1. Zielslief heeft ’t hart van de Herder,
zielslief elk schaap in zijn kooi;
reiner dan goud is zijn liefde,
goud van het zuiverst allooi.
Zielslief ook heeft Hij die ’and’ren’,
waarheen elk schaapje ook liep,
over ’t gebergt’ zal Hij ’t volgen,
over de waat’ren zo diep.
[Chorus]
Ginds dolen z’ om in ’t woestijnland,
honger en koude ten prooi.
Daar snelt Hij heen ter bevrijding,
brengt ze terug in de kooi.
2. Zielslief heeft ’t hart van de Herder,
zielslief de lamm’ren der kooi;
enk’len gaan dwalen en dolen,
honger en koude ten prooi.
Ziet hoe de Herder der schapen
zoekt naar het lam dat daar dwaalt,
’t weerbrengt met grote verheuging,
d’ eindloze losprijs betaalt.
[Chorus]
Ginds dolen z’ om in ’t woestijnland,
honger en koude ten prooi.
Daar snelt Hij heen ter bevrijding,
brengt ze terug in de kooi.
3. Zielslief heeft ’t hart van de Herder
’t negenennegentigtal;
zielslief de schapen die dolen,
ver van de veilige stal.
Hoort gij zijn roepstem niet noden,
pleiten zo zacht en zo teer:
Wilt gij mijn schapen niet zoeken,
brengt gij ’t verloor’ne niet weer?
[Chorus]
Ginds dolen z’ om in ’t woestijnland,
honger en koude ten prooi.
Daar snelt Hij heen ter bevrijding,
brengt ze terug in de kooi.
4. Weiden bij rustige waat’ren,
grazige biedt Hij ons aan.
Here, wij antwoorden blijde:
Ja, dierb’re Meester, wij gaan.
Neem ons in dienst als uw herders,
in wi uw liefdesvuur vlamt.
Wil in ’t woestijnland ons zenden,
zoekend uw dwalende lam.
[Chorus]
Ginds dolen z’ om in ’t woestijnland,
honger en koude ten prooi.
Wij snellen heen ter bevrijding,
brengen ze terug in de kooi.