Hoofdstuk 19
Mosiah 4–8
Inleiding
De Nephieten die naar koning Benjamin luisterden, erkenden de noodzaak voor de verlossende kracht van de verzoening. Bijgevolg baden zij om vergeving, ontvingen zij gemoedsrust en namen zij de naam van Jezus Christus op zich. Net als die Nephieten kunnen wij ook een verandering van hart ondergaan en zo leven dat wij ons ‘altijd zul[len] verblijden en met de liefde Gods vervuld zul[len] zijn, en altijd vergeving van [onze] zonden zul[len] behouden.’ Koning Benjamin leert ons in zijn toespraak dat we ‘toenemen in de kennis der heerlijkheid van Hem die [ons] heeft geschapen’ (Mosiah 4:12) door geloof, bekering en het sluiten en nakomen van verbonden.
Toelichting
Mosiah 4:1–2, 5, 11. ‘Minder dan het stof der aarde’
-
Het volk van Benjamin beschouwde zichzelf ‘nog minder dan het stof der aarde’. Die uitdrukking wijst op het feit dat het stof der aarde gehoorzaam is aan de bevelen van God (zie Helaman 12:7–8), terwijl zij als Gods kinderen zijn geboden niet altijd hadden gehoorzaamd. Zij erkenden hun volledige afhankelijkheid van God — dat de mens in alle dingen op God moet vertrouwen: voor hun leven en adem, voor hun voedsel en de productie ervan, voor hun gezondheid en kracht, voor hun verlossing en het eeuwige leven. Zonder God en de verzoening is de mens, in wezenlijke zin, niets. Nederigheid komt door het besef dat we van de Heer afhankelijk zijn. De sleutel tot onze grootheid ligt in het besef van onze nietigheid zonder Christus en zijn verzoening. Jakob leert ons dat we zonder de verzoening nooit uit de dood zouden opstaan, en engelen van de duivel zouden worden (zie 2 Nephi 9:7–9).
Mosiah 4:2–3. Het ‘zoenbloed van Christus’ laten gelden
-
Het volk van koning Benjamin zag in dat er een hogere macht nodig was om hun zondige staat te overwinnen. Zij baden om barmhartigheid en vroegen onze hemelse Vader om ‘het zoenbloed van Christus [te laten] gelden’ (Mosiah 4:2), zodat zij vergeving van hun zonden konden ontvangen. President Boyd K. Packer, president van het Quorum der Twaalf Apostelen, heeft gezegd dat de verzoening onze fouten kan rechtzetten:
‘We maken allemaal fouten. Soms schaden we onszelf en anderen op een manier die we zelf niet meer kunnen herstellen. We breken soms iets dat we zelf niet kunnen repareren. Dan ligt het in onze aard om schuld, vernedering en pijn te voelen. En die kunnen we zelf niet wegnemen. Dan kan de genezende macht van de verzoening ons helpen. (…)
‘Als Christus geen verzoening tot stand had gebracht, zouden de straffen voor onze zonden bij elkaar opgeteld worden. Dan zou het leven hopeloos zijn. Maar Hij bracht zijn offer gewillig, zodat wij verlost konden worden. (…)
‘Wij kunnen zelfs “vergeving van [onze] zonden (…) behouden” [Mosiah 4:12]. De doop door onderdompeling wordt verricht ter vergeving van onze zonden. Dat verbond kan wekelijks hernieuwd worden door deel te nemen aan het avondmaal [zie LV 27:2].
‘De verzoening heeft praktische, persoonlijke, alledaagse waarde, die in het dagelijks leven moet worden toegepast. De verzoening kan al door een eenvoudig gebed geactiveerd worden. Daarna bent u niet verlost van problemen of fouten, maar de gewetenswroeging kan door bekering worden uitgewist, waarna u gemoedsrust zult vinden.’ (Liahona, juli 2001, pp. 26–27.)
