Hoofdstuk 22
Mosiah 25–29
Inleiding
Velen van het ‘opkomend geslacht’ verwierpen het getuigenis van hun vaderen en zetten andere kerkleden tot het bedrijven van ‘vele zonden’ aan (zie Mosiah 26:1, 6). Alma zocht daarom de leiding van de Heer hoe hij met de leden van de kerk moest omgaan die de wetten van God overtraden. Ook bad hij dat zijn eigen zoon ‘tot de kennis der waarheid [zou] worden gebracht’ (zie Mosiah 27:14). De antwoorden op beide smeekbeden bevatten waardevolle leringen voor ons in deze tijd. We leren op welke wijze priesterschapsleiders degenen moeten terechtwijzen die ernstige zonden begaan en ze bij hun bekeringsproces helpen. Uit het verhaal van Alma de jonge en de vier zonen van Mosiah leren we ook dat de gehele mensheid ‘geboren uit God’ moet worden. Overdenk bij uw studie hoe aanvaarding van de verzoening van Jezus Christus leidt tot inkeer, volledige bekering en het verlangen om te werken voor het heil van anderen.
Toelichting
Mosiah 25–29. Mosiah2
-
Het boek Mosiah kan verwarring scheppen bij de lezer vanwege de verschillende verhaallijnen en historische flashbacks in dat boek. Zie het overzicht ‘Flashbacks van Omni tot en met Mosiah’ in het aanhangsel (pagina 436).
Mosiah 25:5–11. De kracht van de Schriften
-
In Mosiah 25:5–11 ‘liet’ Mosiah de Schriften aan het volk voorlezen. De volgende lijst geeft aan welke uitwerking de Schriften op het volk hadden:
-
Zij waren ‘van verwondering en verbazing vervuld’ (vers 7).
-
Zij werden ‘vervuld met buitengewoon grote vreugde’ (vers 8).
-
Zij werden ‘vervuld met verdriet’ omdat zovelen waren gedood (vers 9).
-
Zij herkenden de ‘goedheid Gods’ (vers 10).
-
Zij verhieven hun stem en ‘dankten God’ (vers 10).
-
Vanwege de zonden van anderen ‘werden zij vervuld met pijn en smart’ (vers 11).
-
Mosiah 26:1–4. Het opkomende geslacht
-
President Henry B. Eyring van het Eerste Presidium heeft beklemtoond dat we de jeugd van de kerk in God moeten leren geloven: ‘Geen enkele opdracht in het koninkrijk is belangrijker dan het geloof van de jeugd opbouwen. Ieder kind in iedere generatie kiest ervoor te geloven of niet te geloven. Geloof is geen erfgoed, maar een keus. Zij die koning Benjamin geloofden kwamen daar achter. Veel van hun kinderen kozen er later voor om niet te geloven. De Schriften vermelden de reden: “want zij wilden de Heer, hun God, niet aanroepen” (Mosiah 26:4).’ (‘Inquire of the Lord’ [opmerkingen tijdens een avond met ouderling Neal A. Maxwell, 2 februari 2001], p. 1, www.ldsces.org.)
-
Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft aan de jongeren van de kerk uitgelegd waarom oudere kerkleden als mentor voor de jongere leden fungeren: ‘Veel van wat we in deze kerk doen is op jullie gericht, die in het Boek van Mormon “het opkomend geslacht” genoemd worden (Mosiah 26:1; Alma 5:49). Wij hebben dat deel van het levenspad waar jullie je nu op bevinden al achter de rug en proberen jullie iets toe te roepen wat wij al hebben geleerd. We moedigen jullie aan. We proberen jullie voor valkuilen en gevaren op de weg te waarschuwen. Waar mogelijk proberen we met jullie mee te lopen en jullie dicht bij ons te houden.’ (Zie De Ster, juli 1995, p. 35.)
Mosiah 26:8–12. Waarom berechtte koning Mosiah de kerkleden niet?
