Instituut
Hoofdstuk 48: Mormon 1–6


Hoofdstuk 48

Mormon 1–6

Inleiding

Na zijn samenvatting van het bezoek van de Heer aan de Nephieten en de tweehonderd jaar van vrede die daarop volgde, schreef Mormon dat vanaf het tweehonderdeerste jaar hoogmoed, verdeeldheid en goddeloosheid vrij spel begonnen te krijgen (zie 4 Nephi 1:24–47). In het boek Mormon lezen we over gebeurtenissen die hij zelf had gezien en gehoord. Daartoe behoort onder meer het einde van de Nephitische beschaving. In Mormon 1–6 kunnen we meeleven met Mormons rouwklacht over de vernietiging van zijn volk, die over hen kwam doordat zij de Heer en zijn evangelie verwierpen. We kunnen ons ook voornemen om dergelijke rampspoed in ons eigen leven te vermijden.

Toelichting

Mormon 1:1. ‘Ik, Mormon’

  • De profeet Joseph Smith (1805–1844) heeft gezegd: ‘Het woord Mormon betekent letterlijk meer goed.’ (History of the Church, deel 5, p. 400.)

  • In een overzicht van Mormons leven verwees president Gordon B. Hinckley (1910–2008) naar de betekenis van Mormons naam, een naam waarmee De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen ook wel wordt aangeduid:

    ‘Mag ik u herinneren aan de grootheid en goedheid van deze man, Mormon. Hij leefde in de vierde eeuw na Christus in Amerika. Toen hij tien was, werd hij door de geschiedschrijver van het volk, Ammaron, beschreven als “een ernstig kind” en “vlug van begrip” (Mormon 1:2). Ammaron gaf hem de opdracht dat hij, zodra hij vierentwintig was, de kronieken van de voorbije generaties onder zijn hoede moest nemen.

    ‘De daaropvolgende jaren maakte Mormon een vreselijk bloedvergieten mee, als gevolg van een lange, wrede en verschrikkelijke oorlog tussen twee volken: de Nephieten en de Lamanieten.

    ‘Mormon werd later gekozen als leider van de Nephitische legers, en zag hoe zijn volk afgeslacht werd. Hij probeerde hen ervan te overtuigen dat hun vele verliezen plaatsvonden omdat zij zich van de Heer hadden afgekeerd en Hij Zich nu van hen afkeerde. (…)

    Mormon treurt over de ondergang van de Nephieten

    ‘Hij richtte zich met smekende en waarschuwende woorden tot onze tijd, en verkondigde zijn verheven getuigenis van de herrezen Christus. Hij waarschuwde voor de rampspoed die zal komen als wij, net als zijn volk, van de wegen des Heren zouden afdwalen.

    ‘In de wetenschap dat zijn eigen leven spoedig zou eindigen, want zijn vijanden joegen op alle overlevenden, smeekte hij onze generatie om in geloof, hoop en liefde te wandelen. Hij verklaarde: “De naastenliefde is de reine liefde van Christus en zij houdt eeuwig stand; en wie ook ten laatsten dage in het bezit daarvan wordt bevonden, met hem zal het wel zijn” (Moroni 7:47).

    ‘Aldus waren de goedheid, de kracht, de macht, het geloof en het profetische hart van de profeet en leider Mormon.’ (Zie De Ster, januari 1991, pp. 53–54.)

Mormon 1:16. Moedwillige opstand tegen God

  • Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft de geestelijke volwassenheid van Mormon afgezet tegen de zondige toestand van Mormons volk. Ondanks Mormons rechtvaardige verlangen mocht hij niet prediken wegens de opstandige houding van zijn volk: ‘De opgroeiende Mormon, toen vijftien jaar oud, stond boven de zonden om hem heen en ontsteeg de wanhoop van zijn tijd. “Daarom kwam de Heer tot [hem] en smaakte en kende [hij] de goedheid van Jezus” en probeerde hij kloekmoedig tot zijn volk te prediken. Maar zoals God soms beslist als mensen met zo veel kennis het licht verwerpen: Mormon moest letterlijk zijn mond houden. Hij mocht niet meer prediken tot een volk dat moedwillig tegen hun God was opgestaan. Zij hadden de wonderen en boodschappen verworpen die zij door de drie van gedaante veranderde Nephitische discipelen hadden ontvangen. Ook hun was het zwijgen opgelegd in hun bediening en zij werden uit het land weggenomen waarheen zij gezonden waren.’ (Christ and the New Covenant [1997], p. 318.)

