Hoofdstuk 27
Alma 17–22
Inleiding
Ammon en zijn metgezellen toonden hun liefde en hun begrip van de waarde van een ziel. Daarmee zijn zij een voorbeeld voor andere dienstknechten van de Heer, waar ook ter wereld. Uit hun ervaringen leert u hoe belangrijk persoonlijke voorbereiding, de kracht van een rechtschapen voorbeeld en een goede band met degenen die u dient, zijn. Daarnaast zagen Ammon en zijn broeders in dat de mensen die zij dienden er zelf sterke opvattingen op nahielden. Let op hoe zij evangeliewaarheden aangaande de Geest, hun liefde en hun getuigenis wisten over te brengen. Door hun voorbeeld na te volgen kunt u een krachtig instrument zijn in de handen van de Heer om anderen tot Christus te brengen.
Toelichting
Alma 17:2. Wie samen dienen, smeden een vriendschapsband
-
Wie in de wijngaard van de Heer arbeiden, ontwikkelen een liefdesband die voortkomt uit hun gezamenlijke inspanningen bij de ‘oogst’. Die band wordt versterkt door hun ervaringen op het gebied van geloof en getuigenis. Ouderling L. Tom Perry van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft een persoonlijk voorbeeld aangehaald van zijn ontmoeting met zijn eerste zendingscollega nadat ettelijke jaren verstreken waren:
‘Ik kreeg een aantal jaren geleden een telefoontje van mijn zoon Lee. Hij vertelde me dat mijn eerste zendingscollega bij hem was, en dat hij graag een paar minuten met me wilde doorbrengen. (…) Het was een bijzondere ervaring om samen te zijn nadat we elkaar zoveel jaren niet gezien hadden.
‘Als zendelingen hadden we een nieuw werkgebied geopend in een stad in Ohio. Vanwege die opdracht werd ons toegestaan om tien maanden lang samen te werken. Hij was mijn trainer, mijn eerste collega. (…) Het was moeilijk voor me om hem bij te houden, maar in ons werk groeiden we als collega’s naar elkaar toe.
‘En onze samenwerking kwam na die tien maanden nog niet tot een einde. De Tweede Wereldoorlog was in volle gang en toen ik terugkeerde naar huis had ik maar weinig tijd om me aan te passen voordat ik werd opgeroepen voor militaire dienst. Op mijn eerste zondag in het opleidingskamp voor mariniers woonde ik een dienst van de kerk bij. Ik zag de achterkant van een hoofd dat mij erg bekend voorkwam. Het was mijn eerste zendingscollega. We brachten het grootste deel van de volgende twee en een half jaar samen door.
‘Hoewel de omstandigheden erg anders voor ons waren in militaire dienst, probeerden we onze zendelingengewoonten aan te houden. We baden zo vaak mogelijk samen. Als de omstandigheden het toelieten, hadden we gezamenlijke schriftstudie. (…)
‘We waren allebei aangesteld als groepsleider en we hadden nogmaals de kans om samen in het heerlijke evangelie van onze Heer en Heiland te onderwijzen. We hadden meer succes in het leger dan tijdens onze voltijdzending. Waarom? Omdat we ervaren teruggekeerde zendelingen waren.
‘Mijn bezoek aan mijn eerste zendingscollega was de laatste kans die ik had om bij hem te zijn. Hij leed aan een ongeneeslijke ziekte en overleed enkele maanden later. Het was heerlijk om onze zending samen nog eens te beleven en elkaar te vertellen over ons leven na onze zending. We vertelden elkaar over ons werk als lid van bisschappen, hoge raden en ringpresidiums, en natuurlijk schepten we op over onze kinderen en kleinkinderen. Toen we van ons weerzien zaten te genieten, moest ik denken aan wat in Alma 17 staat.’ (Liahona, januari 2002, pp. 89–90.)
