1. O hoofd bedekt met wonden,
belaân met smart en hoon,
o hoofd, ten spot ombonden
met ene doornen kroon,
eertijds gekroond met stralen
van meer dan aardse gloed,
waarlangs nu drupp’len dalen;
’k breng biddend U mijn groet!
2. Van al de last dier plagen,
met goddelijk geduld,
o Heer, door U gedragen,
heb ik, heb ik de schuld!
Och, zie ho ’k voor uw ogen
hier als een zondaar sta,
en schenk vol mededogen
m’een blik van uw gena!
3. Als ’k eens van d’aarde scheide,
och, wijk dan niet van mij!
Als ik de doodssnik beide,
och, sta dan aan mijn zij!
En wordt mijn strijd het bangste,
laat dan in angst en pijn
uw doorgeworsteld’ angste
mij tot vertroosting zijn!
Tekst: naar Paul Gerhardt (1607–1676)
Muziek: Hans Leo Hassler (1564–1612); bew. Johann Sebastian Bach (1685–1750), gew.