  • Toen hij lid van de Zeventig was, heeft ouderling Dean L. Larsen gezegd dat opstand tegen God individuele wortels heeft die met verwoestende gevolgen om zich heen grijpen als er niet tegen opgetreden wordt:

    ‘Uit de geschiedenis blijkt dat afdwaling van de weg die de Heer heeft uitgestippeld, begint als mensen de normen van de Heer niet zo nauw nemen. Dat geldt in het bijzonder als de overtreding moedwillig gebeurt en er geen sprake is van bekering. Denk aan Mormons beschrijving van wie zich in zijn tijd van het ware pad afkeerden. Zij zondigden niet in onwetendheid. Zij stonden moedwillig tegen God op. Er was niet direct sprake van een universele beweging. Het begon met individuele kerkleden die de normen van de Heer willens en wetens aan hun laars lapten. Zij praatten hun uitspattingen goed in de wetenschap dat anderen hetzelfde deden. Wie moedwillig zondigen, houden er al snel hun eigen normen op na die hun beter van pas komen en hun wangedrag rechtvaardigen. Ook zoeken zij het gezelschap van anderen om samen op dat pad van eigenwaan rond te dolen.

    ‘Naarmate het aantal afdwalende personen toeneemt, wordt hun invloed sterker. Je zou het de ziekte van het “grote en ruime gebouw” kunnen noemen. Dat afdwalen wordt nog gevaarlijker als de betrokkenen zich openlijk blijven associëren met en deelnemen aan de groep die vasthoudt aan de weg des Heren. Waarden en normen die eerst helder en duidelijk waren, worden vaag en onzeker. Die vervaging van ware beginselen begint in de gedragsnormen door te sijpelen. Gedragingen die voorheen afkeer en argwaan opwekten, worden meer en meer gemeengoed.’ (‘Likening the Scriptures unto Us’, in Monte S. Nyman en Charles D. Tate jr., samenstellers, Alma, the Testimony of the Word [1992], p. 8.)

Mormon 1:19. Toverij, hekserij en magie

  • President James E. Faust (1920–2007) van het Eerste Presidium heeft gewaarschuwd tegen ongepaste interesse voor Satans mysteriën: ‘Het is niet goed zich voor Satan en zijn mysteries te interesseren. Wie te dicht bij het kwaad komt, kan niets goeds verwachten. Het is als met vuur spelen: we kunnen ons zo gemakkelijk verbranden. (…) De enige veilige koers is om ver bij hem en zijn goddeloze en verderfelijke praktijken vandaan te blijven. Het kwaad van duivelsaanbidding, tovenarij, hekserij, voodoo, bezweringen, zwarte magie en alle andere vormen van demonisme moeten we altijd vermijden als de pest.’ (Ensign, november 1987, p. 33.)

Mormon 2:13. ‘De droefheid van de verdoemden’

  • Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft over het verschil tussen droefheid naar Gods wil en de droefheid van de verdoemden gezegd: ‘Op de erkenning volgt voor de ziel ware wroeging. Dat is een “droefheid naar Gods wil”, niet slechts de “droefheid der wereld”, noch de “droefheid van de verdoemden” als het niet meer lukt “behagen te scheppen in zonde” (2 Korintiërs 7:10; Mormon 2:13). Voorgewende wroeging, daarentegen, is als het vertroetelen van onze tekortkomingen. Als onze spijt slechts oppervlakkig is, betreuren we onze fouten zonder ze te verbeteren.’ (Zie De Ster, januari 1991, p. 31.)

    President Ezra Taft Benson (1899–1994) heeft in tegenstelling tot de droefheid van de verdoemden de aard van droefheid naar Gods wil toegelicht, waardoor we inzicht krijgen in de droefheid die ons tot bekering en reiniging voert: ‘Droefheid naar Gods wil is een gave van de Geest. Het is een diep besef dat we onze Vader en onze God door onze daden gekrenkt hebben. Het is het scherpe en duidelijke besef dat de Heiland, Hij die geen zonde heeft begaan, de grootste van allen, door ons gedrag folterende pijn en lijden heeft ondergaan. Mede door onze zonden heeft Hij uit iedere porie gebloed. Het is de echte mentale en geestelijke zielensmart, in de Schriften “een gebroken hart en een verslagen geest” genoemd (LV 20:37). Die instelling is een absolute vereiste voor oprechte bekering.’ (The Teachings of Ezra Taft Benson [1988], p. 72.)