Alma 17:2. ‘Zij hadden de Schriften zorgvuldig onderzocht’
-
De zonen van Mosiah hadden de Schriften zorgvuldig onderzocht om zich terdege op hun zending voor te bereiden. Ook Hyrum Smith had van de Heer de raad gekregen om zich op zijn zending voor te bereiden door eerst te trachten zijn woord te verkrijgen (zie LV 11:21–22). De handleiding voor zendingswerk Predik mijn evangelie beklemtoont hoe belangrijk het is om de Heilige Geest te zoeken, een sterk verlangen te hebben om te leren en wat we leren in praktijk te brengen als kernaspecten van doeltreffende evangeliestudie:
‘Uw evangeliestudie is het doelmatigst als u door de Heilige Geest wordt onderricht. Begin uw evangeliestudie altijd met een gebed, waarin u om hulp van de Heilige Geest vraagt. Hij geeft u de kennis en overtuiging die uw leven tot zegen zijn en waardoor u anderen tot zegen kunt zijn. Uw geloof in Jezus Christus zal toenemen. U zult u willen bekeren en verbeteren.
‘Die manier van studeren bereidt u voor op uw werk, biedt troost, maakt problemen helder en geeft u de kracht om tot het einde toe te volharden. Een succesvolle evangeliestudie vereist drang en daden. “Want hij die ijverig zoekt, zal vinden; en de verborgenheden Gods zullen hun door de macht van de Heilige Geest worden ontvouwd, zowel in deze tijd als in tijden van weleer” (1 Nephi 10:19). Wanneer u net als Enos verlangt de woorden van het eeuwige leven te leren kennen, en u deze woorden ‘diep in [uw] hart’ laat doordringen (Enos 1:3), zal de Heilige Geest uw verstand en uw hart voor meer licht en begrip openen.
‘Evangeliestudie hangt nauw samen met het openbaringsproces (zie Jakob 4:8).’ ([2004], p. 18.)
-
Daarnaast staat in Predik mijn evangelie de aanbeveling om onder meer een studieverslag bij te houden om uw schriftstudie kracht bij te zetten. Door uw gedachten en indrukken tijdens uw studie van de Schriften op te schrijven, opent u nieuwe wegen om persoonlijke openbaring te ontvangen:
‘[U kunt] een studieverslag [bijhouden] om alles wat u leert te begrijpen, toe te lichten en te onthouden. Ouderling Richard G. Scott heeft gezegd: “Kennis die zorgvuldig wordt opgeschreven, is kennis die beschikbaar is in tijd van nood. Geestelijk gevoelige informatie moet op een heilige plek worden bewaard, zodat de Heer weet dat die belangrijk voor u is. Daarmee verhoogt u uw kansen om nog meer licht te ontvangen.” (Zie “Geestelijke kennis verwerven”, De Ster, januari 1994, p. 82.) Kijk uw studieverslag door om geestelijke ervaringen in herinnering te roepen, over nieuwe ideeën na te denken en te bepalen of u gegroeid bent.
‘Uw studieverslag kan een dagboek, een notitieblok of een multomap zijn. Noteer en orden uw gedachten en indrukken op een manier die bij uw leermethode past. Ontwikkel uw eigen systeem zodat u in de toekomst gemakkelijk belangrijke informatie kunt terugvinden. Gebruik het vaak om wat u geleerd hebt te herhalen, te bestuderen en toe te passen. Gebruik uw studieverslag om (…) notities te maken en indrukken te noteren’ (pagina X).
Alma 17:3. De voordelen van gebed en vasten
-
Ouderling M. Russell Ballard van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft de kracht van vasten en gebed in dienst van de Heer met het volgende verhaal geïllustreerd: ‘Enkele jaren geleden werd een getrouwe bekeerling, broeder George McLaughlin, geroepen als president van een kleine gemeente van twintig leden in Farmingdale (Maine). Hij was een bescheiden man, bestuurde in het dagelijks leven een melkwagen. Doordat hij vastte en vurig bad, liet de Geest hem weten wat hij en de leden van zijn gemeente moesten doen om de kerk in hun gebied te laten groeien. Met groot geloof, veel gebeden en een aanstekelijk voorbeeld leerde hij zijn leden hoe zij het evangelie konden uitdragen. Het is een geweldig verhaal, een van de beste zendingsverhalen van deze bedeling. In slechts één jaar had de gemeente er 450 nieuwe leden bij. Het jaar daarop nog eens tweehonderd.’ (Liahona, mei 2003, p. 38.)
