesteren. Niet langer doen we het op onze manier, maar we leren het op Gods manier te doen. (…)
‘Er is echter nog een dimensie van een gebroken hart, namelijk onze diepe dankbaarheid voor Christus’ lijden voor ons persoonlijk. (…) Wanneer wij de Heiland en zijn lijden indachtig zijn, zal ook ons hart breken uit dankbaarheid voor de Gezalfde.
Wanneer we alles wat we hebben en alles wat we zijn aan Hem offeren, zal de Heer ons hart met vreugde vullen. Hij zal de “gebrokenen van hart” verbinden (Jesaja 61:1) en ons leven opluisteren met de liefde Gods’. (Liahona, november 2007, p. 32.)
Moroni 6:3. ‘Vastbesloten (…) te dienen’
-
President Thomas S. Monson heeft de houding besproken die we allemaal moeten hebben als we ons hebben laten dopen en geroepen worden om in de kerk te dienen: ‘Hoewel de verhoging een persoonlijke kwestie is, en men niet groepsgewijs het heil ontvangt, maar individueel, kan niemand in het luchtledige leven. Het lidmaatschap in de kerk vraagt om een vastberadenheid om anderen te dienen. Een verantwoordelijke positie is misschien niet van algemeen erkend belang, en de beloning is misschien ook niet algemeen bekend. Maar om aanvaardbaar te zijn voor de Heiland moet dienstbaarheid uit een bereidwillige geest en een toegewijd hart voortkomen en door bereidwillige handen worden verricht.’ (Zie De Ster, juli 1994, p. 62.)
Moroni 6:4. ‘Gevoed worden door het goede woord Gods’
-
‘Inwerken op’ wil zeggen beïnvloeden. In Moroni 6:4 heeft die uitdrukking betrekking op de werking van de Geest op een bekeerling, die daardoor verandert. Het zoenoffer van Christus maakt de vergeving van onze zonden mogelijk, maar de reinigende macht van de Heilige Geest — de doop met vuur — zuivert ons pas echt en neemt onze zonden weg (zie 2 Nephi 31:17; Alma 13:12; 3 Nephi 27:20). Door de werkingen van de Heilige Geest boren wij tevens de activerende kracht van de verzoening aan, zodat we getrouwe heiligen der laatste dagen kunnen worden.
-
President Gordon B. Hinckley (1910–2008) heeft aan de hand van een persoonlijke ervaring aangegeven hoe belangrijk het is dat we nieuwe bekeerlingen onder onze hoede nemen:
‘Iedere bekeerling moet “gevoed worden door het goede woord Gods” (Moroni 6:4). Het is absoluut noodzakelijk dat hij of zij wordt opgenomen in een priesterschapsquorum of de zustershulpvereniging, de jongevrouwen, de jongemannen, de zondagsschool of het jeugdwerk. Hij of zij moet worden aangemoedigd naar de avondmaalsdienst te gaan om van het avondmaal te nemen, om de doopverbonden te hernieuwen.
‘Niet zo lang geleden luisterde ik naar een man en een vrouw die in mijn wijk een toespraak hielden. Deze man had veel functies in de kerk gehad, waaronder die van bisschop. Hun meest recente taak was de begeleiding van een alleenstaande moeder en haar kinderen. Hij vertelde dat het de heerlijkste ervaring was van alles wat hij in de kerk gedaan had.
‘Die jonge vrouw zat vol vragen. Ze zat vol angsten en zorgen. Ze wilde geen fouten maken, niets zeggen wat ongepast was en haar in verlegenheid zou brengen of anderen aan het lachen zou maken. Geduldig brachten die man en zijn vrouw het gezin naar de kerk, zaten naast ze, plaatsten als het ware een scherm om ze heen ter bescherming tegen alles wat hen in verlegenheid kon brengen. Eén avond per week waren ze bij hen thuis om ze verder in het evangelie te onderwijzen en hun vele vragen te beantwoorden. Zij gaven dat gezinnetje leiding zoals een herder zijn schapen leidt. Uiteindelijk moest het gezin door omstandigheden naar een andere stad verhuizen. “Maar”, zei hij, “we corresponderen nog steeds met die vrouw. We waarderen haar zeer. Ze staat nu stevig in de kerk en we maken ons over haar geen zorgen. Het was een vreugde om met haar te werken.”