-
Nadat koning Mosiah (als koning en profeet) Alma had gemachtigd om overal in het land kerken te stichten, vond Alma het niet meer dan normaal dat de ongehoorzame kerkleden voor Mosiah gebracht werden om door hem te worden berecht. De koning gaf echter te kennen dat nu hij priesterschapsgezag aan Alma had gedelegeerd, Alma verantwoordelijk was voor de afhandeling van overtredingen van de wetten van de kerk. Het berechten van degenen die de wetten van het land overtraden, bleef aan Mosiah voorbehouden.
Mosiah 26:20. ‘Dat gij het eeuwige leven zult hebben’
-
De Heer verklaarde dat Alma ‘het eeuwige leven’ zou hebben (Mosiah 26:20). De profeet Joseph Smith (1805–1844) heeft uitgelegd hoe iemand die belofte verkrijgt: ‘Nadat iemand in Christus gelooft, zich van zijn zonden bekeert, zich voor vergeving van zijn zonden laat dopen en (door handoplegging) de Heilige Geest ontvangt, (…) laat hij zich dan voor de Heer blijven vernederen, hongeren en dorsten naar gerechtigheid, en volgens elk woord Gods leven, en de Heer zal spoedig tot hem zeggen: “Mijn zoon, gij zult verhoogd worden.” Als de Heer hem grondig heeft beproefd en ziet dat Hij hem ondanks alles vastberaden zal blijven dienen, dan vindt die persoon zijn roeping en verkiezing bevestigd, dan krijgt hij het voorrecht om de andere Trooster te ontvangen, die de Heer de heiligen heeft beloofd, zoals opgetekend staat in het getuigenis van Johannes.’ (History of the Church deel 3, p. 380.)
Mosiah 26:24–28. De Heer kennen
-
Ouderling Joseph B. Wirthlin (1917–2008) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd hoe we de Heer leren kennen: ‘We leren de Heer kennen als we ervoor kiezen dagelijks in de Schriften te lezen; door minimaal elke ochtend en avond met Hem in vurig gebed te communiceren, en in moeilijke tijden elk uur of nog vaker indien nodig; en door zijn geboden te gehoorzamen. Bedenk: “Hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij zijn geboden bewaren. Wie zegt: Ik ken Hem, en zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die is de waarheid niet; maar wie zijn woord bewaart, in die is waarlijk de liefde Gods volmaakt. Hieraan onderkennen wij, dat wij in Hem zijn.” (1 Johannes 2:3–5.)’ (Finding Peace in Our Lives [1995], p. 74.)
Mosiah 26:29–30. Zonden belijden
-
Zonden belijden is een noodzakelijk onderdeel van het bekeringsproces. De Heer heeft gezegd: ‘Hierdoor zult gij weten of iemand zich van zijn zonden bekeert — zie, hij zal ze belijden en ze verzaken’ (LV 58:43). In Trouw aan het geloof: evangeliewijzer (2004) staat de volgende beschrijving:
‘Belijden. “Wie zijn overtreding bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming” (Spreuken 28:13). Van wezenlijk belang voor vergeving is uw bereidheid om uw hemelse Vader alles te vertellen wat u verkeerd hebt gedaan. Kniel neer in nederig gebed en geef toe dat u hebt gezondigd. Belijd uw schaamte en schuld, en smeek daarna om hulp.
‘Ernstige overtredingen, zoals overtredingen van de wet van kuisheid, kunnen uw lidmaatschap van de kerk in gevaar brengen. Daarom dient u die zonden te belijden aan zowel de Heer als de leiders van de kerk. Daarvoor gaat u naar uw bisschop of gemeentepresident en mogelijk uw ring- of zendingspresident, die in de kerk dienen als wachters en rechters. Hoewel alleen de Heer zonden kan vergeven, kunnen priesterschapsleiders een belangrijke rol in het bekeringsproces spelen. Ze houden uw bekentenis vertrouwelijk en zullen u hulp bieden bij uw bekeringsproces. Wees volkomen eerlijk tegen hen. Als u alleen de minder erge misstappen belijdt, kunt u niet afrekenen met een ernstiger, niet beleden overtreding. Hoe eerder u met dit proces begint, des te eerder zult u de vrede en vreugde ervaren die het wonder van vergeving vergezellen.’ ([2004], pp. 19–20.)