Mosiah 4:3. ‘Gemoedsrust’
-
Ouderling Richard G. Scott van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft getuigd dat gemoedsrust of gewetensrust komt door oprechte bekering en een rechtschapen levenswandel:
God wil dat al zijn kinderen de buitengewone zegen van gewetensrust ontvangen [zie Mosiah 4:2–3]. Als we een gerust geweten hebben, zijn we vrij van angst, verdriet, schuld, schaamte en zelfveroordeling. Het verschaft de basis voor geluk. (…)
‘(…) U kunt opnieuw gewetensrust ontvangen als u zich bekeert van de overtredingen die uw innerlijke onrust veroorzaken. (…)
‘Als we door zonde of overtreding een wet overtreden, veroorzaakt ons gekwetste geweten onrust in ons hart en verstand. Omdat Hij wist dat al zijn geestkinderen, behalve zijn Eniggeboren Zoon, Jezus Christus, opzettelijk of onopzettelijk zijn wetten zouden overtreden, heeft onze hemelse Vader een manier bedacht om de gevolgen daarvan te corrigeren. Of de overtreding nu groot of klein is, de oplossing is hetzelfde: volledige bekering door geloof in Jezus Christus en zijn verzoening, en gehoorzaamheid aan zijn geboden.’ (Liahona, november 2004, pp. 15–16.)
-
President Boyd K. Packer heeft degenen die gemoedsrust zoeken door bekering aangespoord om daarin te volharden totdat ze vergeving ontvangen:
‘Het evangelie leert ons dat wij door bekering verlichting van kwelling en schuld kunnen verkrijgen. Behalve voor de weinigen die overlopen naar de zonen des verderfs nadat zij een volheid hebben gekend, is er geen gewoonte, geen verslaving, geen opstandigheid, geen overtreding en geen wandaad uitgesloten van de belofte van volledige vergiffenis. (…)
‘Die grootse morgen van vergiffenis zal niet ineens aanbreken. Geef het niet op als u in het begin faalt. Vaak is het moeilijkste deel van bekering uzelf vergiffenis schenken. Ontmoediging maakt deel uit van de test. Geef de moed niet op. Die stralende morgen zal aanbreken.
‘Dan zal “de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat” u wederom ten deel vallen. [Filippenzen 4:7.] Dan zult u, net als Hij, niet meer aan uw zonden denken. Hoe zult u dat weten? U zult het weten! [Zie Mosiah 4:1–3].’ (Zie De Ster, januari 1996, pp. 17–18.)
Mosiah 4:4–8. Kennis verkrijgen van de verzoening
-
President James E. Faust (1920–2007) van het Eerste Presidium heeft getuigd van de noodzaak dat iedere heilige der laatste dagen de verzoening bestudeert en aanvaardt:
‘Beminde broeders, zusters en vrienden, op deze ochtend sta ik deemoedig voor u, omdat ik wil spreken over de belangrijkste gebeurtenis in de hele geschiedenis. Die uitzonderlijke gebeurtenis was de onvergelijkelijke verzoening van onze Heer en Heiland, Jezus de Christus. Het was het belangrijkste dat ooit heeft plaatsgehad, en toch is het heel moeilijk te begrijpen.
‘De reden waarom ik alles over de verzoening wil weten, is voor een deel zelfzuchtig: ons heil hangt af van ons geloof in de verzoening en de aanvaarding ervan [zie Mosiah 4:6–7]. Die aanvaarding vereist een constante inspanning om haar beter te begrijpen. Door de verzoening maken we vooruitgang in het sterfelijk leven doordat we de mogelijkheid krijgen volmaakt te worden [zie Moroni 10:32]. We hebben allemaal gezondigd en we moeten ons bekeren om ons deel van de schuld te betalen. Als we ons oprecht bekeren, wordt de rest van die schuld betaald door de schitterende verzoening van de Heiland [zie 2 Nephi 25:23].’ (Liahona, januari 2002, p. 19.)