‘Ik ben ervan overtuigd dat we maar heel weinig nieuwe leden van de kerk verliezen als we beter voor ze zorgen.’ (Zie ‘Zoek de lammeren, hoed de schapen’, De Ster, juli 1999, p. 123.)
-
Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gesproken over de universele verantwoordelijkheid om onze medeleden ‘op het rechte pad’ te houden: ‘Inspirerend onderwijs thuis en in de kerk is een essentieel aspect van gevoed worden met het goede woord Gods. (…) De mogelijkheid om die roeping groot te maken bestaat zeker overal. Er is altijd behoefte aan. Vaders, moeders, broers, zussen, vrienden, zendelingen, huisonderwijzers en huisbezoeksters, priesterschapsleiders en leidinggevenden van hulporganisaties, leerkrachten — allemaal zijn ze, op hun manier, “van God gekomen” voor onze vorming en redding. In deze kerk is het bijna onmogelijk om iemand te vinden die niet op de een of ander manier leiding geeft aan zijn of haar medeleden van de kudde.’ (Zie De Ster, juli 1998, p. 29.)
Moroni 6:4. ‘De bron en voleinder (…) van hun geloof’
-
In onze gevallen staat moeten we opzien naar de Heiland om ons geloof te verkrijgen en te ontwikkelen. Het vierde geloofsartikel leert ons dan ook dat ‘geloof in de Heer Jezus Christus’ het eerste beginsel van het evangelie is.
Het woord voleinder duidt op verschillende aspecten van de rol die de Heiland bij de ontwikkeling van ons geloof speelt. Ten eerste zal Hij voleindigen of volbrengen waar Hij aan begint. Wij kunnen volledig op de Heer vertrouwen dat Hij zijn taak zal vervullen terwijl wij ernaar streven meer op Hem te gaan lijken. Ten tweede zal Hij onze volmaaktheid bewerkstelligen als wij ons best doen en onze verbonden nakomen. Door zijn genade is volmaaktheid voor ons weggelegd, het ultieme doel van onze geloofsreis. Voleindigen draagt ook de betekenis van afronden of afwerken tot de beoogde kwaliteit in zich. Als we ons als zijn zonen en dochters in geloof tot de Heer wenden, zal Hij ons helpen ons beste zelf te verwezenlijken.
-
President Henry B. Eyring heeft de centrale rol van de Heiland in onze verlossing besproken. Hij voegde zijn getuigenis aan dat van Moroni toe dat Jezus ‘“de bron en voleinder [is] van hun geloof” [Moroni 6:4]. De Heiland heeft het mogelijk gemaakt dat we ons kunnen zuiveren dankzij zijn verzoening en onze gehoorzaamheid aan zijn geboden. En het is de Heiland die hen voedt die met geloof de wateren van de doop betreden en de gave van de Heilige Geest ontvangen. Als zij Hem altijd indachtig zijn en als zij als een kind gehoorzaam blijven, zal Hij zorgen dat ze zijn Geest altijd bij zich hebben.’ (Zie De Ster, januari 1998, p. 87.)
Moroni 6:5. Dikwijls tezamen komen
-
Ouderling Joseph B. Wirthlin (1917–2008) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft ons herinnerd aan de saamhorigheid in de wereldwijde kerk. Hij heeft gewezen op de offers die kerkleden brengen voor de belangrijke opdracht om dikwijls tezamen te komen:
‘Een van de vele voordelen van het lidmaatschap in de kerk is de omgang met de heiligen. Tijdens mijn roeping in Europa hielden we gedenkwaardige ringconferenties voor de Amerikaanse militairen in Duitsland. Veel van onze goede broeders en zuster legden grote afstanden af om de bijeenkomsten bij te wonen. Sommigen kwamen de avond ervoor al en sliepen dan op de vloer van de recreatiezaal. Ongeacht het offer dat ze brachten, voegden ze zich opgewekt bij de andere heiligen der laatste dagen en keken ze uit naar de kans om door de kerkleiders geïnstrueerd en opgebouwd te worden. Als we samenkomen, zijn we “geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods’ [Efeziërs 2:19].