Mosiah 26:32–36. ‘Hun naam werd uitgewist’
-
‘Uitgewist’ in Mosiah 26:36 verwijst naar excommunicatie. Wanneer een kerklid een ernstige zonde begaat, moeten de dienstknechten van de Heer stappen ondernemen om de zondaar te helpen bij zijn bekeringsproces. Soms komt daar formele of informele kerkelijke discipline aan te pas. Ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd:
‘Kerkelijke discipline moedigt de leden aan om Gods geboden te onderhouden. Alleen al het bestaan ervan (…) onderstreept de ernst en verduidelijkt de betekenis van de geboden Gods. Dat is uitermate belangrijk in een samenleving die allerlei zonden toestaat. (…)
‘De herder heeft als taak de kudde te beschermen. (…) Die taak vereist soms dat hij [de zondaar] onder censuur plaatst of zelfs diens lidmaatschap in de kudde ontneemt. Jezus heeft gezegd: “Indien hij zich niet bekeert, zal hij niet onder mijn volk worden gerekend, opdat hij mijn volk niet vernietigt, want zie, Ik ken mijn schapen, en zij zijn geteld.” (3 Nephi 18:31; zie ook Mosiah 26:34–36.)’ (The Lord’s Way [1991], pp. 216, 227.)
-
President James E. Faust (1920–2007) van het Eerste Presidium heeft overtredingen genoemd waarvoor kerkelijke discipline op zijn plaats is:
‘Kerkelijk discipline beperkt zich niet tot seksuele zonden, maar omvat ook zaken als moord, abortus, inbraak, diefstal, fraude en andere oneerlijke praktijken, opzettelijke ongehoorzaamheid aan de regels en voorschriften van de kerk, het propageren of uitoefenen van polygamie, afvalligheid of welk ander onchristelijk gedrag ook — met inbegrip van opstand tegen of bespotting van de gezalfden van de Heer — dat tegen de wetten van de Heer en de orde van de kerk indruist. (…)
‘Activiteiten die de kerk als afvallig beschouwt, zijn onder meer als een lid “(1) herhaaldelijk, duidelijk, openlijk en opzettelijk stelling neemt tegen de kerk of haar leiders; (2) na correctie door zijn bisschop of een hogere autoriteit niet ophoudt met het onderwijzen in zaken als zijnde kerkelijke leer die geen kerkelijke leer zijn; of (3) na correctie door zijn bisschop of een hogere autoriteit niet ophoudt de leer van afvallige groeperingen aan te hangen (bijvoorbeeld sekten die het meervoudig huwelijk propageren).” (Algemeen kerkelijk handboek [1989], p. 10-3.)’ (Zie De Ster, januari 1994, p. 36.)
-
In 1985 heeft het Eerste Presidium allen uitgenodigd om terug te komen, wat ons herinnerde aan onze plicht jegens hen wier naam was ‘uitgewist’:
‘Wij weten dat sommigen inactief zijn, dat anderen kritisch zijn geworden en geneigd zijn om fouten te zien, en dat er mensen zijn die onder censuur geplaatst of geëxcommuniceerd zijn vanwege ernstige overtredingen.
‘Hen allen willen wij in liefde ontvangen. Wij willen graag vergeven, in de geest van Hem die heeft gezegd: “Ik, de Heer, zal vergeven wie Ik vergeven wil, maar van u wordt het vereist alle mensen te vergeven” (LV 64:10).
‘Wij moedigen de leden van de kerk aan om degenen te vergeven die hun kwaad mochten hebben aangedaan. Tot hen die niet meer actief zijn en tot hen die kritisch zijn geworden, zeggen wij: “Kom terug. Kom terug en vergast u aan de tafel van de Heer. Proef opnieuw van de zoete en verzadigende vruchten van de omgang met de heiligen.”