Mormon 2:15. ‘De dag van genade [was] voorbij’

  • Ouderling Jeffrey R. Holland heeft over de ijzingwekkende regel in Mormons verslag dat de dag van genade voor zijn volk voorbij was, gezegd: ‘Op dat moment in de Nephitische geschiedenis — een kleine negenhonderdvijftig jaar nadat die was begonnen en ruim driehonderd jaar na het bezoek van de Zoon van God aan dat volk — besefte Mormon dat het verhaal uit was. In misschien wel de ijzingwekkendste woorden die hij ooit had geschreven, tekende Mormon eenvoudigweg op: “Ik zag dat de dag van genade voor hen voorbij was, zowel in stoffelijk als in geestelijk opzicht.” Zijn volk had de ultieme noodlottige les geleerd — dat de Geest van God niet op de mens blijft inwerken; dat de tijd voor een groep of individu een keer voorbij is. De dag van bekering kan voorbijgaan, en die was voor de Nephieten voorbijgegaan. Velen van hen werden “in openlijke opstand tegen hun God (…) neergehouwen” en lagen volgens een wel erg sterke en moralistische metafoor “als mest op het oppervlak van het land opgehoopt”. (Christ and the New Covenant, p. 319.)

    Nephites’ last battle
  • President Spencer W. Kimball (1895–1985) heeft beschreven hoe we ons heden ten dage ook buiten de reinigende genade van bekering kunnen plaatsen: ‘Het prachtige beginsel van bekering is weliswaar altijd beschikbaar, maar voor de goddelozen en weerspannigen dient in dit opzicht wel een ernstig voorbehoud te worden gemaakt. Zo is zonde bijvoorbeeld enorm gewoontevormend, en soms worden mensen daardoor tot het tragische punt gedreven vanwaar geen terugkeer meer mogelijk is. (…) Naarmate de overtreder steeds verder in zijn zonde voortschrijdt en de overtreding steeds dieper in hem wortelt en de wil om zich te veranderen verzwakt, wordt zijn toestand gaandeweg vrijwel hopeloos, en glijdt hij meer en meer af, totdat hij of niet meer omhoog wil klimmen, of het vermogen daartoe verloren heeft.’ (The Miracle of Forgiveness [1969], p. 117.)

Mormon 2:26. ‘Wij waren aan onszelf overgelaten’

  • Wij herkennen en waarderen niet altijd de hulp die onze hemelse Vader ons dagelijks biedt als we proberen getrouw te leven. Mormon schreef dat zijn volk de beschermende kracht des Heren verloor nadat zij goddeloos waren geworden. Toen ouderling Ray H. Wood als lid van de Zeventig werkzaam was, heeft hij verklaard: ‘Als iemand een van Gods geboden overtreedt en zich niet bekeert, neemt de Heer zijn beschermende en steungevende invloed weg. Als we Gods kracht verliezen, weten we zeker dat het probleem bij ons ligt en niet bij God. “Ik, de Heer, ben gebonden wanneer gij doet wat Ik zeg; maar wanneer gij niet doet wat Ik zeg, hebt gij geen belofte” (LV 82:10). Onze wandaden hebben wanhoop tot gevolg. Zij maken ons bedroefd en doven de “volmaakt stralende hoop” uit die Christus ons biedt (2 Nephi 31:20). Zonder Gods hulp zijn we aan onszelf overgelaten.’ (Zie De Ster, juli 1999, pp. 48–49.)

Mormon 3:8–11. Mormon weigerde commandant te zijn

  • Hoewel Mormon zijn volk ongeveer vijfendertig jaar lang had geleid, weigerde hij op dat punt nog langer hun leider te zijn. Mormon werd vast beïnvloed door de samenvatting die hij van het Boek van Mormon aan het maken was. Hij zag de gerechtvaardigde redenen waarom opperbevelhebber Moroni en Helaman ten strijde trokken (zie Alma 43:9–58:12): ter verdediging van hun landerijen, huizen, vrouwen, kinderen, rechten, voorrechten, vrijheid en mogelijkheid om te aanbidden. Hij bracht het volk die doeleinden van oorlog bij (zie Mormon 2:23–24). Nadat hij de motivatie van de Nephieten in zijn tijd had gezien om tegen de Lamanieten te strijden — om zich te ‘wreken’, dat ze ‘op hun eigen kracht’ begonnen te roemen en zich schuldig maakten aan grote ‘goddeloosheid en gruwelen’ — weigerde hij tijdelijk hun legers aan te voeren (Mormon 3:9–14).