‘Wij hebben het gebod en het voorrecht gekregen om “dikwijls tezamen [te komen] om te vasten en te bidden en met elkaar te spreken over het welzijn van [onze] ziel” [Moroni 6:5]. In algemene conferenties en andere bijeenkomsten van de kerk over de hele wereld zoeken we elkaars gezelschap — het goede gezelschap van broeders en zusters in het evangelie en de troostrijke en heerlijke verbinding met de Geest van God. In onze diensten vervult de aanwezigheid van die Geest ons hart met liefde voor God en voor onze medeheiligen.’ (Zie De Ster, januari 1998, p. 33.)
Moroni 6:7. Er diende ‘geen ongerechtigheid onder hen’ te zijn
-
Koning Benjamin legde uit dat iemands naam alleen wegens overtreding wordt uitgewist (zie Mosiah 1:12). Alma waarschuwde: ‘De namen der goddelozen zullen niet worden vermengd met de namen van mijn volk’ (Alma 5:57). Er komt een tijd dat eenieder die ernstige ongerechtigheden begaat zich moet bekeren, anders is die persoon het niet waardig om in de tegenwoordigheid van de Heer te verblijven of tot het koninkrijk te behoren. Onboetvaardige leden kunnen hun lidmaatschap verliezen door een kerkelijke disciplinaire maatregel. (Zie de toelichting bij Mosiah 26:32–36 op pagina 169 voor meer informatie over de soorten zonden waarvoor kerkelijke discipline is vereist.)
Moroni 6:9. ‘Naar de werkingen van de Geest’
-
Ouderling David B. Haight (1906–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd hoe belangrijk het is om de Geest in onze bijeenkomsten uit te nodigen:
‘De grote tragedie van de Nephitische neergang die Mormon in het Mormon Boek van Mormon optekende, was het verlies van de Heilige Geest en de gaven van de Geest. Door wijsheid en inspiratie noteerde Moroni in zijn eindverslag de instructies van zijn vader, Mormon, aangaande de verordeningen, het avondmaal en de gebruiken van de kerk. Let op zijn getuigenis over hun bijeenkomsten:
‘“Hun bijeenkomsten werden door de kerk geleid naar de werkingen van de Geest en door de macht van de Heilige Geest; want zoals de macht van de Heilige Geest hen leidde — zij het om te prediken of aan te sporen of te bidden of te smeken of te zingen — zo werd het gedaan.” (Moroni 6:9.)
‘Dat is de geest die onze aanbidding en avondmaalsdiensten kan en zou moeten kenmerken.
‘Een zuster zei eens na afloop van zo’n geestelijke dienst tegen mij: “Ik kan me niet alles meer herinneren wat er is gezegd, maar ik weet wel hoe we ons voelden toen we de slotlofzang zongen en ons hoofd in gebed bogen.”’ (‘Remembering the Savior’s Atonement’, Ensign, april 1988, p. 13.)
Stof tot nadenken
-
Hoe vaak denkt u aan de verbonden die u met God hebt gesloten? Aan welke verbonden denkt u het vaakst? Waarom moet u al uw verbonden vaak indachtig zijn?
-
Waarom denkt u dat ons is geboden om dikwijls tezamen komen in de kerk? Welke zegeningen krijgen u en anderen door dikwijls bijeen te komen?
-
Waarom is het belangrijk dat we onze bijeenkomsten leiden naar de werkingen van de Geest?
Voorgestelde opdrachten
-
Lees de avondmaalsgebeden voor het brood en daarna voor het water (zie Moroni 4–5). Betrek de gebeden op uzelf door de persoonlijke voornaamwoorden ik en mij te lezen in plaats van wij, zij en hun. Overdenk hoe dit de betekenis van de avondmaalsgebeden voor u verandert.
-
Overweeg hoe vaak Moroni ons in dit tekstblok aanspoort om de naam van Jezus Christus op ons te nemen en Hem indachtig te zijn. Schrijf in uw dagboek enkele manieren waarop u dichter bij uw Heiland kunt leven.