‘Wij vertrouwen erop dat velen terug hebben willen keren, maar zich schamen om dat te doen. Wij verzekeren u dat u open armen zult vinden om u te verwelkomen en bereidwillige handen om u bij te staan.’ (Ezra Taft Benson, Gordon B. Hinckley en Thomas S. Monson, ‘An Invitation to Come Back’, Church News, 22 december 1985, p. 3.)
Mosiah 27:14. Een engel door God gezonden
-
Een van de taken die een engel vervult, is de goddelozen tot bekering roepen (zie Moroni 7:29, 31). De engel verscheen niet aan Alma en de vier zonen van Mosiah vanwege hun rechtschapenheid, maar ‘opdat de gebeden van zijn dienstknechten [zouden] worden verhoord, naar hun geloof’ (Mosiah 27:14).
-
De bediening van engelen moet in overeenstemming zijn met de wil van God en gebeurt niet altijd op het gewenste moment van degene die erom bidt. President Wilford Woodruff (1807–1898) sprak eens over een man die om een bezoek van een engel had gebeden:
‘Ik zei tegen hem dat al zou hij duizend jaar lang met dat verzoek tot de God van Israël bidden, dat niet zou worden ingewilligd, tenzij de Heer een speciaal doel had om hem een engel te sturen. Ik zei dat de Heer nooit een engel heeft gestuurd of zal sturen om alleen het verlangen van iemand te bevredigen die een engel wil zien. Als de Heer iemand een engel stuurt, doet Hij dat om een bepaald werk te verrichten dat alleen door middel van de bediening van een engel verricht kan worden. Ik zei tegen hem dat ik er zo over dacht. De Heer heeft vanaf de schepping van de aarde op diverse momenten engelen naar mensen gestuurd, maar altijd met een boodschap of met een opdracht die niet op een andere wijze uitgevoerd kon worden. Ik noemde hem verschillende gelegenheden op waarbij engelen aan de mens zijn verschenen. Uiteraard verwees ik ook naar het bezoek van de engel aan Joseph Smith. Johannes de Openbaarder schreef dat in de laatste dagen een engel zou vliegen in het midden des hemels met het eeuwige evangelie, om dat aan de aardbewoners te verkondigen. De reden waarom er een engel aan te pas kwam voor dit werk is dat het evangelie niet op aarde was. Het evangelie en het priesterschap waren van de mens weggenomen. Vandaar dat God die moest herstellen.
‘Ik heb altijd gezegd, en ik zeg het nu tot u, dat de heiligen van God de Heilige Geest nodig hebben. Het is veel belangrijker dat iemand die gave heeft dan dat hij door een engel bezocht wordt, tenzij een engel hem iets moet leren dat hij nog niet heeft geleerd.’ (‘The Administration of Angels’, in: Brian H. Stuy, samensteller, Collected Discourses, 5 delen [1987–1992], deel 5, p. 233.)
Mosiah 27:22–23. Zorgen voor mensen die zijn afgedwaald
-
Een van de voornaamste opdrachten die God geeft aan wie Hij voor een taak roept, is mensen die zijn afgedwaald tot de kudde helpen terugkeren. Toen ouderling Theodore M. Burton (1907–1989) als zeventiger werkzaam was, heeft hij zijn gevoelens over dat heilige werk geuit: ‘Er is mij wel de vraag gesteld: “Is het niet deprimerend om de zonden en overtredingen door te moeten nemen van mensen die in zulke moeilijkheden verwikkeld zijn geraakt?” Dat zou het inderdaad zijn als ik op zoek was naar zonden en overtredingen. Maar ik houd mij bezig met mensen die zich aan het bekeren zijn. Het gaat om zonen en dochters van God die fouten hebben gemaakt — waarvan sommige zeer ernstig. Maar zij zijn geen zondaars. In het verleden waren zij zondaars, maar zij hebben door bittere ervaring geleerd hoeveel hartzeer ongehoorzaamheid aan Gods wetten tot gevolg heeft. Nu zijn zij geen zondaars meer. Zij zijn boetvaardige kinderen van God, die ernaar verlangen en streven om tot Hem terug te keren. Zij hebben fouten gemaakt en daar de prijs voor betaald. Nu hebben zij begrip, liefde en aanvaarding nodig.’ (Ensign, november 1985, p. 64.)