Mormon 3:9; 4:8. Roemen

  • Ouder Neal A. Maxwell heeft ons gewaarschuwd om de kracht van onze hemelse Vader te erkennen en niet die van onszelf: ‘Voordat we de vruchten oogsten van onze rechtschapen inzet, moeten we eerst Gods hand daarin erkennen. Anders luidt de beredenering: “Mijn kracht en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verworven” (Deuteronomium 8:17). Of wij “snoeven”, zoals het oude Israël zou hebben gedaan (behalve het opzettelijk klein gehouden leger van Gideon), door te pochen: “Mijn eigen hand heeft mij verlost” Richteren 7:2). Het aanprijzen van onze eigen “hand” maakt het dubbel zo moeilijk om Gods hand in alles te erkennen! (Zie Alma 14:11; LV 59:21.)’ (Liahona, juli 2002, p. 41.)

Mormon 3:12. ‘Volgens de liefde Gods die in mij was’

  • Bisschop Glenn L. Pace heeft ons als toenmalig lid van de Presiderende Bisschap aangespoord om de liefde die Mormon toonde na te volgen: ‘Deze profeet had christelijke liefde voor een gevallen volk. Mogen wij dan tevreden zijn met minder liefde in ons hart? Wij moeten met de reine liefde van Christus voorwaarts streven en het goede nieuws van het evangelie verspreiden. In ons streven om dat te doen en het kwade met het goede te bestrijden, duisternis met licht en dwaling met waarheid, mogen we niet voorbijgaan aan onze taak om de wonden te verzorgen van wie in de slag gewond zijn geraakt. Er is geen plaats voor fatalisme in het koninkrijk.’ (Zie De Ster, januari 1991, p. 8.)

Mormon 3:18–22. Ons oordeel

  • Ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd dat anderen ons mede zullen oordelen: ‘In feite zal er een hele hiërarchie rechters zijn die onder leiding van Christus alle rechtschapen mensen zullen oordelen. Hij alleen zal de vervloeking over de goddelozen uitspreken.’ (The Millennial Messiah [1982], p. 520.)

    De Schriften geven minimaal vijf bronnen aan die op de dag des oordeels een rol spelen:

    1. Wijzelf (zie Alma 41:7; History of the Church, deel 6, p. 314)

    2. Onze bisschoppen (zie LV 41:9; 58:14, 17–20; 64:40; 72:17)

    3. De Schriften (zie Openbaring 20:12; 2 Nephi 25:18; 29:11; 33:14; 3 Nephi 27:25–26)

    4. De apostelen (zie Matteüs 19:27–30; 1 Nephi 12:9; 3 Nephi 27:27; Mormon 3:18; LV 29:12)

    5. Jezus Christus (zie Johannes 5:22; 3 Nephi 27:14)

  • President John Taylor (1808–1887) heeft de rol van de apostelen bij ons oordeel nader toegelicht: ‘Christus staat aan het hoofd. (…) Het lijkt alleszins redelijk dat niet alleen de twaalf apostelen in Jeruzalem rechter over de twaalf stammen zullen zijn en de twaalf discipelen in dit werelddeel rechter over de nakomelingen van Nephi, maar dat ook de broeder van Jared en Jared rechter over de Jaredieten, hun nakomelingen, zullen zijn; en, voorts, dat het Eerste Presidium en de Twaalf die in onze tijd werkzaam zijn geweest, mederechter zullen zijn met betrekking tot het mensdom in deze bedeling.’ (The Gospel Kingdom, samengesteld door G. Homer Durham [1987], p. 138.)