Mosiah 4:12. ‘Vergeving van uw zonden (…) behouden’
-
Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft de raad gegeven ons vaak en met regelmaat te bekeren om vergeving van onze zonden te behouden: ‘Koning Benjamin beklemtoonde in zijn toespraak hoe we vergeving van onze zonden kunnen behouden (zie Mosiah 4:26). Daar staan we in de kerk niet genoeg bij stil. We moeten er veel vaker aan denken. Ons behoud hangt duidelijk samen met de regelmaat van onze bekering. In de kerk maken we ons terecht zorgen over het behouden van nieuwe leden, maar het behouden van onze vergeving is net zo zorgwekkend, zo niet meer.’ (‘King Benjamin’s Sermon: A Manual for Discipleship’, in John W. Welch en Stephen D. Ricks, red., King Benjamin’s Speech: ‘That Ye May Learn Wisdom’ [1998], p. 16.)
Mosiah 4:14–15. Rechtschapen kinderen grootbrengen
-
Koning Benjamin onderwees in het belang van het gezin en het belang van rechtschapen ouderschap. Hedendaagse profeten getuigen eveneens dat de Heer zijn getrouwe volgelingen gebiedt hun kinderen in rechtschapenheid groot te brengen en ze evangeliebeginselen bij te brengen: ‘Ouders hebben de heilige plicht om hun kinderen in liefde en rechtschapenheid op te voeden, te voorzien in hun stoffelijke en geestelijke behoeften, ze te leren dat ze elkaar moeten liefhebben en helpen, [en] de geboden van God moeten naleven.’ (‘Het gezin: een proclamatie aan de wereld’, zie De Ster, januari 1996, p. 93.)
-
Als een hedendaagse getuige van de verantwoordelijkheid van ouders om hun kinderen te onderwijzen, heeft ouderling Russell M. Nelson van het Quorum der Twaalf Apostelen diverse schriftteksten genoemd die ouders inzicht geven in hun taak: ‘In de Schriften krijgen ouders de aanwijzing om hun kinderen geloof in Jezus Christus, bekering, doop en de gave van de Heilige Geest te leren [zie Moroni 8:10]. Ouders dienen te onderwijzen in het heilsplan [zie Mozes 6:58–62] en het belang van een levenswijze die in overeenstemming is met de geboden van God [zie Leviticus 10:11; Deuteronomium 6:7; Mosiah 4:14]. Anders zullen hun kinderen lijden onder hun onwetendheid omtrent Gods verlossende en vrijmakende wet [zie 2 Nephi 2:26]. Ouders dienen tevens een voorbeeld te geven in het toewijden van hun leven — door hun tijd, talenten, tiende en middelen [zie Mosiah 4:21–26; 18:27; Alma 1:27] toe te wijden aan de vestiging van de kerk en Gods koninkrijk op aarde [zie BJS, Matteüs 6:38]. Door zo’n levenswijze zijn ouders hun nageslacht letterlijk tot zegen.’ (Liahona, januari 2002, p. 82.)
Mosiah 4:16–25. Geven aan de armen
-
Koning Benjamin herinnerde ons eraan dat wij allen bedelaars zijn voor God en dat we barmhartigheid moeten tonen aan anderen als we zelf barmhartigheid verwachten. President Gordon B. Hinckley (1910–2008) heeft ons ook aangespoord om anderen met ontferming te bejegenen:
‘Laten wij barmhartiger zijn. Laat we eigenwaan, hoogmoed en egoïsme uit ons leven bannen. Laten we medelevender en zachtaardiger zijn, verdraagzamer en geduldiger, en meer respect voor elkaar tonen. Dan zal ons voorbeeld anderen ertoe aanzetten barmhartiger te zijn, en kunnen wij ons meer op Gods barmhartigheid beroepen. Hij zal zijn liefde dan ruimschoots aan ons tonen.
‘“Want zie, zijn wij niet allen bedelaars? (…)” [Mosiah 4:19].
‘Dat zei koning Benjamin. Ik voeg daaraan toe dat de macht van de Meester onfeilbaar is en dat zijn woord vaststaat. Hij doet zijn belofte aan de barmhartigen gestand. “Zalig de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid geschieden” (Matteüs 5:7).