Mosiah 27:25. Wedergeboren worden
-
President Ezra Taft Benson (1899–1994) heeft ons het volgende op het hart gedrukt als we wedergeboren willen worden en meer op onze Heiland Jezus Christus willen gaan lijken:
‘In ons streven naar meer goddelijkheid moeten we ervoor waken dat we niet ontmoedigd raken en onze hoop verliezen. Een christelijke levenswandel komt ons niet aanwaaien, vaak komen de groei en verandering langzaam en haast onmerkbaar. In de Schriften staan verhalen over mannen wier leven als het ware van de ene op de andere dag op dramatische wijze veranderde: Alma de Jonge, Paulus op weg naar Damascus, Enos die tot diep in de nacht bad, koning Lamoni. Dergelijke verbazingwekkende voorbeelden van hoe zelfs de grootste zondaar tot bekering kan worden gebracht, schenken ons het vertrouwen dat de verzoening ook haar uitwerking kan hebben op mensen die de hoop al hebben opgegeven.
‘Maar we moeten voorzichtig zijn als we deze opmerkelijke voorbeelden bespreken. Hoewel ze werkelijk hebben plaatsgevonden, zijn ze de uitzondering op de regel. Tegenover iedere Paulus, iedere Enos en iedere koning Lamoni staan honderdduizenden mensen voor wie het bekeringsproces zich veel subtieler en nauwelijks waarneembaar voltrekt. Dag aan dag komen ze dichter bij de Heer, waarbij zij zich er haast niet van bewust zijn dat ze gestalte geven aan een goddelijk leven. Hun leven wordt gekenmerkt door menslievendheid, dienstvaardigheid en toewijding. Ze zijn als de Lamanieten van wie de Heer zei dat ze “werden gedoopt met vuur en met de Heilige Geest; en zij wisten het niet” (3 Nephi 9:20; cursivering toegevoegd).’ (Zie ‘Een grote verandering in ons hart’, De Ster, maart 1990, p. 7.)
-
Meer informatie over het onderwerp wedergeboren worden en een grote verandering in het hart ondergaan staat in de toelichting bij Mosiah 5:2 (zie pagina 149), bij Alma 5:12–14 (zie pagina 184) en bij Alma 36:17–21 (zie pagina 244).
-
Ouderling Dallin H. Oaks heeft de betekenis van wedergeboren zijn uitgelegd:
‘Bij de vraag of iemand gered is, wordt vaak geïnformeerd of hij ‘wedergeboren’ is. ‘Wedergeboren’ worden is een bekende uitdrukking in de Bijbel en het Boek van Mormon. Zoals al eerder is opgemerkt, leerde Jezus dat iemand die niet ‘wederom geboren’ (Johannes 3:3) was uit water en Geest, het koninkrijk Gods niet kon binnengaan (zie Johannes 3:5). In het Boek van Mormon staan veel leringen over de noodzaak om “wedergeboren” of “geboren uit God” te worden (Mosiah 27:25; zie vss. 24–26; Alma 36:24, 26; Mozes 6:59). Op grond van ons begrip van die schriftteksten is ons antwoord op de vraag of wij wedergeboren zijn duidelijk “ja”. Wij zijn wedergeboren toen wij een verbondsrelatie met onze Heiland aangingen door geboren te worden uit water en Geest en door de naam van Jezus Christus op ons te nemen. Wij kunnen die wedergeboorte elke sabbat hernieuwen door aan het avondmaal deel te nemen.
‘De heiligen der laatste dagen bevestigen dat wie op die manier zijn wedergeboren, geestelijk gewonnen zonen en dochters van Jezus Christus zijn (zie Mosiah 5:7; 15:9–13; 27:25). Willen wij niettemin de bedoelde zegeningen van deze wedergeboorte verwezenlijken, dan moeten we ons wel aan onze verbonden houden en tot het einde volharden. Ondertussen zijn wij door de genade van God wedergeboren als een nieuwe persoon, met een nieuwe geestelijke afstamming en het vooruitzicht van een heerlijk erfdeel.’ (Zie De Ster, juli 1998, pp. 67–68.)
