Hoofdstuk 18
Mosiah 1–3
Inleiding
Met behulp van de heilige profeten onder zijn volk arbeidde koning Benjamin ‘met alle kracht van zijn lichaam en het vermogen van zijn gehele ziel’ en vestigde hij ‘vrede in het land’ (Woorden van Mormon 1:18). Tegen het einde van zijn leven riep Benjamin het volk bijeen bij de tempel. Tijdens die bijeenkomst deed hij verslag van zijn regering als koning, stelde hij zijn zoon Mosiah als zijn opvolger aan, gaf hij onderricht in het evangelie en de verzoening van Christus, en spoorde hij de Nephieten aan om de naam van Jezus Christus op zich te nemen. Het gedeelte van de toespraak van koning Benjamin dat in deze hoofdstukken van het lesboek wordt behandeld, geeft blijk van de idealen die hij nastreefde: de bereidheid om anderen te dienen, dankbaarheid voor goddelijke leiding, en afhankelijkheid van de Heiland. Als we de beginselen naleven waarin koning Benjamin onderwees, nemen we in nederigheid toe en versterken we onze verbondsrelatie met God.
Toelichting
-
Het kan leerzaam zijn om de lengte van de boeken in het Boek van Mormon en de tijdvakken die ze beslaan met elkaar te vergelijken. Zie het schema ‘Het Boek van Mormon: pagina’s en tijdvakken’ in het aanhangsel (pagina 434).
Mosiah 1:1–2. Verandering in verteltrant van eerste persoon naar derde persoon in het boek Mosiah
-
De eerste boeken in het Boek van Mormon zijn in de eerste persoon geschreven; in het boek Mosiah wordt overgeschakeld op de derde persoon. De boeken 1 Nephi tot en met Omni zijn vertaald van de kleine platen van Nephi en vormen het werk van de oorspronkelijke schrijvers, en zijn dus geschreven in de eerste persoon. De boeken Mosiah tot en met 4 Nephi zijn echter alle afkomstig uit Mormons samenvatting van de grote platen van Nephi. Die boeken zijn dus Mormons samenvatting van de kronieken van de oorspronkelijke schrijvers.
Mosiah 1:3–10. De verborgenheden Gods
-
De term ‘verborgenheden Gods’ in het Boek van Mormon (Mosiah 1:3) omvat de heilbrengende beginselen van het evangelie van Jezus Christus. Ze heten geen verborgenheden omdat ze niet of moeilijk te begrijpen zijn, maar omdat God ze op basis van ons geloof en onze gehoorzaamheid openbaart. Hun doel is Gods kinderen naar het eeuwige leven te leiden. ‘Een verborgenheid is een waarheid die men alleen door goddelijke openbaring kan weten — een heilig geheim. (…) In deze tijd zijn belangrijke waarheden zoals de herstelling van het priesterschap, het werk voor de doden en de wederoprichting van de kerk “verborgenheden”, omdat ze alleen door openbaring onthuld konden worden.’ (Hyrum M. Smith en Janne M. Sjodahl, The Doctrine and Covenants Commentary, herziene uitgave [1972], p. 141.)
Mosiah 1:4–6. ‘De taal der Egyptenaren’
-
Benjamin, Nephi (zie 1 Nephi 1:2) en Moroni (zie Mormon 9:32) verwezen alle drie naar de Egyptische taal. In Mosiah 1:4–6 maakt koning Benjamin duidelijk waarom zijn zonen ‘de taal der Egyptenaren’ moesten leren. Dat was nodig om de geboden op de platen van koper en de platen van Nephi te kunnen bestuderen (zie Mosiah 1:6). Vanaf de tijd van Nephi tot aan Moroni hadden de Nephieten een vorm van de Egyptische taal. (Zie de toelichting bij 1 Nephi 1:2 op pagina 12 en bij Mormon 9:32–34 op pagina 379.)
Mosiah 1:10. Mosiah wordt de nieuwe koning
-
Het Boek van Mormon geeft blijk van talloze tradities en gebruiken die uit het oude Israël afkomstig waren. De troonsbestijging van Mosiah onder de Nephieten in de eerste hoofdstukken van Mosiah vertoont een opvallende gelijkenis met de wijze waarop koningen in het Oude Testament werden gekroond (zie Stephen D. Ricks, ‘King, Coronation, and Covenant in Mosiah 1–6’, in John L. Sorenson en Melvin J. Thorne, red., Rediscovering the Book of Mormon [1991], p. 209).