Alma 17:9. Bidden en vasten voor mensen die de waarheid niet kennen
-
President Gordon B. Hinckley (1910–2008) heeft ieder lid aangespoord om te werken aan en te bidden voor zendingsgelegenheden: ‘Laat er in het hart van elk lid het besef groeien van zijn eigen potentieel om anderen tot kennis van de waarheid te brengen. Laat hem daaraan werken. Laat hem er oprecht over bidden.’ (Zie ‘Zoek de lammeren, hoed de schapen’, De Ster, juli 1999, p. 120.)
-
Ouderling M. Russell Ballard heeft ons aangespoord om te bidden om leiding bij het doen van het werk van de Heer: ‘In een huis van evangelieverkondiging bidden we om leiding voor onszelf, en voor het lichamelijke en geestelijke welzijn van anderen. We bidden voor de mensen die door de zendelingen onderwezen worden, voor onze kennissen en voor mensen die geen lid van onze kerk zijn. In de huizen van evangelieverkondiging in de tijd van Alma werd de mensen geboden “zich te verenigen in vasten en machtig gebed voor het welzijn van de ziel van hen die God niet kenden” (Alma 6:6).’ (Liahona, mei 2006, p. 85.)
Alma 17:11. ‘Een goed voorbeeld (…) tonen’
-
Ammon en zijn broeders leerden in vrede onder de Lamanieten te leven voordat ze het evangelie tot hen konden verkondigen. Ouderling M. Russell Ballard heeft drie belangrijke dingen voorgesteld om een betere naaste te zijn voor mensen die geen lid van onze kerk zijn:
‘Ten eerste: leer uw buren kennen. Verzamel informatie over hun gezin, hun werk en hun zienswijze. Kom met hen samen als ze dat willen. Wees niet opdringerig en heb geen bijbedoelingen. Vriendschap mag nooit met een ander doel worden ontwikkeld; de vriendschap zelf moet het doel zijn. (…)
‘(…) Laten wij zinvolle relaties van wederzijds vertrouwen en begrip ontwikkelen met mensen van andere achtergronden en geloofsrichtingen.
‘Ten tweede, ik geloof dat het goed zou zijn als we een aantal zinsneden uit onze woordenschat zouden verwijderen: niet-lid en niet-mormoon. Dergelijke woorden kunnen vernederend en kleinerend zijn. Ik beschouw mijzelf ook niet als “niet-katholiek” of “niet-joods”. Ik ben een christen. Ik ben lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Zo wil ik graag genoemd worden — wie en wat ik ben, en niet wie ik niet ben. Laten wij de mensen in onze omgeving met dezelfde beleefdheid behandelen. Als we een algemeen woord willen gebruiken, is “buren” of “naasten” in de meeste gevallen gepast.
‘En ten derde, als onze naasten geïrriteerd of gefrustreerd raken door een geschil met De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen of door een wet die we om morele redenen steunen, raad hen dan niet aan om te verhuizen, ook niet als grapje. Ik kan niet begrijpen dat een lid van onze kerk zoiets zou kunnen zeggen! De pioniers zijn door onjuist geïnformeerde en onverdraagzame mensen van plaats tot plaats verdreven. Zij hebben veel moeilijkheden en vervolgingen moeten doorstaan omdat zij anders dachten, handelden en geloofden dan andere mensen. Als we iets van onze geschiedenis hebben geleerd, hoop ik dat we respect voor de rechten van alle mensen hebben geleerd, zodat we in vrede met elkaar kunnen leven.’ (Liahona, januari 2002, p. 42.)
-
Ouderling L. Tom Perry heeft verteld hoe ons voorbeeld anderen dichter bij de Heer kan brengen:
‘Een negentienjarige zendeling (…) zal zijn eerste dag in het zendingsveld nooit vergeten, want die dag leerde hij een grote les over hoe zijn talenten voor het onderrichten in het evangelie gebruiken.
‘Hij en zijn senior collega hadden de opdracht gekregen om een nieuwe stad te openen op enige afstand van het zendingskantoor. Na hun aankomst in die nieuwe stad liepen ze in een straat langs een kerk waar een dominee bij de voordeur stond. Bij het passeren van de kerk liep de dominee naar binnen en riep hij zijn hele gemeente op om hem naar buiten te volgen. Op straat liepen zij de zendeling na en scholden hen uit. Even later begonnen ze met stenen naar hen te gooien.