Mosiah 27:28. Na veel beproeving komen de zegeningen
-
Hoewel Alma de jonge zich door veel beproeving heen moest worstelen, was het eindresultaat van zijn bekering uitzonderlijke en zoete vreugde (zie Alma 36:21). Het volgende overzicht laat de gevolgen van Alma’s bekering zien:
Vóór
Na
‘Vleselijk en gevallen’, op het punt ‘te worden verworpen’ (Mosiah 27:25–27; Alma 36:11)
Door God verlost, ‘uit de Geest geboren’ (Mosiah 27:24–25; Alma 36:23)
‘Door veel beproeving heen [worstelend]’ (Mosiah 27:28)
‘Aan een eeuwigdurend vuur’ ontrukt (Mosiah 27:28)
In ‘de gal van bitterheid en de boeien der ongerechtigheid’ (Mosiah 27:29)
‘Verlost uit de gal van bitterheid en de boeien der ongerechtigheid’ (Mosiah 27:29)
‘In de donkerste afgrond’ (Mosiah 27:29)
Aanschouwde ‘het wonderbare licht Gods’ (Mosiah 27:29)
‘Door eeuwige kwelling gepijnigd’ (Mosiah 27:29)
Ziel ‘wordt niet langer gepijnigd’ (Mosiah 27:29)
‘Door de herinnering aan [z]ijn vele zonden verscheurd’ (Alma 36:17)
‘Niet meer verscheurd door de gedachte aan [z]ijn zonden’ (Alma 36:19)
Voelde uitzonderlijke en bittere pijn (Alma 36:20–21)
Voelde uitzonderlijke en zoete vreugde (Alma 36:20–21)
Ziel met onuitsprekelijk afgrijzen gepijnigd door de gedachte in de tegenwoordigheid van God te zijn (Alma 36:14–15)
Ziel smachtte ernaar in de tegenwoordigheid van God te zijn (Alma 36:22)
Overgenomen uit Het Boek van Mormon: lesboek voor de leerkracht Evangelieleer (1999), p. 92.
-
Ouderling Jeffrey R. Holland heeft ons erop gewezen dat de prijs van zonde hoog is en dat bekering, hoe moeilijk die ook kan zijn, ons altijd veel meer oplevert dan de kosten:
‘We leren dat bekering een uitermate pijnlijk proces is. Alma gaf zelf toe dat hij zich “door veel beproeving heen” had geworsteld en zich “welhaast tot stervens toe” had bekeerd, dat hij door een “eeuwigdurend vuur” werd verteerd. “Ik bevond mij in de donkerste afgrond”, zei hij. “Mijn ziel werd door eeuwige kwelling gepijnigd” (Mosiah 27:28–29). (…)
‘Drie schier eindeloos lange dagen en nachten werd hij gepijnigd “met de pijnen van een verdoemde ziel” (Alma 36:16). Die pijn was zo echt dat hij lichamelijk niets meer kon en geestelijk werd gekweld door wat zijn uiteindelijke lot leek te worden. Niemand moet denken dat de gave van vergeving haar volledige uitwerking kan hebben zonder aanzienlijke inspanning van wie die vergiffenis ontvangt. Niemand moet dwaas genoeg zijn om willens en wetens te zondigen met het idee dat vergeving makkelijk te verkrijgen is.