Mormon 3:20–22; 5:12–14. Een aansporing om in Christus te geloven

  • De Heiland Jezus Christus

    Del Parson, © 1983 IRI

    President Gordon B. Hinckley heeft getuigd dat het Boek van Mormon eveneens een getuige van Jezus Christus is: ‘Wij hebben deze Schriftuur van de Nieuwe wereld als extra getuigenis van de goddelijke aard en realiteit van de Heer Jezus Christus, van de allesomvattende weldadigheid van zijn zoenoffer, en van zijn herrijzenis uit het duistere graf. In dit boek is veel te vinden van het vaste profetische woord aangaande Hem die uit een maagd geboren zou worden, de Zoon van de almachtige God. Er is een voorspelling van zijn werk als sterfelijk mens onder de mensheid. Er is een verklaring aangaande zijn dood, over het smetteloze Lam dat geofferd zou worden voor de zonden van de wereld. En er is een waar, ontroerend en inspirerend verslag van het bezoek van de herrezen Christus aan de mannen en vrouwen op dit westelijke halfrond. Dat getuigenis is er om ter hand te nemen, om te lezen, om te overpeinzen; het is er om over gebeden te worden, met de belofte dat hij die bidt door de macht van de Heilige Geest de waarheid en steekhoudendheid ervan te weten zal komen (zie Moroni 10:3–5).’ (Zie De Ster, juli 1994, p. 63.)

Mormon 4:23. Beknopt overzicht van de verplaatsingen van de platen

  • Ammaron vertelde Mormon dat hij de grote platen van Nephi uit de heuvel Shim moest nemen en er verslagen aan moest toevoegen. Mormon moest de overige platen (de platen van koper, de kleine platen van Nephi en de platen van Ether) in de heuvel Shim achterlaten (zie Mormon 1:2–4). Mormon haalde de grote platen op, schreef er een volledig verslag van de wederwaardigheden van zijn volk op en maakte op basis van daaruit gekozen gedeelten zijn eigen beknopte samenvatting van de geschiedenis van zijn volk (zie Mormon 2:18). Mormon keerde later naar de heuvel Shim terug en nam alle platen (de platen van koper, de kleine platen van Nephi, de platen van Ether en alle andere platen) uit de heuvel weg (zie {}Mormon 4:23). Uit vrees dat de Lamanieten de kronieken zouden vernietigen, verborg Mormon de platen opnieuw — uitgezonderd zijn samenvatting en de kleine platen van Nephi (de gouden platen) — in de heuvel Cumorah (zie Mormon 6:6). Deze gouden platen gaf Mormon aan zijn zoon Moroni (zie Mormon 6:6; Woorden van Mormon 1:1–7).

Mormon 5:16. De Geest ‘is reeds opgehouden op hun vaders in te werken’

  • President Harold B. LeePresident Harold B. Lee (1899–1973) heeft uitgelegd dat de goddeloze mensen in Mormons tijd zowel de Heilige Geest als de Geest van Christus niet meer bij zich hadden: ‘Mormon beschreef mensen onder zijn volk op wie de Geest des Heren niet meer inwerkte. Toen ik dat las, (…) kwam het me duidelijk voor dat hij niet alleen over het ontbrekende gezelschap of de gave van de Heilige Geest sprak, maar ook over dat licht der waarheid dat eenieder die in de wereld geboren wordt meekrijgt en dat zonder ophouden op iemand blijft inwerken, tenzij hij het door zijn eigen zonden verliest.’ (Conference Report, april 1956, p. 108.)

Mormon 5:17. ‘Eens waren zij een aangenaam volk’

  • Mormon treurde over de verdorven toestand van zijn volk, dat eens ‘aangenaam’ was. President Gordon B. Hinckley heeft gesproken over enkele zegeningen die met een dergelijke aangenaamheid gepaard gaan en de vereisten om die toestand te bereiken: ‘Er is de grote zegen van wijsheid, van kennis, ja, verborgen schatten aan kennis. Wij hebben de belofte dat wij een aangenaam land zullen zijn als wij zijn wetten gehoorzamen. We kunnen het woord land als volk opvatten, dat wie gehoorzaam zijn een aangenaam volk zullen zijn. Wat heerlijk om een aangenaam volk te zijn dat door anderen gezegend wordt genoemd!’ (Ensign, mei 1982, p. 40.)

Mormon 5:23. ‘In Gods handen’

  • Mormon schreef voor ons in de laatste dagen en spoorde ons aan om God en zijn macht te erkennen. Wij zijn in zijn handen. Ouderling W. Craig Zwick van de Zeventig heeft over de symboliek en zegeningen gesproken die ‘in Gods handen zijn’ oproept:

    ‘Handen kunnen iets symbolisch uitdrukken. Het Hebreeuwse jad, het meest gebruikelijke woord voor hand, wordt ook overdrachtelijk gebruikt voor macht, kracht en sterkte. (Zie William Wilson, Old Testament Word Studies [1978], p. 205.) Handen staan dus voor macht en kracht. (…)

    ‘In Gods hand zijn, betekent niet alleen dat Hij waakzaam voor ons zorgt, maar ook dat we beschut en beschermd worden door zijn wonderbaarlijke macht.