Enkele opmerkelijke gelijkenissen tussen de kroningsceremonie in het Boek van Mormon en die in het Oude Testament zijn: (1) het geloof dat koningen door de hemel zijn gekozen (zie Mosiah 1:9–10; 6:3, 5; 1 Koningen 2:15; 2 Koningen 15:5); (2) het heiligdom als plaats van de kroning (zie Mosiah 1:18; 1 Koningen 1:39–45); (3) de overdracht van heilige relieken, artefacten of andere voorwerpen ten tijde van de kroning (zie Mosiah 1:15–16; 2 Koningen 11:12); (4) de zalving (zie Mosiah 6:3; 1 Koningen 1:33–34) (zie Ricks, Rediscovering the Book of Mormon, pp. 210, 213–214).
‘Daarnaast streefde men het ideaal na dat de nieuwe koning de oude koning vóór diens dood opvolgde. Die overdracht van de macht hield verband met de ceremonie waarbij het volk hun verbond met God maakte of hernieuwde.’ (Ricks, Rediscovering the Book of Mormon, p. 216.) Dat gebeurde enige tijd later ook met het volk van koning Benjamin, waarbij men uitriep: ‘Wij zijn bereid een verbond met onze God aan te gaan dat wij (…) zijn wil zullen doen, en gehoorzaam zullen zijn aan zijn geboden’ (Mosiah 5:5).
Mosiah 1:11–12. De naam die koning Benjamin zijn volk wilde geven
-
Het voornaamste doel waarvoor koning Benjamin zijn volk tezamen liet komen, was het een naam te geven. Hij wilde hen op een hoger geestelijk peil brengen. Hij en vele andere heilige profeten hadden jaren tot het volk gepredikt en het geestelijk voorbereid om de naam van Christus op zich te nemen (zie Woorden van Mormon 1:5–18). Koning Benjamin legde in zijn hele toespraak uit hoe men de naam die hij het volk wilde geven waardig kon ontvangen. In Mosiah 5:8–11 verklaart hij duidelijk dat die naam Jezus Christus is.
Mosiah 2:17. Dienstbetoon
-
President Howard W. Hunter (1907–1995) heeft gezegd dat ons dienstbetoon altijd op rechtschapenheid gebaseerd moet zijn: ‘Blijf attent op mogelijkheden om dienstbetoon te verrichten. Maak u niet zo druk om status. (…) Het is belangrijk om gewaardeerd te worden. Maar ons doel moet rechtschapenheid in plaats van erkenning zijn; dienstbetoon in plaats van aanzien. De getrouwe huisbezoekster, die maand in maand uit op huisbezoek gaat, is net zo belangrijk voor het werk van de Heer als iemand die een ogenschijnlijk vooraanstaande roeping in de kerk vervult. Het zichtbare heeft niet altijd de grootste waarde.’ (Zie ‘Aan de vrouwen in de kerk’, De Ster, januari 1993, p. 87.)
-
Ouderling Robert J. Whetten van de Zeventig heeft gezegd dat we de diepte van onze eigen bekering kunnen afmeten aan de hulp die we aan anderen geven:
‘Bekering houdt in dat we ons toewijden om voor anderen te zorgen die onze hulp nodig hebben, en dat we hen in onze gaven en zegeningen laten delen. (…)
‘Door iedere onzelfzuchtige en vriendelijke daad neemt onze spiritualiteit toe. God gebruikt ons om anderen tot zegen te zijn. Onze voortdurende geestelijke groei en eeuwige vooruitgang zijn grotendeels afhankelijk van onze relaties, van de manier waarop we andere mensen behandelen. Hebben we anderen oprecht lief en zijn we ze tot zegen? Is de maatstaf van bekering niet de manier waarop we andere mensen behandelen? De persoon die in de kerk alleen bezig is met wat hemzelf aangaat, zal nooit het doel van volmaking bereiken. Hulp aan anderen is nu juist waar het in het evangelie en in de verhoging om gaat’ (Liahona, mei 2005, pp. 91–92.)
-
Ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd dat het bij dienstbetoon niet alleen gaat om wat we doen, maar ook waarom we het doen:
‘Het laatste motief (…) is volgens mij de belangrijkste van alle redenen. In verband met dienstbetoon is het wat de Schriften “een weg, die nog veel verder omhoog voert” noemen (1 Korintiërs 12:31). (…)
‘Om uw dienstbetoon zo doeltreffend mogelijk te maken, moet u het verrichten uit liefde voor God, en uit liefde voor zijn kinderen.’ (Ensign, november 1984, p. 14.)