‘Bekering houdt onherroepelijk leed en verdriet in. Iemand die daar anders over denkt, kent het verhaal van de jonge Alma niet en heeft zelf nooit een poging tot bekering gedaan. Tijdens het bekeringsproces krijgen we een voorproefje van het lijden dat ons te wachten staat als we het kwaad niet de rug toekeren. Die pijn, hoe kort van duur ook voor de boetvaardige, is de bitterste van alle bekers. Geen man of vrouw moet dwaas genoeg zijn om te denken dat men er zonder gevolgen een slokje, hoe klein ook, uit kan drinken. (…)
‘We leren dat wanneer we ons volledig bekeerd hebben, we wedergeboren zijn en onze oude ik voor altijd achter ons laten. Sommigen vergelijken bekering goedbedoeld met een spijker die je uit een houten kozijn haalt, waarna er altijd een gat in het kozijn achterblijft. Niets is echter minder waar. We weten dat bekering (de verwijdering van de spijker zo u wilt) een erg lange, pijnlijke en moeilijke aangelegenheid kan zijn. Helaas zullen sommigen er nooit aan beginnen. We weten zelfs dat er een paar zonden zijn waarvoor geen bekering mogelijk is. Maar waar bekering mogelijk is en de vereisten ervan trouw en volledig worden nagestreefd en vervuld, blijft er geen ‘gat in het kozijn’ achter. Het gaat namelijk niet meer om hetzelfde kozijn, maar om een nieuw kozijn. We kunnen opnieuw beginnen, geheel en al met een schone lei, met een nieuwe wil en een nieuwe levenswijze.’ (However Long and Hard the Road [1985], pp. 83–84.)
Mosiah 28:3. ‘Dat ieder schepsel het heil zou worden verkondigd’
-
President Howard W. Hunter (1907–1995) heeft gezegd dat het verlangen om anderen over het evangelie te vertellen een natuurlijk gevolg is van onze eigen bekering:
‘Er is het voorbeeld van de vier zonen van Mosiah — Ammon, Aäron, Omner en Himni — die vergeving van hun zonden ontvingen dankzij de verzoening, en vervolgens jarenlang onder de Lamanieten arbeidden om ze tot Christus te brengen. De kroniek vermeldt dat ze de gedachte niet konden verdragen dat enige ziel verloren zou gaan (zie Mosiah 28:3). (…)
‘Een sterke indicatie van iemands persoonlijke bekering is zijn verlangen om anderen over het evangelie te vertellen. Daarom heeft de Heer elk lid van de kerk verplicht om een zendeling te zijn.’ (The Teachings of Howard W. Hunter, bewerkt door Clyde J. Williams [1997], p. 249.)
-
Ouderling M. Russell Ballard van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft een doeltreffende manier voorgesteld waarop kerkleden in deze tijd anderen over het evangelie kunnen vertellen: ‘De sleutel tot succesvol zendingswerk door leden is de oefening van ons geloof. Een van de manieren om ons geloof in de Heer en zijn beloften te laten zien, is om onder gebed een datum te prikken waarop we iemand hebben voorbereid om met de zendelingen kennis te maken. Ik heb honderden brieven van leden ontvangen die hun geloof op deze eenvoudige wijze hebben geoefend. Hoewel de gezinnen geen idee hadden met wie ze over het evangelie zouden praten, hebben ze een datum geprikt, gebeden en met veel meer mensen gesproken. De Heer is de goede herder, en Hij kent zijn schapen die zijn voorbereid om naar zijn stem te luisteren. Hij zal ons leiden als wij naar zijn goddelijke hulp streven om zijn evangelie te verkondigen.’ (Liahona, mei 2006, p. 86.)
Mosiah 28:11–20. Het verslag van de Jaredieten en de zienerstenen
-
President Joseph Fielding Smith (1876–1972) heeft over het gebruik van de uitleggers door Mosiah bij de vertaling van het verslag van de Jaredieten gezegd:
‘Het volk van Limhi bracht Mosiah een kroniek, “(…) gegraveerd op platen van metaal” [Mosiah 21:27], die Mosiah vertaalde met behulp van “twee stenen die in de twee randen van een boog waren vastgezet”. (…)
‘Joseph Smith ontving de Urim en Tummim, met de “borstplaat” en de platen van het Boek van Mormon, die door Moroni verborgen waren en in de laatste dagen tevoorschijn zouden komen als middel om de oude kronieken te vertalen — dezelfde Urim en Tummim die de broeder van Jared had ontvangen [zie LV 17:1].’ (Answers to Gospel Questions, samengesteld door Joseph Fielding Smith jr., 5 delen [1957–1966], deel 1, pp. 161–162.)
