Muziek
Een arme zwerver, moed’ en mat


23

Een arme zwerver, moed’ en mat

Vredig

1. Een arme zwerver, moed’ en mat,

kwam op mijn weg vaak voor mij staan,

die dan zo need’rig ’Help mij’ bad

dat ik zijn wens niet af kon slaan.

Hoewel ik nooit zijn naam vernam,

waarheen hij ging, vanwaar hij kwam,

won iets wat in zijn ogen glom mijn liefd’,

al wist ik niet waarom.

2. Eens was mijn karig maal gereed

toen hij stilzwijgend binnentrad.

Ik merkte dat hij honger leed

en ’k gaf hem alles wat ik had.

Hij dankte, at, en, was ’t niet veel,

ook ik kreeg iets: een eng’lendeel.

Want toen ik daar ten maaltijd zat

was ’t mij alsof ik manna at.

3. Ik vond hem eens waar uit een rots

een bron sprong, waar hij kracht’loos lag.

Hoe spotte met zijn dorst ’t geklots

van ’t water dat hij stromen zag!

Ik hielp hem, hij gaf geen geluid,

driemaal dronk hij mijn beker uit;

ik kreeg hem overvloeiend weer,

ik dronk en dorstte nimmermeer.

4. ’t Was nacht, een ruwe stormwind joeg

langs ’t veld; de vloed was hooggegaan.

Daar klonk zijn stem! ’k Stond op en vroeg

hem in mijn huis. Dat nam hij aan,

waarna ik hem van alles gaf–

’k stond zelfs mijn eigen bed hem af.

En in mijn droom – ’k lag op de grond–

was ’t of ’k in Eden mij bevond.

5. Beroofd, gewond en bijna dood

vond ik hem langs de weg. Ik bracht

zijn adem weer; in wonden goot

ik olie; voedsel gaf hem kracht.

Weldra was hij hersteld, gezond,

ikzelf verborg een diepe wond,

maar ik vergat sindsdien de smart

met vreed’ in mijn berouwvol hart.

6. Gevangen trof ik hem eens aan,

bedreigd met een verraderslot.

Ik bracht de leugenstroom tot staan

en eerde hem spijt smaad en spot.

Het grootste blijk van trouw vroeg hij

mij even later: Sterf voor mij.

Het vlees was zwak, mijn bloed werd kil,

mijn geest riep echter uit: ’Ik wil!’

7. Toen heeft hij in een ogenblik

al zijn vermomming afgedaan.

Die wond’ in elke hand kend’ ik;

ik zag de Heiland voor mij staan!

Tot mij, ja, zelfs tot mij sprak Hij:

Gij hebt u nooit geschaamd voor Mij.

Uw daden kunnen niet vergaan,

vrees niet, gij hebt z’aan Mij gedaan.

Tekst: naar James Montgomery (1771–1854)

Muziek: George Coles (1792–1858), gew.

Lofzang gezongen vlak voor de martelaarsdood van de profeet Joseph Smith. Zie History of the Church 6:614–615

Matteüs 25:31–40

Mosiah 2:17