‘De jonge zendeling vond het allemaal wel spannend — zijn eerste dag in het zendingsveld en hij werd al gestenigd dacht hij zo. Toen werd hij plotseling midden op zijn rug door een grote steen geraakt en welde er boosheid in hem op. Voordat hij op zending ging, was hij een begenadigd honkbalwerper. Hij draaide zich woedend om, greep de eerste steen die hij op de grond kon vinden, nam zijn bekende werphouding aan en wilde de steen net naar de menigte slingeren toen hij ineens besefte waarom hij daar was. Hij was niet helemaal naar Brazilië gestuurd om mensen met stenen te bekogelen; hij was daar om ze in het evangelie te onderwijzen. Maar wat moest hij met de steen in zijn hand doen? Als hij de steen op de grond liet vallen, zouden ze dat als een teken van zwakte opvatten en hen waarschijnlijk met nog meer stenen bekogelen. Toch kon hij de steen niet naar de menigte gooien. Toen zag hij een telefoonpaal in de verte. Daarmee kon hij zijn gezicht redden! Hij nam de werphouding aan en mikte de steen precies tegen het midden van de telefoonpaal.
‘De mensen in de menigte deden enkele stappen terug. Ze beseften opeens dat die steen een van hen zo maar tussen de ogen had kunnen raken. De stemming veranderde en ze gooiden geen stenen meer naar de zendelingen maar probeerden de telefoonpaal te raken. Na dat incident werd de zendeling telkens wanneer hij door die straat liep uitgedaagd tot een wedstrijdje stenen werpen. De wedstrijdjes stenen werpen leidden tot gesprekken over het evangelie, die leidden tot de bekering van mensen, wat uitmondde in de vestiging van een gemeente van de kerk in die gemeenschap.’ (‘Prophecies, Visions, and Dreams’, 1979 Devotional Speeches of the Year [1980], p. 3.)
Alma 18:3–9. Dienstbetoon verzacht harten
-
President Henry B. Eyring van het Eerste Presidium heeft uitgelegd dat onze dienstbaarheid in stoffelijke zaken iemands hart kan verzachten en een wonder teweeg kan brengen:
‘Toen de andere dienstknechten met het bewijs van wat Ammon had gedaan, aankwamen, vroeg koning Lamoni: “Waar is deze man?” Ze zeiden: “O, hij is in de stal. Hij doet alles om u te dienen” (zie Alma 18:8–9).
‘Is dat niet vreemd? Hij was geroepen om de leer van het eeuwig heil te verkondigen, maar hij bevond zich in de stal. Had hij niet moeten bidden en vasten en aan zijn onderwijsplan moeten werken? Nee, hij bevond zich in de stal.
‘Koning Lamoni was opgevoed met de gedachte dat er een God was, maar dat alles wat de koning deed juist was. Hem waren valse leerstellingen geleerd waardoor hij ongevoelig voor schuldgevoelens had kunnen worden. Weet u nog dat toen hij hoorde waar Ammon was, hij zich schuldig ging voelen, uit angst dat hij er verkeerd aan had gedaan zijn knechten te doden? (Zie Alma 18:5.) (…)
‘Voorheen had ik me altijd beziggehouden met Lamoni die qua leer behoorlijk in de war was, zodat ik het wonder niet gezien had. Het wonder was dat er in een man een geestelijke behoefte werd geschapen, waardoor hij in het evangelie van Jezus Christus kon worden onderwezen. Zijn hart was gebroken. Hij voelde zich schuldig. En dat kwam door de hulp die Ammon had geboden. (…)
‘(…) Onderschat nooit de geestelijke kracht van de dingetjes die u kunt doen voor de mensen die u dient.
‘(…) Wees hun dienstknecht, dan zult u ze liefhebben. En dan zullen ze uw liefde voelen. En wat nog belangrijker is: dan zullen ze de liefde van God voelen.’ (‘Het Boek van Mormon zal uw leven veranderen’, Liahona, februari 2004, pp. 17–18.)