Mosiah 29:26–27. Het gevaar dat de meerderheid kiest ‘wat niet goed is’
-
Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gewaarschuwd dat we niet onverschillig tegenover goddeloosheid in de samenleving moeten staan, omdat een volk dat ongerechtigheid kiest met verwoesting zal worden bezocht:
‘Als wat eens de minderheid in de stem van het volk was de overhand krijgt, dan zullen de oordelen van God en de consequenties van dwaze zelfzucht daar het gevolg van zijn (zie Mosiah 29:26–27).
‘Cultureel verval neemt toe als de zelfzuchtige onderdelen van de samenleving, die alleen om hun eigen, eenzijdige, belangen geven, onverschillig worden ten aanzien van de algemene waarden die eens een breed draagvlak hadden. Die neerwaartse tendens wordt mede mogelijk gemaakt doordat de onverschilligen of toegeeflijken toestaan dat hun samenleving bedachtzaam ter helle wordt gevoerd (zie 2 Nephi 28:21). Sommigen volgen die tendens misschien niet, maar doen in plaats daarvan een stap opzij, terwijl ze eerder wellicht aan de rem zouden hebben getrokken, wat hun goed recht als burger is. (…)
‘Wij hebben de plicht om aandacht te besteden aan die veelzeggende signalen in de samenleving. (…)
‘Zowel de leiders als de volgelingen zijn echt verantwoordelijk voor wat er gebeurt bij cultureel verval. Historisch gezien is het makkelijk om slechte leiders te bekritiseren, maar we moeten hun volgelingen niet bij voorbaat vrijspreken. Anders zeggen zij misschien, ter rechtvaardiging van hun verval, dat zij slechts bevelen opvolgden, terwijl de leider alleen maar zijn volgelingen bevelen gaf! Er wordt echter veel meer vereist van volgelingen in een democratische samenleving, waarin het individuele karakter van zowel de leider als de volgeling er werkelijk toe doet!’ (Zie De Ster, juli 1999, pp. 27–28.)
-
President Boyd K. Packer heeft ook over de recente tendens van misplaatste tolerantie gesproken:
‘De waarde tolerantie wordt verkeerdelijk voorgesteld als zijnde minstens zo belangrijk als moraliteit. Tolerantie en vergevensgezindheid wat iemands gedrag betreft, is één ding. Maar immoreel gedrag dat het gezin ondermijnt en zelfs kan vernietigen een wettige status geven en wettelijke bescherming bieden, is een heel ander verhaal.
‘Overdreven tolerantie is een gevaarlijke valkuil als daarmee de rechten van mensen worden beschermd wier gedrag het gezin in gevaar brengt en de rechten van de meerderheid van het volk aantast. We komen gevaarlijk dicht bij de toestand die de profeet Mosiah beschreef [in Mosiah 29:26–27].’ (‘Children of God’, BYU Women’s Conference, 5 mei 2006, p. 6.)
Mosiah 29:41–44. De regering der rechters
-
De verandering in regeringsvorm die koning Mosiah doorvoerde, was zo ingrijpend dat de Nephieten hun tijdrekening vanaf dat moment tot aan de geboorte van Christus (zie 3 Nephi 2:8) baseerden op het begin van de regering der rechters. Daarvoor rekenden de Nephieten de tijd vanaf het jaar waarin Lehi Jeruzalem verliet.
Stof tot nadenken
-
Wat is volgens u de drijfveer van mensen die zich volledig bekeerd hebben om anderen over het evangelie te vertellen?
-
Waarom is het belangrijk om verslagen bij te houden in onze familie en in de kerk?
Voorgestelde opdrachten
-
Geef op een gezinsavond les over de bekering van Alma de jonge en de zonen van Mosiah in Mosiah 27–28. Spoor de aanwezigen aan om de beginselen toe te passen die Alma en de zonen van Mosiah in Mosiah 27:32–36 en 28:3 aan de dag legden.
-
Schrijf in uw dagboek een ‘verandering van hart’ die u bij de ontwikkeling van uw getuigenis hebt ervaren.