Mosiah 2:21–24, 34. ‘Bij Hem in de schuld’
-
Ouderling Joseph B. Wirthlin (1917–2008) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd dat we iedere dag naar het eeuwig leven dienen te streven om onze dankbaarheid te tonen dat Jezus Christus onze schuld heeft betaald.
‘Hoe kunnen we ooit onze schuld aan de Heiland afbetalen? Hij heeft een schuld afbetaald die Hij niet verschuldigd was, om ons te verlossen van een schuld die wij zelf nooit kunnen afbetalen. Dankzij Hem zullen wij altijd blijven leven. Door zijn oneindige verzoening kunnen onze zonden weggevaagd worden en kunnen wij de grootste van alle gaven Gods ontvangen: het eeuwige leven [zie LV 14:7].
‘En wat kost die gave? Kunnen wij de kosten van die gave ooit vergoeden? Benjamin, de profeet-koning uit het Boek van Mormon, heeft gezegd: “Indien gij alle dank en lof die uw gehele ziel vermag te bezitten, zoudt betuigen (…) [en] Hem met uw gehele ziel zoudt dienen, dan nog zoudt gij onnutte dienstknechten zijn” [Mosiah 2:20–21].’ (Liahona, mei 2004, p. 43.)
-
We tonen onze dankbaarheid aan onze hemelse Vader en Jezus Christus vooral door de geboden na te leven. President Joseph Fielding Smith (1876–1972) heeft gezegd:
‘Wij zijn uitermate ondankbaar jegens onze Vader en zijn geliefde Zoon als wij in alle nederigheid “met een gebroken hart en een verslagen geest” niet bereid zijn de geboden te onderhouden. De overtreding van een goddelijk gebod is een zeer ondankbare daad, als we bedenken wat de verzoening van de Heiland allemaal voor ons tot stand heeft gebracht.
‘Wij zullen nooit in staat zijn om de schuld te betalen. Ons hart zou van dankbaarheid, liefde en gehoorzaamheid moeten overlopen vanwege deze grote en tedere barmhartigheid. Wij mogen het als zijn volgelingen nooit laten afweten vanwege wat Hij voor ons heeft gedaan. Hij heeft ons voor een prijs gekocht, de prijs van zijn grote lijden en het bloed dat Hij bij zijn offer aan het kruis heeft vergoten.
‘Nu vraagt Hij ons zijn geboden te onderhouden. Hij zegt dat ze niet zwaar zijn, en toch zijn er onder ons velen die zich niet aan de geboden willen houden. En dan bedoel ik de mensheid in het algemeen. Wij willen ons er niet aan houden. Daar spreekt zeker ondankbaarheid uit. Wij zijn ondankbaar.
‘Ieder lid van deze kerk die de sabbat niet heiligt, die niet eerlijk zijn of haar tiende betaalt, die zich niet aan het woord van wijsheid houdt, die opzettelijk enig ander gebod van de Heer overtreedt, is ondankbaar jegens de Zoon van God. En wie ondankbaar is jegens de Zoon van God, is ondankbaar jegens de Vader die Hem gezonden heeft.’ (Doctrines of Salvation, samengesteld door Bruce R. McConkie, 3 delen [1954–1956], deel 1, pp. 131–132.)
Mosiah 2:25. Uw lichaam ‘behoort Hem toe die u heeft geschapen’
-
Mosiah 2:25 is het antwoord van de Heer op wie beweren: ‘Het is mijn lichaam en ik kan ermee doen wat ik wil.’ Koning Benjamin stelt terecht dat ons lichaam God toebehoort, wat overeenstemt met de leringen van Paulus: ‘Want gij zijt gekocht en betaald: zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, die van God zijn’ (1 Korintiërs 6:20; deels naar de Statenvertaling).