Alma 18:24. Ammon begon vrijmoedig te spreken
-
Veel leden van de kerk weten niet goed hoe ze een gesprek over het evangelie moeten beginnen. Ammons aanpak was Lamoni vragen te stellen over zijn geloof in God. Anderen praten gewoon over hun ‘kerkleven’ met hun vrienden. Ouderling M. Russell Ballard heeft goede raad gegeven aangaande het aanknopen van een gesprek over het evangelie met onze vrienden:
‘Een huis van evangelieverkondiging creëren betekent niet dat we veel tijd moeten besteden om vriendschappen te sluiten en te ontwikkelen met mensen die we over het evangelie willen vertellen. Die vrienden komen vanzelf in ons leven; en als wij vanaf het begin openlijk over ons lidmaatschap van de kerk praten, kunnen we gemakkelijk over het evangelie praten zonder dat we verkeerd begrepen worden. Vrienden en kennissen zullen accepteren dat het een deel van ons leven is, en zullen zich niet geremd voelen om vragen te stellen. (…)
‘Een zuster in Frankrijk werd gevraagd waarom ze zoveel succes had. Ze zei: “Ik vertel gewoon over mijn vreugde. Ik behandel iedereen alsof ze al lid van de kerk zijn. Als ik in een rij sta en met iemand aan de praat raak, vertel ik hoeveel ik op zondag van de kerkdienst heb genoten. Als collega’s vragen wat ik het weekend gedaan heb, sla ik de periode tussen zaterdagavond en maandagochtend niet over. Ik vertel ze dat ik naar de kerk ben geweest, wat er gezegd werd, en wat mijn ervaringen met de heiligen waren. Ik praat over mijn leven, gedachten en gevoelens.”’ (Liahona, mei 2006, p. 86.)
Alma 18:24–28. Zoeken naar gemeenschappelijke geloofsaspecten
-
Toen hij als zeventiger werkzaam was, heeft ouderling Loren C. Dunn (1930–2001) gezegd dat het belangrijk is om respect te tonen voor de geloofsovertuiging van anderen en te zoeken naar overeenkomsten: ‘We leven in een tijd van verwarring, onenigheid, meningsverschillen, aanvallen, tegenaanvallen en geschillen. We moeten, misschien wel meer dan ooit, de hand in eigen boezem steken en plaatsmaken voor wederzijds respect, naastenliefde en vergevensgezindheid om onze omgang met elkaar te beïnvloeden; om van mening te kunnen verschillen zonder tot geschillen te vervallen; om kalmer te gaan spreken en naar gemeenschappelijke overtuigingen te zoeken met het besef dat we toch met elkaar verder moeten leven als de storm eenmaal geluwd is.’ (Zie De Ster, juli 1991, p. 78.)
-
De eerste vraag die Ammon stelde toen hij koning Lamoni begon te onderwijzen, was: ‘Gelooft gij dat er een God bestaat?’ (Alma 18:24.) Toen Ammon merkte dat Lamoni in een Grote Geest geloofde, getuigde hij: ‘Dat is God’ (Alma 18:28). Strikt genomen is God geen ‘grote geest’. Maar Ammon ging daaraan voorbij en richtte zich op hun gemeenschappelijke geloof in een Opperwezen en baseerde zijn onderricht daar verder op. Ammon ging uit van Lamoni’s fundamentele geloof in een Schepper en voegde daar eeuwige waarheden aan toe die ‘zijn geest verlichtte[n]’ (Alma 19:6).
President Gordon B. Hinckley heeft gezegd dat we ook moeten voortborduren op het goede dat mensen al hebben: ‘Wij zeggen in een geest van liefde: neem alles mee wat u hebt dat goed en waar is, dat u hebt ontvangen uit welke bron dan ook, en laten we kijken of wij er iets aan toe kunnen voegen. Die uitnodiging geef ik aan mannen en vrouwen overal.’ (Liahona, november 2002, p. 81.)
Alma 18:36–39; 22:7–14. In het heilsplan onderwijzen
-
Toen Ammon Lamoni onderwees, ‘begon hij bij de schepping der wereld’ en vertelde hij hem vervolgens ‘over de val van de mens’ (Alma 18:36). Tot slot ‘legde [hij] hun [de koning en zijn dienstknechten] het verlossingsplan uit’, in het bijzonder ‘de komst van Christus’ (Alma 18:39). Aäron leerde diezelfde belangrijke basisbeginselen van het heilsplan aan Lamoni’s vader (zie Alma 22:12–14). Kennis van de realiteit van de schepping, de val en de verzoening brengt mensen begrip bij van hun doel op aarde en van hun eeuwige potentieel.
Ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft die fundamentele aspecten van de leer — de schepping, de val en de verzoening — de ‘drie pilaren van de eeuwigheid’ genoemd en de ‘belangrijkste gebeurtenissen die ooit in de eeuwigheid hebben plaatsgevonden’. Hij heeft gezegd:
‘Als we die leren begrijpen, vallen alle puzzelstukjes van de eeuwigheid op hun plek en zijn we in staat om ons heil uit te werken. (…)
‘(…) Op die drie pijlers rusten alle dingen. Als een van die drie ontbrak, zouden alle dingen hun doel en betekenis verliezen en de plannen en bedoelingen van de Godheid op niets uitlopen.’ (‘The Three Pillars of Eternity’, Brigham Young University 1981 Firesides and Devotional Speeches [1981], p. 27.)
-
Ouderling Russell M. Nelson van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft verklaard waarom elk onderdeel van het plan noodzakelijk is: ‘De schepping was een vereiste in het plan, en daardoor waren zowel de val als de verzoening noodzakelijk. Dit zijn de drie fundamentele onderdelen van het plan. De schepping van een paradijselijke planeet werd door God tot stand gebracht. Het sterfelijk leven en de dood kwamen door de val van Adam in de wereld. De onsterfelijkheid en de mogelijkheid van het eeuwige leven werden door de verzoening van Jezus Christus tot stand gebracht. De schepping, de val en de verzoening waren al lang voor de daadwerkelijke schepping gepland.’ (Liahona, juli 2000, p. 102.)
Alma 18:41–43; 22:15–18. Onze afhankelijkheid van Christus
-
Ammon en Aäron brachten Lamoni en zijn vader tot het besef hoezeer zij de verlossing van Christus in hun leven nodig hadden. Onze afhankelijkheid van Christus inzien leidt tot bekering. Zowel Lamoni als zijn vader werden zich bewust van hun gevallen staat en hun behoefte aan hulp. Zij zagen in dat hun enige hoop op verlossing de verzoening was die Christus tot stand heeft gebracht.
Alma 18:42. Dramatische bekeringen zijn uitzonderingen
-
Zie de verklaring van president Ezra Taft Benson onder de toelichting bij Mosiah 27:25 (zie pagina 171).
Alma 20:30. ‘Een verstokter en halsstarriger volk’
-
In het verslag staat dat Aäron en zijn metgezellen onder ‘een verstokter en halsstarriger volk’ werkzaam waren (Alma 20:30). Hun ervaring lijkt op die van vele anderen die mensen proberen te onderwijzen die geen belangstelling hebben voor of gekant zijn tegen het evangelie. President Henry B. Eyring heeft uitgelegd waarom we toch moeten proberen iedere ziel te bereiken:
‘Waarom zou ik over het evangelie spreken met iemand die tevreden lijkt? Welk gevaar is er voor hen of mij als ik niets zeg of doe?
‘Nou, dat gevaar mag dan moeilijk te zien zijn, maar het bestaat wel degelijk, zowel voor hen als voor ons. Iedereen die u later in het hiernamaals tegenkomt, weet dan bijvoorbeeld wat u nu weet. Dan weten ze dat de enige manier om voor eeuwig bij ons gezin en in de tegenwoordigheid van onze hemelse Vader en zijn Zoon Jezus Christus te leven, is te kiezen om door de poort van de doop te gaan onder de handen van iemand met gezag van God. Dan weten ze dat de enige manier dat gezinnen eeuwig samen kunnen zijn, is door de heilige verbonden in de tempels van God op aarde te aanvaarden en na te komen. Ze zullen dan ook weten dat u dat wist. En ze zullen weten of u hun hebt aangeboden wat iemand anders u had aangeboden.’ (Zie De Ster, januari 1999, p. 38.)