‘Ik ben ervan overtuigd dat er voor ieder van ons een tijd zal komen, hetzij door ziekte of zwakheid, door armoede of problemen, door verdrukkingen door mens of natuur, dat we naar barmhartigheid zullen verlangen. En als we anderen barmhartigheid betoond hebben, zullen we die zelf ook ontvangen.’ (Zie De Ster, juli 1990, p. 62.)
Mosiah 4:27. ‘Het is niet nodig dat iemand harder loopt dan hij kracht heeft’
-
Ouderling Neal A. Maxwell heeft erop gewezen dat onze tijd en energie beperkt zijn, zodat we ons op het belangrijkste moeten richten:
‘Als we harder lopen dan onze kracht toelaat, worden we ondoelmatig en moe. (…)
‘In mijn kantoor hangt een wijze en nuttige uitspraak van Anne Morrow Lindbergh aan de muur waarin een levensles schuilt. Ze schreef: “Ik kan onmogelijk voldoen aan de eisen van alle mensen naar wie mijn hart uitgaat.” Dat advies gaat voor ons allen op, niet als excuus om onze plichten te verzaken, maar als wijze raad inzake ons tempo en de behoefte aan kwaliteit in relaties.’ (Deposition of a Disciple [1976], p. 58.)
Mosiah 5:2. ‘Een grote verandering in ons’
-
Ouderling Robert D. Hales van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft het proces verklaard waardoor we die verandering in ons hart ondergaan: ‘Als we eenmaal een getuigenis van de Geest hebben ontvangen, wordt ons getuigenis versterkt door studie, gebed en naleving van het evangelie. Door ons groeiende getuigenis krijgen we meer geloof in Jezus Christus en zijn plan van geluk. Dan worden we ertoe aangezet om ons te bekeren en de geboden te onderhouden, wat, na een grote innerlijke verandering, tot verdere bekering leidt. En door onze bekering krijgen we vergeving, genezing, vreugde en het verlangen om anderen over ons getuigenis te vertellen.’ (Liahona, november 2003, p. 30.)
Mosiah 5:7–8. Kinderen van Christus worden
-
President Joseph Fielding Smith (1876–1972) heeft uitgelegd in welk opzicht we Jezus Christus als onze Vader kunnen beschouwen:
‘Als wij over Jezus Christus als onze Vader spreken, is dat geen vergissing. Hij heeft ons immers geestelijk verwekt. Dat lijdt geen twijfel — Hij verenigt geest en lichaam en door Hem wordt ieder levend wezen de opstanding deelachtig. We vergissen ons niet als we de Heiland onze God, onze Vader, en tevens de Zoon van God noemen, omdat Hij alle gezag heeft ontvangen. Jezus heeft verklaard dat de Vader Hem alle gezag heeft verleend, zodat Hij voor ons dus een Vader is geworden. Bovendien heeft Hij ons geestelijk verwekt door de opstanding. (…)
‘(…) Wij zijn zijn zoons en dochters. Hij is voor ons een Vader omdat Hij ons de Zijne heeft gemaakt en van de dood heeft verlost, waarbij onze geest en ons lichaam worden herenigd. Een vader is immers iemand die leven geeft?’ (‘The Fatherhood of Christ’ [ongepubliceerde toespraak tot CES-personeel, Brigham Young University, 17 juli 1962], pp. 5–6.)
Mosiah 5:8–10. Zijn naam op ons nemen
-
Ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd wat de naam van Jezus Christus op ons nemen betekent:
‘We zien dat we de naam van Christus op ons nemen wanneer we ons in zijn naam laten dopen, wanneer we tot zijn kerk behoren en ons geloof in Hem betuigen, en wanneer we het werk voor zijn koninkrijk doen.
‘Er zijn ook nog andere betekenissen, diepere betekenissen, die de rijpere leden van de kerk behoren te begrijpen en te overpeinzen wanneer zij van het avondmaal nemen.