Mosiah 2:34–41. In openlijke opstand komen tegen God
-
Wanneer iemand weet wat goed is en dat niet doet, overtreedt hij of zij niet alleen de wet zelf, maar komt hij of zij ook tegen God in opstand — wat op zich een ernstige zonde is. President Gordon B. Hinckley (1910–2008) heeft het volgende eenvoudige voorbeeld gegeven van die opstandigheid: ‘Ik weet nog hoe een bisschop mij vertelde over een vrouw die een tempelaanbeveling bij hem aanvroeg. Toen hij haar vroeg of ze het woord van wijsheid onderhield, zei ze dat ze af en toe een kopje koffie dronk. Ze zei: “Bisschop, u gaat me toch niet vertellen dat ik daardoor niet naar de tempel kan?” Waarop hij antwoordde: “Zuster, u zult toch niet toestaan dat een kopje koffie tussen u en het huis des Heren blijft staan?”’ (Zie De Ster, juli 1990, p. 45.)
Mosiah 3:5, 17–18. Wat betekent de term almachtige Heer?
-
Koning Benjamin gebruikt in het Boek van Mormon onder meer de term almachtige. Ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft die term als volgt omschreven: ‘Christus is de almachtige Heer (zie Mosiah 3:5, 17–18, 21; 5:2, 15; Openbaring 19:6), want als Heer over alles beschikt Hij over alle macht.’ (Mormon Doctrine, 2de editie [1966], p. 452.)
Mosiah 3:7. Zo groot was zijn smart
-
Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft het lijden van Jezus Christus de ‘afschuwelijke rekening van de verzoening’ genoemd:
‘Stelt u zich voor: Jehova, de Schepper van deze en andere werelden, “verbaasd”! Jezus wist verstandelijk wat Hij moest doen, maar niet uit ervaring. Hij had het onpeilbare en slopende proces van een verzoening nog nooit ondergaan. Dus toen de werkelijke zielenpijn in volle omvang tot hem kwam, was die zoveel erger dan zelfs Hij met zijn unieke intellect Zich ooit had kunnen voorstellen! Geen wonder dat er een engel verscheen om Hem kracht te geven! (Zie Lucas 22:43.)
‘Het gecombineerde gewicht van alle sterfelijke zonden uit het verleden, het heden en de toekomst woog zwaar op die volmaakte, zondeloze en gevoelige Ziel! Ook al onze zwakheden, zonden en ziekten maakten op de een of andere wijze deel uit van die afschuwelijke rekening van de verzoening. (Zie Alma 7:11–12; Jesaja 53:3–5; Matteüs 8:17.) De lijdende Jezus bad niet alleen tot de Vader dat het uur en de beker aan Hem voorbij mochten gaan, maar Hij smeekte ook met de volgende woorden: “Abba, Vader, alles is U mogelijk, neem deze beker van Mij weg” (zie Marcus 14:35–36).
‘Had Jezus niet als Jehova tegen Abraham gezegd: “Zou voor de Here iets te wonderlijk zijn?” (Genesis 18:14.) Had zijn engel niet aan een verbaasde Maria gezegd: “Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn”? (Lucas 1:37; naar de Statenvertaling; zie ook Matteüs 19:26; Marcus 10:27; Lucas 18:27).
‘Het verzoek van Jezus was geen toneelspel!
‘Hoopte Hij in zijn extreme nood misschien op een reddende ram in het struikgewas? Dat weet ik niet. Zijn lijden was enorm, en dát vermenigvuldigd met de oneindigheid ervan, zette Hem ertoe om later aan het kruis uit te roepen waarom God Hem had verlaten. (Zie Matteüs 27:46.)
‘Maar zelfs toen bewaarde Jezus zijn sublieme onderworpenheid, zoals in Getsemane: “Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt” (Matteüs 26:39)’ (Ensign, mei 1985, pp. 72–73).
-
Een theoloog heeft eens geschreven dat het lijden van de Heiland uit het totale gewicht van de gevolgen van de val bestond: ‘Jezus wist dat het verschrikkelijke uur van zijn diepste vernedering was aangebroken — dat vanaf dat moment tot aan zijn laatste kreet waarmee Hij de geest zou geven, er niets anders voor Hem op aarde wachtte dan de hevigste kwellingen van fysieke en geestelijke pijn. Al het lijden dat het menselijk lichaam kan verdragen, werd op zijn ineenkrimpende lichaam opeengestapeld; alle ellende die wrede en verpletterende beledigingen kunnen aanrichten, drukte zwaar op zijn ziel; en in die kwelling van zijn lichaam en de onbeschrijflijke smart van zijn ziel maakte zelfs de opperste, stralende sereniteit van zijn goddelijke geest een korte maar verschrikkelijke duistere periode door. De hevigste pijn, de meest overweldigende en wrede vernedering, alle lasten van de zonde en de onbegrijpelijke gevolgen voor de afvallige mensheid in zijn gevallen staat, moest Hij nu in volle, onverklaarbare omvang verdragen.’ (F. W. Farrar, The Life of Christ [Londen: Cassell and Co., 1874], pp. 622–623; geciteerd in: Bruce R. McConkie, The Mortal Messiah, boek 4 [1981], p. 126.)