Alma 22:18. ‘Ik zal al mijn zonden afleggen om U te kennen’
-
Net als Lamoni’s vader dienen wij bereid te zijn om alles op te offeren om uit God geboren te worden. In Lectures on Faith lezen we over het belang van offerande voor onze eeuwige vooruitgang: ‘Laten wij hierbij opmerken dat een godsdienst die geen volledige opoffering van zijn aanhangers vergt, nooit voldoende macht heeft om hen het geloof te laten ontwikkelen dat zij nodig hebben voor het leven en het eeuwig heil. Want vanaf de allereerste mens konden het leven en het eeuwig heil niet verkregen worden zonder de opoffering van alle aardse bezittingen. En alleen door dit offer heeft God bepaald dat de mens het eeuwige leven zou ontvangen. En door middel van het offer van alle aardse zaken kunnen de mensen in feite weten dat ze doen wat goed is in de ogen van God. Als een mens alles voor de waarheid heeft opgeofferd, en zelfs zijn leven niet heeft achtergehouden, in het geloof voor God dat dit offer van hem is gevraagd omdat hij ernaar streeft zijn wil te doen, dan weet hij met de grootste zekerheid dat God zijn offer aanvaardt, en zal aanvaarden, en dat hij niet vergeefs heeft gezocht Hem te aanschouwen, noch dat vergeefs zal doen. Onder dergelijke omstandigheden kan hij het benodigde geloof ontvangen om het eeuwige leven te bereiken.’ ([1985], p. 69.)
-
Toen ouderling Alexander B. Morrison als zeventiger werkzaam was, heeft hij gesproken over de opofferingen die nodig zijn om tot Christus te komen:
‘Zijn naam op ons nemen betekent bereidheid om te doen wat Hij ook van ons vraagt.
‘Iemand heeft eens gezegd dat de prijs van een christelijk leven altijd gelijk is gebleven: eenvoudigweg alles geven wat we hebben en niets achterhouden, “al [onze] zonden afleggen om [Hem] te kennen” (Alma 22:18). Als wij die norm niet halen door luiheid, onverschilligheid of goddeloosheid, als wij slecht of gemeen, zelfzuchtig, zinnelijk of oppervlakkig zijn, dan kruisigen wij Hem in zekere zin opnieuw. Maar als wij consequent ons uiterste best doen, als wij om anderen geven en hen dienen, als wij onze zelfzucht door liefde overwinnen, als wij het welzijn van anderen voor laten gaan boven het onze, als wij elkaars lasten dragen en “treuren met hen die treuren”, als wij “hen vertroosten die vertroosting nodig hebben, en (…) te allen tijde en in alle dingen en op alle plaatsen (…) als getuige van God [optreden]” (Mosiah 18:8–9), dan eren wij Hem en ontlenen wij kracht aan Hem, gaan wij steeds meer op Hem lijken en wordt ons licht “steeds helderder”, indien wij volharden, “tot de volle dag toe” (LV 50:24).’ (Liahona, januari 2000, pp. 31–32.)
Stof tot nadenken
-
Hoe bereidde Ammon Lamoni’s hart voor om het evangelie te ontvangen? Wat kunt u doen om iemands hart ontvankelijk te maken voor de waarheden van het evangelie?
-
Wat kunnen wij leren uit het voorbeeld van Aäron en zijn broeders toen zij verworpen werden ‘en allerlei leed’ moesten doorstaan? (Alma 20:29.)
Voorgestelde opdrachten
-
Toen Ammon en zijn broeders het land van Nephi naderden, gaf de Heer hun de opdracht om (1) zijn woord te vestigen, (2) geduldig te zijn onder benauwingen, en (3) een goed voorbeeld te zijn, met de belofte dat Hij hun met succes zou zegenen (zie Alma 17:11). Schrijf die drie kopjes op een vel papier. Noteer bij uw studie van Alma 17–22 onder elk kopje voorbeelden waaruit hun gehoorzaamheid aan de instructies van de Heer blijkt. Schrijf ook op hoe elk voorbeeld dat u noteert de Lamanieten mede tot kennis van de waarheid bracht.
-
Maak een lijst met beginselen die betrekking hebben op zendingswerk (zie Alma 17–22). Stel onder gebed vast hoe u die beginselen in uw leven kunt toepassen.