    ‘Overal in de Schriften vinden we verwijzingen naar de hand van de Heer. Steeds weer vinden we bewijzen van zijn goddelijke hulp. Zijn machtige handen hebben werelden geschapen en toch waren ze teder genoeg om kleine kinderen te zegenen. (…)

    ‘Allemaal moeten we weten dat we voort kunnen in de kracht van de Heer. ‘We kunnen onze hand in de zijne leggen en voelen hoe Hij ons opheft tot hoogten die onbereikbaar zijn voor ons alleen. (…)

    ‘(…) Hoe leren we onze hand uitsteken en ons verbinden met de troost die de Heer geeft? (…)

    ‘Hier zijn vier sleutels:

    ‘Leren

    ‘Luisteren

    ‘De Geest verkrijgen

    ‘Altijd bidden

    ‘De Heer zal ons helpen en steunen als wij bereid zijn om de deur te openen en zijn hand van goddelijke hulp vast te pakken. (…)

    ‘Denk eens aan de wonden in zijn handen. Zijn gehavende handen, ja, zijn gewonde handen en lichamelijk offer geven onze eigen handen meer kracht en richting.

    ‘Het is de gewonde Christus die ons door onze moeilijke momenten heen helpt. Hij is het die ons ondersteunt als we meer lucht nodig hebben, of leiding, of zelfs meer moed om vol te houden.

    Als wij Gods geboden onderhouden en hand in hand met Hem zijn paden bewandelen, zullen we met vertrouwen voorwaarts gaan, en voelen we ons nooit alleen.’ (Liahona, november 2003, pp. 34–36.)

Mormon 6:16–22. De open armen van Christus niet verwerpen

  • Mormon rouwde over de dood van zijn halsstarrige volk en was bedroefd dat ze zich niet hadden bekeerd voordat er een einde aan hun leven kwam. Mormon schreef dat hun hereniging met de Heiland vreugdevol zou zijn geweest als zij zich van hun hoogmoed ontdaan en van hun zonden bekeerd hadden (zie Mormon 6:17).

    Ook wij moeten ons voorbereiden om op de dag des oordeels voor de Heer te staan. President James E. Faust heeft gezegd:

    De wederkomst van de Heiland

    Harry Anderson, © IRI

    ‘Wij verlangen naar de grootste zegeningen van de verzoening — eenwording met Hem, in zijn goddelijke tegenwoordigheid zijn, persoonlijk bij onze naam worden genoemd als Hij ons liefderijk welkom heet met een stralende glimlach, ons met open armen opwacht om ons te hullen in zijn grenzeloze liefde. Wat zal dat een heerlijke, prachtige ervaring zijn als we ons waardig genoeg voelen om in zijn tegenwoordigheid te zijn! De kosteloze gave van zijn grote zoenoffer voor ieder van ons is de enige manier waarop we voldoende verhoogd kunnen worden om vóór Hem te staan en Hem van aangezicht tot aangezicht te aanschouwen. De overstelpende boodschap van de verzoening is de volmaakte liefde die de Heiland heeft voor ieder van ons. Het is een liefde vol erbarmen, geduld, genade, billijkheid, lankmoedigheid, en vooral vergeving.

    ‘De slechte invloed van Satan kan alle hoop die we hebben om onze fouten te overwinnen, vernietigen. Hij wil dat we denken dat we verloren zijn, en dat er geen hoop is. Daar tegenover reikt Jezus ons de hand om ons op te beuren. Door onze bekering en de gave van de verzoening kunnen we ons voorbereiden totdat we het waardig zijn om vóór Hem te staan.’ (Liahona, januari 2001, p. 22.)

Stof tot nadenken

  • Wat betekent het volgens u om ‘ernstig van aard’ te zijn? (Mormon 1:15.)

  • Hoe herkent u de invloed van de Heer in uw leven? (Zie Mormon 3:3.)

  • Wat denkt u dat het betekent om ‘in Gods handen’ te zijn? (Mormon 5:23.) Wat kunt u doen om nog meer zegeningen te ontvangen doordat u in Gods handen bent?

Voorgestelde opdrachten

  • Schrijf vers voor vers een analyse van Mormon 3:17–22. Leg daarna aan een vriend of vriendin of een familielid uit welke belangrijke punten in die verzen staan.