Mosiah 3:17. ‘Geen andere naam (…) gegeven’
-
Het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf Apostelen hebben verklaard dat het heil door Jezus Christus komt: ‘Wij getuigen, als zijn naar behoren geordende apostelen, dat Jezus de levende Christus is, de onsterfelijke Zoon van God. Hij is de grote Koning Immanuël, die Zich nu aan de rechterhand van zijn Vader bevindt. Hij is het licht, het leven en de hoop van de wereld. Zijn weg is het pad dat leidt tot geluk in dit leven en tot het eeuwige leven in de wereld hierna.’ (‘De levende Christus: het getuigenis van de apostelen’, Liahona, april 2000, p. 3.)
Mosiah 3:19. De natuurlijke mens
-
De termen natuurlijk en van nature duiden in de gewone omgangstaal op een inherent, aangeboren onderdeel van onze identiteit. In de Schriften betekent natuurlijk echter gevallen of zondig. Hoewel we onschuldig geboren worden (zie LV 93:38), komen alle mensen wegens de val van Adam in een gevallen wereld en in een staat van geestelijke dood terecht (zie Alma 42:9), uitgesloten van de tegenwoordigheid van God. De mens kan goed van kwaad onderscheiden (zie Mozes 4:11; 5:11). Doordat zij leven in deze onvolmaakte staat, zondigen alle mensen (zie Romeinen 3:23; 1 Johannes 1:8, 10) en ondergaan zij ieder persoonlijk een daaruit voortvloeiende ‘val’ (zie Mozes 6:49, 55). Met andere woorden, door het overtreden van Gods wetten wordt iemand een ‘natuurlijke mens’ (zie Alma 42:10, 12; LV 20:20). Dat verklaart waarom een natuurlijke mens een vijand van God is (zie Mosiah 3:19) totdat hij voor de reinigende invloed van de verzoening in aanmerking komt door de geboden van God na te leven (zie Mosiah 3:11–12, 19).
-
Koning Benjamin leerde ons de natuurlijke mens af te leggen door ons aan de ingevingen van de Heilige Geest over te geven (zie Mosiah 3:19). In een conferentietoespraak heeft ouderling Neal A. Maxwell gezegd hoe we dat kunnen doen: ‘Persoonlijke rechtschapenheid, aanbidding, gebed en schriftstudie zijn absoluut noodzakelijk om de natuurlijke mens af te kunnen leggen (zie Mosiah 3:19).’ (Liahona, januari 2001, p. 44.)
In een eerdere toespraak heeft ouderling Maxwell nog een middel genoemd, gekoppeld aan een waarschuwing om de natuurlijke mens af te leggen: ‘Hoop is in het bijzonder nodig in het dagelijkse gevecht om de natuurlijke mens af te leggen (zie Mosiah 3:19). De hoop in God en zichzelf opgeven betekent tegelijk dat men zich aan de natuurlijke mens overgeeft.’ (Zie De Ster, januari 1995, p. 32.)
Mosiah 3:19. Een heilige worden
-
Ouderling Quentin L. Cook van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd wat het inhoudt een heilige te zijn. Hij gebruikte daarbij de volgende definitie en enkele voorbeelden van zaken waar we ons verre van moeten houden:
‘Het Griekse woord voor heilige betekent “afgezonderd, onderscheiden [en] gewijd” [Daniel H. Ludlow, red., Encyclopedia of Mormonism 5 delen (1992), deel 3, p. 1249]. Als wij heiligen willen zijn in onze tijd, moeten we ons verre houden van slecht gedrag en ondermijnende activiteiten die in de wereld wijdverbreid zijn.