‘Het is opmerkelijk dat, wanneer we van het avondmaal nemen, we niet betuigen dat we de naam van Jezus Christus op ons nemen. We betuigen dat we gewillig zijn dat te doen. (Zie LV 20:77.) Het feit dat we alleen gewilligheid betuigen, impliceert dat er nog iets moet gebeuren voordat we die heilige naam daadwerkelijk in de belangrijkste zin op ons nemen. (…)
‘Gewilligheid om de naam van Jezus Christus op ons te nemen, betekent dus gewilligheid om het gezag van Jezus Christus op ons te nemen. Wij betuigen door onze deelname aan het avondmaal in die zin dat wij gewillig zijn om deel te nemen aan de heilige tempelverordeningen en om de hoogste zegeningen te ontvangen die beschikbaar zijn door de naam en het gezag van de Heiland, wanneer Hij besluit ons die te verlenen.
‘(…) Onze gewilligheid om de naam van Jezus Christus op ons te nemen, bevestigt onze belofte al het mogelijke te doen om gerekend te worden onder hen die Hij zal kiezen om aan zijn rechterhand te staan en om ten laatsten dage bij zijn naam genoemd te worden. In dat heilige verband leggen wij met het betuigen van onze gewilligheid om de naam van Jezus Christus op ons te nemen onze verklaring tot kandidatuur voor verhoging in het celestiale koninkrijk af. Verhoging is het eeuwige leven, “de grootste van alle gaven Gods” (LV 14:7).’ (Ensign, mei 1985, pp. 80–81, 83.)
Mosiah 5:12. De stem kennen
-
De stem van de Heer leren kennen en volgen, is essentieel voor onze geestelijke vooruitgang. Ouderling M. Russell Ballard van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd dat God van ons verwacht dat wij zijn stem horen en kennen in dit leven: ‘Als mijn bediening erop zit, gaat het in de ogen van Heer niet zozeer om de toespraken die ik heb gehouden, maar of ik zijn stem heb gehoord en op zijn influisteringen heb gereageerd.’ (‘Respond to the Prompting of the Spirit’ [een avond met ouderling M. Russell Ballard, 8 januari 1988], p. 4, www.ldsces.org.)
Mosiah 6:4–7. Koning Mosiah
-
Koning Benjamin heeft zijn zoon naar zijn vader vernoemd. Koning Benjamins vader kunnen we dus Mosiah1 noemen, en Koning Benjamins zoon Mosiah2. Mosiah1 was degene aan wie de Heer vanwege de goddeloosheid van de Nephieten opdracht gaf het land Nephi te verlaten en de wildernis in te trekken met de mensen die hem wilden volgen (zie Omni 1:12). Het boek Mosiah is echter naar Mosiah2 genoemd; hij hield de kronieken bij.
Mosiah 7:1–14; 8:7–21. Reizen van de Nephieten
-
De historische context van Mosiah 7–8 wordt duidelijk in Omni 1:27–30 en de inleidende samenvattingen boven de hoofdstukken Mosiah 7–8. Daarin komen de leiders van het volk in het land Zarahemla (Mosiah1, koning Benjamin en Mosiah2) en de koningen in het land Lehi-Nephi (Zeniff, Noach en Limhi) ter sprake. Ook de reizen van diverse groepen mensen tussen de stad Zarahemla en het gezelschap van Zeniff in het land Lehi-Nephi worden vermeld. Op de kaart ziet u een overzicht van die reizen.