‘We worden bedolven onder beelden van geweld en onzedelijkheid. Ongepaste muziek en pornografie worden steeds meer gedoogd. Drugs- en alcoholgebruik neemt hand over hand toe. Er ligt minder nadruk op eerlijkheid en karakter. Men eist zijn recht, maar plicht, verantwoordelijkheid en verplichting worden veronachtzaamd. Het taalgebruik verruwt en we worden blootgesteld aan verachtelijke, vulgaire zaken. De tegenstander is meedogenloos in zijn pogingen om het plan van geluk te ondergraven. Als wij ons distantiëren van dat wereldse gedrag, hebben we de Geest bij ons en zijn we blij dat we rechtschapen heiligen der laatste dagen zijn.’ (Liahona, november 2003, p. 95.)
Mosiah 3:19. ‘Als een kind’
-
President Henry B. Eyring van het Eerste Presidium heeft gezegd dat worden ‘als een kind’ (Mosiah 3:19) ons geestelijk in veiligheid brengt:
‘Koning Benjamin maakt duidelijk dat wij (…) ons karakter kunnen veranderen door de verzoening van Jezus Christus Dat is de enige manier om te bouwen op het vaste fundament en in stormen van verleiding standvastig te blijven in rechtschapenheid.
‘Koning Benjamin beschrijft die verandering met een prachtige vergelijking die al duizenden jaren door profeten en door de Heer zelf is gebruikt. Namelijk: wij kunnen en moeten worden als een kind — een klein kind.
‘Sommigen vinden dat niet zo makkelijk om te begrijpen of te aanvaarden. De meesten onder ons willen sterk zijn. We kunnen heel goed denken dat het een zwaktebod is om als een kind te worden. (…)
‘Maar koning Benjamin, die net zo goed als ieder ander op aarde begreep wat het inhield om sterk en moedig te zijn, maakt duidelijk dat het niet kinderachtig is om als een kind te zijn. Het betekent dat we lijken op de Heiland, die zijn Vader om kracht bad zodat Hij in staat zou zijn om zijn wil te doen, en dat vervolgens deed. Onze aard moet veranderd worden als we als een kind willen worden, zodat we de kracht kunnen krijgen om in tijden van zedelijk gevaar veilig te blijven. (…)
‘Wij zijn veilig op de rots die de Heiland is, als we ons in geloof aan Hem hebben overgegeven, gehoor hebben gegeven aan de aanwijzing van de Heilige Geest om de geboden lang en getrouw genoeg te onderhouden dat ons hart door de kracht van de verzoening is veranderd. Als we door die ervaring geleerd hebben om lief te hebben en te gehoorzamen als een kind, hebben we gebouwd op het vaste fundament.
‘Van koning Benjamin leren we wat we kunnen doen om die veilige plek te bereiken. Maar bedenk wel dat wat we doen het middel is en niet het doel dat we nastreven. Wat we doen, stelt ons in staat om door de verzoening van Jezus Christus te veranderen in wat wij moeten worden. Ons geloof in Jezus Christus brengt ons tot bekering en het onderhouden van zijn geboden. Wij gehoorzamen en weerstaan verleiding door gehoor te geven aan de ingevingen van de Heilige Geest. Mettertijd zal onze aard veranderen. Wij worden dan als een klein kind, gehoorzaam aan God, en liefdevoller. Als wij alles doen om de gevolgen van die verandering in stand te houden, komen wij in aanmerking voor de gaven van de Heilige Geest. Dan zullen wij veilig zijn op de vaste rots.’ (Liahona, mei 2006, pp. 15–16.)
Stof tot nadenken
-
In welke opzichten bent u dichter tot God gekomen door anderen te dienen?
-
Hoe kunt u door de verzoening de natuurlijke mens overwinnen? Waarom kunt u alleen door de verzoening van Christus een heilige worden? (Zie Mosiah 3:19.)
-
In Mosiah 1:5–6 staat dat de Nephieten dankzij de Schriften ‘voor [hun] ogen’ niet in ongeloof zijn verkommerd. Waarom is het belangrijk dat u dagelijks in de Schriften leest?
Voorgestelde opdrachten
-
Koning Benjamin heeft verklaard dat we na in het woord van God te zijn onderwezen “niet langer schuldeloos’ worden bevonden in zijn ogen (zie Mosiah 3:22). Schrijf een reactie op het volgende argument: Als we ons door Gods woord te vernemen verantwoordelijker gedragen, waarom is blijvende evangeliestudie dan een voordeel? (Zie LV 130:18–19; 131:6.) Zoek en schrijf ten minste drie teksten op waaruit de zegeningen van evangeliestudie blijken.
-
Maak op basis van Mosiah 3 een verklarend overzicht van de zending van de Heiland op aarde en in het leven daarna.