Mosiah 8:13. Uitleggers
-
President Joseph Fielding Smith heeft het volgende historische overzicht van de ‘uitleggers’ in het Boek van Mormon gegeven:
‘Koning Mosiah bezat “(…) twee stenen die in de twee randen van een boog waren vastgezet” [Mosiah 28:13], door de Nephieten “uitleggers” genoemd, waarmee hij het verslag van de Jaredieten vertaalde [Mosiah 28:11–14]. Die voorwerpen zijn van generatie op generatie doorgegeven voor het uitleggen van talen. Over hoe Mosiah die “twee stenen”, of Urim en Tummim, had verkregen, vermeldt het verslag alleen dat ze een “gave van God” waren [Mosiah 21:28]. Mosiah had deze “gave” of Urim en Tummim al voordat het volk van Limhi het verslag van Ether had gevonden. Mogelijk heeft Mosiah die verkregen toen hem de “grote steen” met graveersels erop werd gebracht, welke hij vertaalde door de “gave en macht Gods” [Omni 1:20–21]. Hij, of een andere profeet vóór hem, kan ze ook net als de broeder van Jared ontvangen hebben — van de Heer Zelf.
‘Dat de Urim en Tummim, of de twee stenen, die de broeder van Jared ontving, dezelfde waren als die Mosiah bezat, blijkt uit de volgende verklaringen in het Boek van Mormon:
‘De broeder van Jared werd geboden de dingen die hij in het visioen had gezien op te schrijven en te verzegelen toen Christus aan Hem verscheen, opdat zijn volk ze niet zou kunnen lezen. Dat visioen werd in een taal opgeschreven die de Heer verward had, omdat het pas na de opstanding van Christus onder de mensen zou uitgaan. De Urim en Tummim werden eveneens verzegeld met het doel ze pas als uitleggers voor die heilige verslagen van zijn visioen te gebruiken als de Heer die tijd gekomen achtte. Ten tijde van hun onthulling zouden ze met behulp van dezelfde Urim en Tummim vertaald worden [Ether 3:21–28]. (…)
‘Joseph Smith ontving de Urim en Tummim, met de ‘borstplaat’ en de platen van het Boek van Mormon, die door Moroni verborgen waren en in de laatste dagen tevoorschijn zouden komen als middel om de oude kronieken te vertalen — dezelfde Urim en Tummim die de broeder van Jared had ontvangen [LV 17:1].’ (Answers to Gospel Questions, samengesteld door Joseph Fielding Smith jr., 5 delen [1957–1966], deel 1, pp. 160–162.)
Mosiah 8:15. Een ziener is groter dan een profeet
-
President Howard W. Hunter (1907–1995) heeft de unieke rol van een ziener toegelicht en hoe een ziener dingen anders ziet dan anderen: ‘Een ziener is iemand die ziet. Dat betekent niet dat hij met zijn natuurlijke ogen ziet, maar met geestelijke ogen. De gave van het zienerschap is een bovennatuurlijke gave.’ (The Teachings of Howard W. Hunter, bewerkt door Clyde J. Williams [1997], p. 224.)
-
Ouderling John A. Widtsoe (1872–1952) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft een ziener nader omschreven als iemand die ‘de betekenis begrijpt van wat voor anderen onduidelijk is; daarom is hij iemand die eeuwige waarheden uitlegt en verduidelijkt. Hij ziet de toekomst vanuit het verleden en het heden. Dat doet hij door de macht van de Heer, die rechtstreeks door hem werkzaam is, of indirect met behulp van goddelijke werktuigen zoals de Urim en Tummim. Kortom, hij is iemand die ziet, die met open ogen in het licht van de Heer wandelt.’ (Evidences and Reconciliations, samengesteld door G. Homer Durham [1960], p. 258.)
Stof tot nadenken
-
Wat moet u doen om ‘vergeving van uw zonden [te] behouden’? (Mosiah 4:12; zie ook vss. 9–30.)
-
Wat moet u doen om een zoon of dochter van Jezus Christus te worden? (Mosiah 5:7; zie ook Mosiah 27:24–27; Ether 3:14).
Voorgestelde opdrachten
-
Lees Mosiah 4:5–13 goed door en let op enkele eigenschappen van God die koning Benjamin in zijn redevoering noemt.
-
In Mosiah 4:12–16 staan diverse aspecten van een evangeliegerichte levenswandel. Kies er twee uit die voor u het meest betekenen en stel een plan op om ze nog beter in uw leven toe te passen.